ECLI:NL:RBZUT:2012:BX3019

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
26 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
128156 KG RK 12/73
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen kantonrechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 26 maart 2012 uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van de besloten vennootschap CAK B.V. tegen kantonrechter mr. J.T.G. Roovers. Het wrakingsverzoek werd ingediend omdat verzoekster twijfels had over de onpartijdigheid van de kantonrechter, naar aanleiding van de behandeling van een verzetzaak tussen CAK B.V. en een andere partij, aangeduid als [naam A]. De procedure begon met een comparitie op 31 januari 2012, gevolgd door een verzoekschrift tot wraking op 7 februari 2012 en een zitting op 12 maart 2012. Verzoekster stelde dat de kantonrechter zonder motivering de grondslag van haar vordering passeerde en de zaak op de parkeerrol plaatste, wat volgens haar een onbegrijpelijke beslissing was die de vrees voor partijdigheid rechtvaardigde.

De kantonrechter heeft het wrakingsverzoek gemotiveerd weersproken en aangegeven dat zijn beslissing om de zaak naar de parkeerrol te verwijzen een procesbeslissing was, die niet ter beoordeling van de wrakingskamer staat. De rechtbank oordeelde dat de beslissing van de kantonrechter niet zo onbegrijpelijk was dat er sprake was van een gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid. De rechtbank concludeerde dat de door verzoekster aangevoerde gronden niet konden worden gekwalificeerd als uitzonderlijke omstandigheden die een wraking rechtvaardigen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de procedure in de oorspronkelijke stand zal worden voortgezet. De beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. F.A. Demmers.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Meervoudige wrakingskamer
Rekestnummer: 128156 KG RK 12/73
Beslissing van 26 maart 2012 van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van:
De besloten vennootschap CAK B.V.,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
verzoekster,
gemachtigde: S. Leemburg, ACG gerechtsdeurwaarders en incasso,
strekkende tot wraking van:
mr. J.T.G. Roovers,
kantonrechter in deze rechtbank.
1. Het verloop van de procedure
Het verloop van de wrakingsprocedure blijkt uit:
- Het proces-verbaal van de comparitie d.d. 31 januari 2012, in de verzetzaak tussen [naam A] (verder: [naam A]) en de besloten vennootschap CAK B.V., zaaknummer 468189 CV EXPL 11/5929;
- het verzoekschrift tot wraking d.d. 7 februari 2012, ingediend door de gemachtigde van verzoekster;
- de behandeling van het wrakingsverzoek ter zitting d.d. 12 maart 2012.
2. Het wrakingsverzoek
Verzoekster heeft aangevoerd dat zij twijfelt aan de onpartijdigheid van de kantonrechter door de behandeling ter zitting en de bejegening door de kantonrechter. Aan haar wrakingsverzoek heeft zij daartoe, voor zover relevant, het volgende ten grondslag gelegd.
2.1. Verzoekster is een bestuursorgaan belast met de vaststelling en inning van de eigen bijdrage in het kader van de WMO. Tegen geen van de door verzoekster afgegeven beschikkingen die ten grondslag liggen aan het onderhavige geding is - aantoonbaar - bezwaar gemaakt. Door de advocaat van [naam A] is ter comparitie ook gesteld dat tegen de formele rechtskracht van de beschikking niets in te brengen valt. Daarmee is de grondslag van de vordering van verzoekster komen vast te staan.
De kantonrechter heeft vervolgens voorgesteld de zaak aan te houden teneinde [naam A] de gelegenheid te geven een nieuwe beschikking aan te vragen. Die beschikking zou in kunnen houden dat [naam A] een vordering krijgt op verzoekster, welke vervolgens verrekend zou kunnen worden.
Verzoekster heeft aangegeven daarvoor niet te voelen. Niet in geding is dat de beschikkingen formele rechtskracht hebben. In het geval [naam A] in de toekomst een vordering op verzoekster krijgt, zal die vordering alsdan tot verrekening of uitbetaling leiden aldus verzoekster.
2.2. Volgens verzoekster deelde de kantonrechter vervolgens mede niets te maken te hebben met de formele rechtskracht van de beschikkingen alsmede dat hij de zaak voor zes maanden op de parkeerrol zou plaatsen teneinde het [naam A] mogelijk te maken voor het einde van de procedure een tegenvordering te verkrijgen. Een tussenvonnis met die inhoud zou volgen.
Volgens verzoekster passeert de kantonrechter aldus zonder enige motivering de vaststaande grondslag van de vordering van verzoekster met het doel dat [naam A] eventueel een tegenvordering zou kunnen krijgen; de kantonrechter weigert aldus op dit moment vonnis te wijzen. Deze beslissing is onbegrijpelijk en gaat voorbij aan het recht en de taakverdeling tussen rechtspraak en bestuur, alsmede aan de onaantastbare beschikkingen van dat bestuur.
