ECLI:NL:RBZUT:2012:BX0180

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
3 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/940251-11
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van der Mei
  • A. Prisse
  • J. Kropman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een auto op een groep mensen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 3 juli 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag, meermalen gepleegd. De verdachte heeft op 12 juni 2011 in Winterswijk met zijn auto opzettelijk op een groep mensen ingereden, waarbij hij vijf personen heeft geraakt en twee van hen heeft overreden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op grove wijze inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers, wat ook een grote indruk heeft gemaakt op getuigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een hoge snelheid op de groep is ingereden zonder te proberen hen te ontwijken. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor tien jaar. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die psychologisch onderzoek heeft ondergaan. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, die immateriële schadevergoeding eiste, toegewezen en de verdachte verplicht om dit bedrag te betalen. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 10, 27, 33, 33a, 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/940251-11
Uitspraak d.d.: 3 juli 2012
Tegenspraak
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1981 te plaats],
wonende te [plaats],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring Ooyerhoekseweg te Zutphen.
Raadsvrouw: mr. H. Bos, advocaat te Amsterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
19 juni 2012.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 juni 2011 te Winterswijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer A] en/of [slachtoffer B] en/of [slachtoffer C] en/of [slachtoffer D] en/of [slachtoffer E] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, in zijn/een personenauto is gestapt en/of (vervolgens) met die personenauto achteruit is gereden en/of (vervolgens) het
voertuig tot stilstand heeft gebracht en/of (vervolgens) (voorwaarts) met hoge snelheid, althans met een hoog/verhoogd toerental op een groep personen is in ingereden en/of (daarbij) die [slachtoffer A] en/of [slachtoffer B] en/of [slachtoffer C] en/of [slachtoffer D] en/of [slachtoffer E] heeft aangereden en/of die [slachtoffer B] en/of [slachtoffer C] (tevens) heeft overreden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
en/of
hij op of omstreeks 12 juni 2011 te Winterswijk, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan één of meer personen, te weten aan [slachtoffer A] en/of [slachtoffer B] en/of [slachtoffer C] en/of [slachtoffer D] en/of [slachtoffer E], opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, toen en daar na kalm beraad en rustig overleg in zijn/een personenauto is gestapt en/of (vervolgens) met die personenauto achteruit is gereden en/of (vervolgens) het voertuig tot stilstand heeft gebracht en/of (vervolgens) (voorwaarts) met hoge snelheid, althans met een hoog/verhoogd toerental op een groep personen is in ingereden en/of (daarbij) die [slachtoffer A] en/of [slachtoffer B] en/of [slachtoffer C] en/of [slachtoffer D] en/of [slachtoffer E] heeft aangereden en/of die [slachtoffer B] en/of [slachtoffer C] (tevens) heeft overreden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 305 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vormverzuim in het voorbereidend onderzoek
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er in het voorbereidend onderzoek sprake is geweest van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, wat weliswaar dient te worden geconstateerd, maar waaraan geen rechtsgevolg dient te worden verbonden, een en ander zoals verwoord in haar schriftelijk requisitoir.
De rechtbank overweegt hieromtrent het navolgende.
Ingevolge artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt op verzoek van het slachtoffer door de officier van justitie toestemming verleend om kennis te nemen van de processtukken die voor het slachtoffer van belang zijn. Tijdens het onderzoek op de terechtzitting wordt deze toestemming verleend door het gerecht in feitelijke aanleg, waarvoor de zaak wordt vervolgd en overigens door de officier van justitie.
Niet wordt betwist dat het openbaar ministerie na aanvang van het onderzoek ter terechtzitting het proces-verbaal heeft verstrekt aan de advocaat die de belangen van meerdere benadeelde partijen behartigt. De feitelijke beslissing tot afgifte van het proces-verbaal is genomen door een parketsecretaris; een beslissing waarvoor de officier van justitie verantwoordelijk is. Nu het onderzoek ter terechtzitting al was aangevangen, was de officier op dat moment niet meer bevoegd tot het nemen van een dergelijke beslissing. De in artikel 51b van het Wetboek van Strafrecht neergelegde norm is derhalve geschonden.
