ECLI:NL:RBZUT:2012:BX4289

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
25 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
124947 - HA ZA 11-814
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van vordering uit geldlening en bewijs van ontvangst aangetekende brief

In deze zaak vorderden vijf eisers, wonende in verschillende plaatsen, betaling van een bedrag van € 48.315,61 van de gedaagde, die in Woold woont. De eisers baseerden hun vordering op een geldleningovereenkomst die in 2004 was aangegaan tussen de gedaagde en de vader van eiser B. De gedaagde had volgens de eisers zijn verplichtingen uit deze overeenkomst niet nagekomen, wat leidde tot de eis om het verschuldigde bedrag te betalen, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten.

De rechtbank heeft de procedure in eerste aanleg behandeld, waarbij onder andere een tussenvonnis van 21 december 2011 en een comparitie van 24 april 2012 aan de orde kwamen. De eisers stelden dat de gedaagde in gebreke was gebleven en dat de verjaring van de vordering was gestuit door een aangetekende brief van 25 november 2007. De gedaagde betwistte echter de ontvangst van deze brief en voerde aan dat de vordering inmiddels was verjaard.

De rechtbank oordeelde dat de eisers niet voldoende bewijs hadden geleverd dat de aangetekende brief daadwerkelijk was ontvangen door de gedaagde. Het track&trace formulier dat door de eisers was overgelegd, bood onvoldoende bewijs dat de gedaagde de brief had ontvangen. De rechtbank concludeerde dat de verjaring van de vordering niet rechtsgeldig was gestuit en wees de vorderingen van de eisers af. Tevens werden de eisers veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die op € 1.859,00 werden begroot. Dit vonnis werd uitgesproken op 25 juli 2012 door mr. J.A.M. Strens-Meulemeester.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 124947 / HA ZA 11-814
Vonnis van 25 juli 2012
in de zaak van
1. [eiser A],
wonende te Curacao,
2. [eiser B],
wonende te Almere,
3. [eiser C],
wonende te Amsterdam,
4. [eiser D],
wonende te Utrecht,
5. [eiser E],
wonende te Curacao,
eisers,
advocaat mr. G.J.W. Pulles te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te Woold, gemeente Winterswijk,
gedaagde,
advocaat mr. Th.R.M. Welling te Doetinchem.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 december 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 24 april 2012
- de akte uitlating voortzetten procedure d.d. 20 juni 2012 van [eisers]
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Van 2000 tot eind 2004 is [gedaagde] gehuwd geweest met [eiser B] (hierna: [eiser B]). Bij akte van 21 maart 2003 hebben [gedaagde] en [eiser B] de gezamenlijk gekochte woning geleverd gekregen voor een bedrag van NAF 140.000,00. Dit bedrag is volledig gefinancierd door de vader van [eiser B], [naam vader].
2.2. Op 31 oktober 2003 is de woning bezwaard met hypotheek tot zekerheid van terugbetaling van een aan [gedaagde] ter beschikking gesteld krediet van NAF 75.000,00.
2.3. Toen begin 2004 duidelijk werd dat een scheiding waarschijnlijk was, hebben [gedaagde] en [eiser B] de woning bij akte van 19 mei 2004 in eigendom overgedragen aan [naam vader] ter voldoening van de nimmer afgeloste, openstaande schuld van [gedaagde] en [eiser B] bij [naam vader]. Teneinde de woning onbezwaard in eigendom te kunnen verwerven heeft [naam vader] voorafgaand aan de overdracht de hypothecaire lening van [gedaagde], alsmede een aantal achterstallige aflossingtermijnen bij de bank in zijn geheel afgelost.
2.4. Op 29 september 2004 is tussen [gedaagde] als schuldenaar en [naam vader] als schuldeiser een akte van geldlening opgemaakt ter zake van een bedrag van ƒ 79.682,72.
Hierin zijn voor zover van belang de volgende bepalingen opgenomen:
“1. dat over de ter leen ontvangen gelden een rente verschuldigd is naar reden van zes procent (6%) per jaar, ingaande heden;
2. dat de schuldenaar aan het begin van iedere maand, voor het eerst op één januari tweeduizend vijf, een bedrag zal voldoen van minimaal Eenduizend Gulden (ƒ 1.000,00), totdat het verschuldigde geheel zal zijn voldaan (…);
3. het verschuldigde zal direct en terstond opeisbaar zijn, zonder dat enige nadere ingebrekestelling benodigd zal zijn:
a. bij faillissement, (…)
b. bij niet-tijdige en/of niet-nakoming van een der jegens de schuldeiser aangegane verplichtingen;
(…)”
2.5. [naam vader] is op 12 oktober 2007 te Curacao overleden. Eisende partijen zijn ieder voor een vijfde deel gerechtigd tot zijn nalatenschap, waarbij [eiser E] optreedt als bewindvoerder over hetgeen de minderjarige [eiser D] uit de nalatenschap heeft verkregen.