2.3. Verder is aan het verzoek tot wraking ten grondslag gelegd dat de kantonrechter verzoekster, zij het indirect, een logge organisatie heeft genoemd. De kantonrechter heeft deze door de advocaat van [naam A] gebezigde kwalificatie bevestigd met de woorden: “daarom ook zes maanden” zonder verzoekster de gelegenheid te bieden zich daarover uit te laten. De term ‘log’ heeft hierbij een negatieve betekenis. Het is onaanvaardbaar dat de kantonrechter zich op een dergelijke negatieve wijze over verzoekster uitlaat, dan wel in dergelijke uitlatingen van derden meegaat.
3. Standpunt van de kantonrechter
De kantonrechter heeft niet in de wraking berust. Ter zitting heeft hij het verzoek tot wraking gemotiveerd weersproken. Op hetgeen hij heeft aangevoerd zal hierna, indien van belang, nader worden teruggekomen.
4. Beoordeling door de rechtbank
4.1. Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan op verzoek van een partij een rechter die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 14 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.3. Onderzocht moet worden of de door verzoekster aangevoerde gronden kunnen worden gekwalificeerd als een dergelijke uitzonderlijke omstandigheid.
4.4. De kantonrechter heeft ter zitting van de wrakingskamer betwist dat hij heeft gezegd niets te maken te hebben met de formele rechtskracht van de beschikkingen. Het proces-verbaal van de zitting van 31 januari 2012 bevat evenmin een aanknopingspunt voor een dergelijke uitlating. Nu niet kan worden vastgesteld dat de beweerde uitlating is gedaan, kan deze grond niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek leiden.
4.5. Uit het proces-verbaal van de comparitie van 31 januari 2012 en de ter zitting van de wrakingskamer door de kantonrechter gegeven toelichting blijkt dat bij het nemen van de aan de wraking mede ten grondslag gelegde beslissing de redelijkheid en billijkheid voor de kantonrechter een rol hebben gespeeld. In zoverre kan verzoekster niet gevolgd worden in haar betoog dat de beslissing van de kantonrechter om de zaak naar de parkeerrol te verwijzen, nader vast te leggen in een tussenvonnis, niet gemotiveerd zou zijn.
De beslissing de zaak te verwijzen naar de parkeerrol is bovendien een procesbeslissing, waarvan de juistheid in beginsel niet ter beoordeling van de wrakingskamer staat. Een onwelgevallige of zelfs een onjuiste beslissing levert op zichzelf geen grond voor wraking op. Dit is slechts anders indien die beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter partijdig is, dan wel dat de op dat punt bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Gelet op het proces-verbaal van de comparitie en de ter zitting van de wrakingskamer door de kantonrechter gegeven toelichting is de beslissing niet zozeer onbegrijpelijk dat de vrees voor vooringenomenheid gerechtvaardigd is. De vraag of de kantonrechter bij zijn beslissing al dan niet de juiste maatstaf heeft gehanteerd maakt de beslissing alleen daarom nog niet onbegrijpelijk.
Overige gronden danwel feiten of omstandigheden ter zake van de gewraakte beslissing tot verwijzing naar de parkeerrol, waarover in elk geval verzoekster zich blijkens het verzoekschrift tot wraking heeft kunnen uitlaten, zijn door verzoekster niet aangevoerd of gesteld.
4.6. Vaststaat, dat het niet de kantonrechter is geweest die de opmerking heeft gemaakt over verzoekster als een logge organisatie. De opmerking zou zijn gemaakt door de advocaat van [naam A] en nadat de kantonrechter volgens verzoekster al had laten weten dat hij de zaak naar de parkeerrol zou verwijzen. De kantonrechter kan geen verwijt worden gemaakt van uitlatingen die niet door hem zijn gedaan.
De volgens verzoekster door de kantonrechter gebezigde woorden “daarom ook zes maanden” en de context waarin zij in de richting van [naam A] zijn gebezigd, namelijk ter onderbouwing van de periode gedurende welke de zaak door de kantonrechter op de parkeerrol zou worden geplaatst, geven naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding voor een gerechtvaardigde vrees voor vooringenomendheid jegens verzoekster.
4.7. Al de hiervoor besproken door verzoekster aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden, zowel op zichzelf beschouwd als in onderlinge samenhang bezien, kunnen niet leiden tot toewijzing van het wrakingsverzoek, zodat het zal worden afgewezen.
5. Beslissing
De rechtbank:
5.1. wijst het verzoek tot wraking van mr. J.T.G. Roovers af;
5.2. bepaalt dat de procedure, bij de rechtbank bekend onder kenmerk: 468189 CV EXPL 11/5929, zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment dat het onderhavige wrakingsverzoek werd ingediend.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.L.F. Prisse, voorzitter, mrs. E.G. de Jong en
M.C. van der Mei, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2012 in aanwezigheid van mr. F.A. Demmers, griffier.