Bij de beoordeling van het verzoek om kennisneming dienen de in artikel 51b, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht genoemde belangen te worden afgewogen. Voornoemd lid bepaalt ondermeer dat in het belang van het onderzoek, de officier van justitie de kennisneming van bepaalde processtukken of het toevoegen van documenten kan weigeren.
Dit betreft een waarborgnorm ter bescherming van de belangen van de verdachte.
Niet blijkt dat de officier van justitie de afweging heeft gemaakt of er op grond van artikel 51b, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gronden waren om kennisneming door de benadeelde partij van bepaalde processtukken te weigeren. Daarentegen was het het openbaar ministerie wel bekend dat het onderzoek ter terechtzitting al was aangevangen en dat het verzoek van de raadsman om getuigen te doen horen door de rechtbank was toegewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het openbaar ministerie aldus bovenvermelde waarborgnorm geschonden, welk vormverzuim niet meer kan worden hersteld.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of en zo ja welke consequentie aan het handelen van het Openbaar Ministerie moeten worden verbonden.
Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad1 komt niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging als in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering voorzien rechtsgevolg, slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim of de vormverzuimen daarin bestaan dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van een doelbewuste schending van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, door een onafhankelijke en onpartijdige rechter. De rechtbank zal derhalve volstaan met de constatering van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering en zal de rechtbank daar verder geen rechtsgevolg aan verbinden.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs2
Vaststaande feiten / aanleiding van het onderzoek
Op 12 juni 2011 zijn verbalisanten van de regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland, naar aanleiding van een melding van de meldkamer, naar [café], [adres te plaats], gegaan. Aldaar troffen zij voor genoemd café een groep van circa 40 à 50 personen aan op straat. Tevens zagen zij een manspersoon op straat liggen. Uit het verhaal van omstanders bleek dat er zojuist iemand met een personenauto op enkele personen was ingereden en meerdere personen had geraakt om er vervolgens vandoor te gaan.
De vermoedelijke verdachte bleek te zijn genaamd [verdachte], geboren op
[1981].
Blijkens informatie van de Rijksdienst voor het Wegverkeer is voornoemde [verdachte] in het bezit van een zilvergrijze personenauto, merk Mercedes Benz, type C200 combi en voorzien van het kenteken [kenteken].
Tijdens de aanrijding is de rechterbuitenspiegel van dit voertuig afgebroken en ter plaatse aangetroffen. Deze spiegel is veiliggesteld.3
Op 13 juni 2011 is door de politie een grijze Mercedes Benz voorzien van kenteken
[kenteken] op een parkeerplaats aangetroffen in Zutphen. De rechterzijspiegel ontbrak en er waren krassen zichtbaar op het rechter voorportier en op het raam van het rechter voorportier. De auto is vervolgens weggesleept.4
Op 14 juni 2011 heeft verdachte zich op het politiebureau in Zutphen gemeld omdat zijn auto weg was. Vervolgens is verdachte aangehouden buiten heterdaad op verdenking van poging doodslag.5
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de aan verdachte cumulatief/alternatief, impliciet primair tenlastegelegde poging tot moord, meermalen gepleegd. Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft - voor zover hier van belang - bepleit dat de verdachte ter zake van het hem tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, nu er geen sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op de dood danwel op zware mishandeling, er sprake is geweest van noodweer/-exces, danwel van een dissociatieve stoornis, een en ander zoals verwoord in haar in het dossier gevoegde pleitnota.