2.6. Bij brief van 25 november 2007 heeft [eiser E] mede namens de andere erfgenamen [gedaagde] het volgende geschreven:
“Onderwerp Vordering uitstaande schuld
(…)
U heeft echter tot nog toe geen enkele keer aan deze verplichting voldaan. Omdat nu reeds 35 betalingstermijnen zijn verstreken en u dus inmiddels minimaal Naf. 35.000,= had moeten voldoen, verzoek ik u dringend om aan uw verplichting te voldoen.
(…)
Ik moge u verzoeken, zonodig sommeer ik u hierbij om binnen 14 dagen na datum van deze brief de oorspronkelijke hoofdsom vermeerderd met de vertragingsrente van 7,5% overgemaakt te hebben op rekening (…)
Bovendien benadruk ik hierbij ten overvloede dat u, vanaf 1 december 2007, zoals notarieel vastgelegd, uw verplichtingen maandelijks dient te voldoen.
(…)”
2.7. [eisers] heeft een uitdraai d.d. 22/01/2008 van een track & trace formulier overgelegd met de volgende gegevens:
“Barcode : 3SRZAA0074208
Postcode : 7108 BN
(…)
Statusinformatie
Zending gesorteerd in sorteercentrum 27-11-2007 Arnhem, sorteren aangetekenden
(…)
Zending niet afgeleverd. Geadresseerde niet aanwezig. Zending
beschikbaar op afhaallokatie (Winterswijk) 27-11-2007
(…)
Zending afgehaald op afhaalkantoor 04-12-2007 Winterswijk (…)”
2.8. Ondanks herhaalde sommatie bij brieven van 8 en 26 juli 2011 heeft [gedaagde] niet betaald.
3. De vordering
3.1. [eisers] vordert dat de rechtbank [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zal veroordelen:
primair
- om aan [eisers] tegen kwijting te voldoen een bedrag van € 48.315,61, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 6% op jaarbasis, vanaf 1 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening,
subsidiair
- om aan [eisers] tegen kwijting te voldoen een bedrag van € 404,45 per maand, zulks met ingang van 1 september 2011 tot aan het moment dat de hoofdsom van € 48.315,61, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 6% op jaarbasis, vanaf 1 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, geheel zal zijn voldaan,
primair en subsidiair
- om aan [eisers] tegen kwijting te voldoen een bedrag van € 1.785,00 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening,
- in de kosten van de procedure.
3.2. [eisers] legt aan zijn vorderingen, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, de navolgende stellingen ten grondslag.
Bij brief van 25 november 2007 heeft [eisers] bij [gedaagde] expliciet aanspraak gemaakt op nakoming van diens verplichtingen uit de geldleningovereenkomst. In verband met de niet (tijdige) nakoming van [gedaagde] is het bedrag geheel opeisbaar. Indien het bedrag niet in zijn geheel opeisbaar mocht zijn, vordert [eisers] de betaling van het geleende bedrag in termijnen zoals overeengekomen.
4. Het verweer
4.1. [gedaagde] concludeert dat de rechtbank [eisers] bij vonnis niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vordering, althans hem deze zal ontzeggen met zijn veroordeling in de kosten van het geding.
4.2. [gedaagde] voert de navolgende verweren aan.
[gedaagde] betwist dat hij begin 2004 zijn aandeel in de woning heeft belast met een hypotheek voor een bedrag van NAF 75.000,00. Voorts betwist hij dat hij het gestelde bedrag uitsluitend en volledig ten eigen behoeve zou hebben uitgegeven. Voor zover dit bedrag is uitgegeven, is het gezamenlijk met [eiser B] besteed.
[gedaagde] beroept zich op de omstandigheid dat door tijdsverloop de vordering tot nakoming is verjaard. Hij is niet eerder dan juli 2011 op de hoogte gebracht van de aanspraken van [eisers] [gedaagde] betwist ten stelligste dat hij de brief van 25 november 2007 heeft ontvangen. Van een rechtsgeldige stuiting van de verjaring is geen sprake.