Beoordeling door de rechtbank
Op 12 juni 2011 heeft [slachtoffer A] aangifte gedaan ter zake poging tot doodslag. Zij was die avond samen [slachtoffer D] en zijn vrouw bij [café te plaats]. Toen zij rond 23.15 uur samen met haar man naar huis wilde gaan is zij samen met haar groepje [straat] ingelopen. Zij liepen niet op de stoep. Uit het niets hoorde zij een auto naderen en voordat zij kon omkijken werd zij aangereden, waardoor zij met haar rug op de motorkap terecht kwam en aan de linkerzijde ervan afrolde. Zij had pijn aan haar benen, heup, hoofd en elleboog. Zij zag dat de auto, over een jongen heen, wegreed. Zij heeft later gehoord dat [verdachte] de bestuurder van de auto was geweest.6
[slachtoffer B] heeft op 13 juni 2011 aangifte gedaan ter zake poging tot doodslag/moord en verklaarde tegenover de politie dat hij die avond ervoor in [café] in Winterswijk is geweest. Omstreeks 23.00 uur liep het café leeg en ging iedereen naar buiten. Op een gegeven moment liep [slachtoffer B] samen met anderen op straat. Hij zag vanaf de stoep van het café een oude grijze Mercedes stationcar met een behoorlijke snelheid op hem af komen. In een reflex is [slachtoffer B] naar achteren gestapt om de auto te ontwijken, maar desondanks voelde hij een hevige klap tegen zijn rechterbeen en kort daarop voelde hij dat de auto over zijn voet reed. Hij zag dat [slachtoffer C] frontaal werd geraakt door de Mercedes. Ook zag hij dat [slachtoffer E] en [slachtoffer A] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer A]) met de voorkant van de auto werden geraakt en ten val kwamen. Later is gebleken dat de kniebanden van [slachtoffer B] behoorlijk waren opgerekt.7
Op 13 juni 2011 heeft [slachtoffer C] aangifte gedaan ter zake poging tot doodslag/moord. Op een gegeven moment stond hij buiten met [slachtoffer E] te praten toen hij een auto, een Mercedes met gedoofde lichten op hem af zag komen rijden. Hij had deze auto eerder op de stoep voor het café zien staan. [slachtoffer C] heeft verklaard dat hij door het midden van de neus van de Mercedes werd geraakt en onder de auto door ging. Misschien is de auto met een wiel over hem heengereden. [slachtoffer C] heeft verklaard allemaal kneuzingen en schaafwonden te hebben opgelopen.8
Op 13 juni 2011 heeft [slachtoffer E] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer E]) aangifte gedaan ter zake poging tot doodslag, danwel poging zware mishandeling danwel mishandeling. Omstreeks 23.00 uur heeft zij haar man, zoon, dochter en haar vriend geroepen om naar huis te gaan. Zij liep vervolgens naar de straat, [straat] en stond daar nog even met [slachtoffer A] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer A]) te praten. Zij zag dat er iemand in de geparkeerde grijze Mercedes stationcar stapte en zij hoorde dat deze werd gestart. Direct nadat de auto was gestart zag en hoorde zij dat de bestuurder een straal gas gaf en op het groepje inreed. Zij zag en voelde dat de Mercedes met de rechter voorzijde tegen haar benen aanreed, waardoor zij pijn voelde en ten val kwam. Toen zij op de grond lag zag en voelde zij dat de auto met het voorwiel over haar beide benen reed, waardoor zij pijn voelde.9
[slachtoffer D] heeft op 13 juni 2011 aangifte gedaan ter zake poging doodslag danwel poging tot zware mishandeling danwel mishandeling. Na een incident tussen zijn zoon [zoon slachtoffer D] en [verdachte] is hij met zijn vrouw en kinderen naar huis gegaan. Opeens hoorde hij een doffe knal en zag dat er enkele mensen op straat lagen en er een grijze Mercedes op hem af kwam rijden. Hij kon niet meer aan de kant springen en hij zag en voelde dat die auto hem met volle kracht aan de linkerzijde van zijn lichaam raakte. Hij viel vervolgens schuin over de motorkap in de richting van de bestuurderszijde van de auto, waardoor hij pijn voelde aan zijn rechterhand en linkerheup. Toen hij ten val kwam zag hij dat de auto werd bestuurd door [verdachte]. Deze had daarvoor ook ingereden op zijn vrouw, [slachtoffer A] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer A]) en [slachtoffer C] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer C]).10
[getuige A] heeft tegenover de politie verklaard dat op 12 juni 2011 omstreeks 22.20 uur een grijze stationauto, naar later bleek een Mercedes, aan kwam rijden en dat deze werd geparkeerd op de stoep recht voor [café]. De auto stond met de voorzijde in de richting van [straat]. Omstreeks 22.40 uur zag zij dat er voor het café een man of 10 à 15 met elkaar aan het vechten was. Even later werd het iets rustiger. Zij zag dat er een groepje van vijf à zes personen tussen de auto's op de straat stond in [straat]. Vervolgens zag zij dat dezelfde man weer in de grijze Mercedes stapte en haastig [straat] inreed en tegen de mensen uit het groepje reed. Zij zag ook dat de auto over iemand heen reed. De auto stopte heel even, mensen sloegen en trapten tegen de auto, alvorens deze wegreed.11
De getuige [getuige B] heeft op 15 juni 2011 tegenover de politie verklaard dat op 12 juni 2011 op een gegeven moment ruzie is ontstaan op het terras van [café]. Er vielen over en weer klappen. [getuige B] heeft verklaard dat vervolgens de groep uit elkaar viel en een groepje stond na te praten op [straat]. Vervolgens zag [getuige B] dat een persoon in de Mercedes stapte die op de stoep voor het café stond. De man heeft de auto gestart en is hard ingereden op het groepje personen dat nog op [straat] stond. [getuige B] zag dat [slachtoffer E] en [slachtoffer A] werden geraakt en op de grond vielen. [slachtoffer C] werd frontaal geraakt, waarna de auto zonder af te remmen over hem heen reed. [getuige B] heeft niet gezien dat de auto is gestopt of heeft geremd. 12
De verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij op 12 juni 2011 bij een café in Winterswijk is geweest. Hij heeft verklaard zijn auto, een grijze Mercedes, op de stoep voor het café te hebben geparkeerd, alvorens hij naar binnen is gegaan. Op een gegeven moment zag hij dat zijn neef [neef verdachte] buiten ruzie had en hij is er naar toe gegaan om de boel te sussen. Dat lukte niet. Verdachte werd naar zijn zeggen door meerdere mensen belaagd, naar de grond gewerkt waar hij klappen en trappen kreeg en waarna hij naar zijn auto is gerend. Vervolgens heeft de verdachte zijn auto gestart en is in paniek weggereden. Verdachte heeft verklaard dat het zou kunnen dat hij bij het wegrijden een paar mensen heeft geraakt. Voorts heeft hij verklaard dat hij schade heeft aan zijn auto: de rechter buitenspiegel is er af.13
Partiële vrijspraak
De rechtbank overweegt dat op grond van de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzitting niet genoegzaam is komen vast te staan dat er aan de zijde van de verdachte sprake is geweest van voorbedachten rade als bedoeld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht. Immers, van een moment van kalm overleg, van bedaard nadenken voorafgaand aan de uitvoering van zijn handelen is geen sprake geweest, nu niet is komen vast te staan dat de verdachte op het moment dat hij naar zijn auto liep, instapte, de motor startte en wegreed het plan had opgevat om de personen die voor het café op straat stonden/liepen te doden. Bedoelde handelingen kunnen bovendien worden aangemerkt als handelingen die gebruikelijk zijn om met een auto weg te rijden. Voor wat betreft de gedoofde lichten die door een aantal getuigen zijn beschreven en die zouden kunnen bijdragen aan de stelling dat er sprake was van een vooropgezet plan, overweegt de rechtbank dat er ook een getuige is die heeft verklaard dat de koplampen juist aangingen14 en voorts dat, op zich, het wegrijden met gedoofde lichten onvoldoende is voor het oordeel dat sprake is geweest van voorbedachten rade.