Betwist wordt dat de overgelegde akte van geldlening (productie 4 bij dagvaarding) als bewijs van de overeenkomst kan dienen, omdat deze niet voorzien is van de handtekening van de comparanten en/of de notaris.
5. De beoordeling
5.1. Het geschil tussen partijen betreft een geldleningovereenkomst die tussen [gedaagde] als schuldenaar en [naam vader] als schuldeiser is aangegaan. Voor zover [gedaagde] het bestaan van de geldleningovereenkomst heeft betwist, wordt hieraan op basis van de overgelegde stukken voorbijgegaan.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat de vordering tot nakoming van de verplichtingen uit de geldleningovereenkomst is verjaard, omdat hij de (stuitings)brief van 25 november 2007 niet heeft ontvangen.
5.2. Gelet op de bepalingen 2 en 3 van de overeenkomst (zie r.o. 2.4) is het bedrag direct en terstond opeisbaar als [gedaagde] de aangegane betalingsverplichtingen niet nakomt. Nu is overeengekomen dat hiervoor geen nadere ingebrekestelling is vereist, brengt een redelijke uitleg van deze bepalingen mee dat het rechtsgevolg van opeisbaarheid van de gehele schuld intreedt na ommekomst van twee maanden, zijnde per 2 maart 2005. Indien komt vast te staan dat [gedaagde] de brief van 25 november 2007 niet heeft ontvangen, is jegens [gedaagde] pas in juli 2011 voor het eerst aanspraak gemaakt op terugbetaling van het geleende bedrag. Ingevolge artikel 3:307 lid 1 BW is door een tijdsverloop van vijf jaar nadat de vordering opeisbaar is geworden de vordering tot nakoming in dat geval verjaard.
5.3. Als uitgangspunt geldt dat de afzender van een aangetekende brief, wanneer de geadresseerde stelt dat de brief hem niet (tijdig) heeft bereikt, dient te bewijzen dat hij de brief aangetekend en naar het juiste adres heeft verzonden en bovendien aannemelijk dient te maken dat de brief (tijdig) aan de geadresseerde is aangeboden op de wijze die daartoe ter plaatse van bestemming is voorgeschreven (onder meer HR 4 juni 2004, LJN: AO5122).
5.4. Ter onderbouwing van het standpunt dat de brief van 25 november 2007 [gedaagde] tijdig heeft bereikt heeft [eisers] een track&trace formulier van TNT Post overgelegd (zie r.o. 2.7). Hieruit blijkt dat de aangetekende zending op 27 november 2007 niet is afgeleverd, omdat geadresseerde niet aanwezig was en dat de zending beschikbaar is gesteld op een afhaallocatie in Winterswijk vanaf 28 november 2007. Op 4 december 2007 is de zending afgehaald op het afhaalkantoor te Winterswijk.
5.5. Gelet op het voorgaande staat niet ter discussie dat de zending is aangeboden op een wijze die ter plaatse van bestemming is voorgeschreven. Aan [eisers] kan worden toegegeven dat het tijdspad van het opstellen van de brief en de verzending klopt met de gegevens op het track&trace formulier. Groot vraagteken blijft of de adressering van de brief overeenkomt met het adres van [gedaagde] en door wie de brief ter verzending is aangeboden. Het enige aanknopingspunt voor de adressering is de op zich juiste postcode. [eisers] beschikt niet meer over bewijsstukken dat de vermelde barcode overeenstemt met de barcode van de door [eiser B] aangeboden aangetekende brief. Dat [gedaagde] of zijn gemachtigde de zending heeft afgehaald is een veronderstelling die niet door bewijsstukken wordt gestaafd. Daarmee is niet komen vast te staan dat de gegevens van het track&trace formulier betrekking hebben op de door [eisers] ter attentie van [gedaagde] aangetekend verzonden brief. Het track&trace formulier kan betrekking hebben op alle zendingen in het postcode gebied 7108 BN die voldoen aan de statusinformatie.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eisers] niet is geslaagd in het op hem rustende bewijs en dat de verjaring niet op rechtsgeldige wijze is gestuit. De vordering van [eisers] zal worden afgewezen.
5.6. [eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 71,00
- salaris advocaat 1.788,00 (2,0 punt × tarief € 894,00)
Totaal € 1.859,00
6. De beslissing
De rechtbank
6.1. wijst de vorderingen af,
6.2. veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.859,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Strens-Meulemeester en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2012.