De rechtbank is dan ook, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat niet wettig en overtuigend is komen vast te staan dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem tenlastegelegde poging tot moord.
Opzet
In het onderhavige geval gaat het om de situatie dat de verdachte met zijn auto heeft ingereden op een groep personen die op de rijbaan stonden/liepen. Verdachte is met zijn voertuig op de groep afgereden zonder duidelijk te maken dat hij hen naderde. Gelet op de inhoud van enkele van de voornoemde verklaringen van de aangevers en de conclusie in het proces-verbaal reconstructie15 dat de snelheid van de Mercedes minimaal 26 km/h bedroeg ongeveer ter hoogte van punt 1, tussen de 34 en 39 km/h ter hoogte van punt 2 en tot maximaal 49 km/h ongeveer ter hoogte van meetpunt 3 met een correctie van 3%, acht de rechtbank de snelheid waarmee is gereden gezien de omstandigheden hoog en acht daarmee bewezen dat verdachte met een relatief hoge snelheid heeft gereden. Daarnaast blijkt uit verschillende verklaringen dat door verdachte niet is geprobeerd om de personen op de rijbaan te ontwijken.
Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer op een bepaald gevolg gericht te zijn geweest dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte de kans op dat gevolg heeft aanvaard.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door zijn handelen - het met een personenauto op een groep op straat lopende personen inrijden - willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij een of meer personen zou aanrijden die daardoor zouden komen te overlijden.
De rechtbank overweegt voorts dat voetgangers kwetsbare verkeersdeelnemers zijn. Het is een feit van algemene bekendheid dat voetgangers door een aanrijding met een personenauto kunnen komen te overlijden. Dat geen van de slachtoffers is komen te overlijden nadat hij/zij is aangereden, is uitsluitend te danken aan omstandigheden die niet aan het handelen van verdachte kunnen worden toegerekend.
De rechtbank acht opzet daarom bewezen.
Conclusie rechtbank
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden - in onderling verband en samenhang bezien - is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een vijfvoudige poging tot doodslag. Mede op grond van de verklaringen van de 'onafhankelijke' getuigen [getuige A] en [getuige B] is de rechtbank van oordeel dat vast is komen te staan dat de verdachte betrokken is geweest bij een ruzie in/voor [café] in Winterswijk en dat hij daarbij ook klappen heeft opgelopen. Nadat de ruzie was beëindigd en de betrokkenen uit elkaar zijn gegaan, is verdachte naar zijn auto gelopen. Van een door de verdachte beschreven situatie als ware hij naar zijn auto heeft moeten vluchten, is niets gebleken. Vervolgens is verdachte ingestapt, heeft zijn gestart en is hard weggereden, waarbij hij vijf willekeurige personen heeft aangereden. Twee daarvan heeft hij daarbij overreden.
Het vorenstaande brengt mee dat verdachte wordt vrijgesproken van het tweede alternatief/ cumulatief ten laste gelegde, te weten de (meervoudige) poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel, met voorbedachten raad.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het eerste alternatief/cumulatief, impliciet subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 12 juni 2011 te Winterswijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer A] en [slachtoffer B] en [slachtoffer C] en [slachtoffer D] en [slachtoffer E] van het leven te beroven, met dat opzet in zijn personenauto is gestapt en vervolgens met die personenauto voorwaarts met hoge snelheid, op een groep personen is ingereden en daarbij die [slachtoffer A] en [slachtoffer B] en [slachtoffer C] en [slachtoffer D] en [slachtoffer E] heeft aangereden en die [slachtoffer B] en [slachtoffer C] (tevens) heeft overreden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Ten aanzien van het eerste cumulatief/alternatief, impliciet subsidiair tenlastegelegde:
Poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Toerekenbaarheid
Naar de persoon van de verdachte is psychologisch onderzoek verricht, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het Pro Justitia rapport van drs. T. van den Hazel, klinisch psycholoog, van 15 november 2011.
In dit rapport wordt - onder meer - het volgende geconstateerd:
Er is bij verdachte sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in een zwakbegaafd niveau van cognitieve ontwikkeling met een disharmonisch ontwikkelingsprofiel. Verdachte kent specifieke cognitieve beperkingen die zijn informatieverwerking en planning van gedrag sterk beïnvloeden. Verdachte redeneert op concreet niveau, met een zeer beperkt zicht op de gevolgen van zijn handelen. Dit was ook het geval ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde en heeft verdachtes gedragingen en gedragskeuzen beïnvloed. Geadviseerd wordt om uit te gaan van een verminderde toerekeningsvatbaarheid.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande - en in het voordeel van de verdachte - de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen.
Noodweer
Van de zijde van de verdediging is betoogd dat de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde een beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt.
De rechtbank overweegt hieromtrent het navolgende.
Ingevolge het bepaalde in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht is voor een geslaagd beroep op noodweer een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding vereist van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed waarvoor noodzakelijke verdediging is geboden.
Op grond van de eerder vastgestelde feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam komen vast te staan dat de mogelijk aanwezige noodweersituatie ten tijde van de vechtpartij tussen de verdachte en een groep personen op de stoep van [café te plaats], in ieder geval niet meer bestond op het moment dat de verdachte naar zijn auto liep. De rechtbank merkt voorts op dat het dossier geen enkele steun biedt voor de aanname dat de verdachte zittend in zijn auto (nogmaals) zou zijn belaagd. Meerdere getuigen hebben verklaard dat er eerst op de auto van verdachte is geslagen/gebonkt nadat hij op mensen was ingereden. De stelling van de verdachte dat hij zich al zittend in zijn auto belaagd voelde door een groot aantal omstanders die op zijn auto sloegen, acht de rechtbank niet aannemelijk, gezien ook bovenaangehaalde verklaring van de getuigen [getuige A] en [getuige B].
De rechtbank voegt hieraan toe dat, mocht er al sprake zijn geweest van een noodweersituatie op het moment dat de verdachte in zijn auto zat en weg wilde rijden, hetgeen de rechtbank overigens niet aannemelijk acht, de reactie van de verdachte dan niet voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Er is eerder immers 'met blote handen' gevochten en bovendien had de verdachte zich aan de situatie kunnen onttrekken door met zijn auto op veilige, normale wijze weg te rijden of een andere kant op te rijden.
Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
Noodweerexces
De Hoge Raad heeft bij arrest van 27 mei 2008 (NJ 2008,510) overwogen dat wanneer door of namens een verdachte een beroep wordt gedaan op noodweerexces, geldt dat van een verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging slechts sprake kan zijn indien:
a. de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin, en op een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden is, dan wel indien;
b. op het tijdstip van de aan de verdachte verweten gedraging de onder a. bedoelde situatie weliswaar is beëindigd en derhalve de noodzaak tot verdediging niet meer bestaat, doch niettemin deze gedraging toch het onmiddellijk gevolg is van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het hiervoor onder letter b aangehaalde criterium niet de strekking om, nadat de noodweersituatie geëindigd is, een latere (wraak)actie onder het bereik van noodweerexces te brengen. Vereist is dat de verweten gedraging het onmiddellijke gevolg is van een hevige gemoedsbeweging, door die aanranding veroorzaakt. Naar het oordeel van de rechtbank was er zo veel tijd verstreken dat daar in dit geval geen sprake meer van was.
De rechtbank verwerpt derhalve het beroep op noodweerexces.
Dissociatieve stoornis
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat er aan de zijde van de verdachte sprake is geweest van opzet, dient de door de verdediging opgeworpen vraag te worden beantwoord of er aan de zijde van de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde sprake is geweest van een dissociatieve stoornis.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat gelet op de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzitting, een dissociatieve stoornis aan de zijde van de verdachte onvoldoende aannemelijk is geworden. De rechtbank wijst in dit verband, onder meer, op de omstandigheid dat een dissociatieve stoornis door Van den Hazel niet is gediagnosticeerd. De rechtbank heeft voorts overwogen dat de verdachte op het ene moment heeft verklaard dat hij vanaf het moment van wegrijden niets meer weet, terwijl hij zich op een later moment het slaan/bonken op de auto, dat volgens getuigen moet hebben plaatsgevonden nadat de verdachte een aantal mensen had aangereden, wel kan herinneren. Tevens valt, mede gelet op de inhoud van het rapport van de psycholoog, kennelijk niet uit te sluiten dat de omstandigheid dat verdachte zich thans van het inrijden op de groep mensen zelf niets meer kan herinneren, moet worden toegeschreven aan de door verdachte gekozen proceshouding.
Ook overigens is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem eerste alternatief/cumulatief, impliciet primair tenlastegelegde (poging tot moord, meermalen gepleegd) zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest, alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van tien jaren.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem tenlastegelegde feiten en heeft daarom het verzoek gedaan de voorlopige hechtenis op grond van het bepaalde in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, op te heffen.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, meermalen gepleegd, door met zijn auto op een groep mensen in te rijden waarbij hij vijf van hen heeft geraakt en twee daarvan heeft overreden. Dat het bij relatief beperkt lichamelijk letsel is gebleven is een gelukkig toeval en geenszins aan het handelen van verdachte te danken. Door zijn handelen heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Een voorval dat ook op getuigen een grote indruk heeft gemaakt. Dergelijke gebeurtenissen veroorzaken gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een gevangenisstraf op zijn plaats is.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de hoogte daarvan rekening gehouden met straffen die voor een soortgelijk feit worden opgelegd. Voorts heeft zij rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 15 mei 2012 eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder wegens rijden onder invloed, alsmede met zijn hiervoor vastgestelde verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat het relatief lang heeft geduurd voordat de zaak inhoudelijk kon worden behandeld.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het Reclasseringsadvies van
9 september 2011, het Reclasseringsadvies van 13 december 2011 en het Reclasseringsadvies (beknopt) van 27 april 2012.
De rechtbank is, alles overwegende, van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaar een passende en geboden reactie vormt. Deze straf is lager dan door de officier van justitie geëist omdat de rechtbank de meervoudige poging moord niet bewezen acht, maar wel de meervoudige poging doodslag. De bewezenverklaarde feiten, waarbij verdachte zijn auto als ware het een wapen heeft gebruikt, rechtvaardigen eveneens een rijontzegging van aanzienlijke duur zoals gevorderd.
Gelet op de thans op te leggen straf, zal het verzoek van de raadsvrouw tot opheffing van de voorlopige hechtenis worden afgewezen.
Vorderingen tot schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer D] heeft zich met een vordering tot vergoeding van immateriële schade ten bedrage van € 750,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het schadeveroorzakend feit, gevoegd in het strafproces ten aanzien van het tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gehele bedrag van € 750,-. De wettelijke rente over de genoemde immateriële schade zal worden toegewezen vanaf de dag van het schadeveroorzakend feit, te weten 12 juni 2011.
Dit brengt mee dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft moeten maken, welke kosten begroot zijn op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som geld ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer D] .
In beslag genomen voorwerpen
Onder de verdachte is een personenauto, merk Mercedes Benz, type C200 combi en voorzien van het kenteken [kenteken], in beslag genomen, welke niet aan hem is teruggegeven.
De officier van justitie heeft gevorderd dat deze auto verbeurd zal worden verklaard.
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven vorengenoemde personenauto, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met betrekking tot welke het eerste cumulatief/alternatief, impliciet subsidiair bewezenverklaarde is begaan.
De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 33, 33a, 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Beslissing
De rechtbank:
* verklaart niet bewezen, dat verdachte het eerste cumulatief/alternatief, impliciet primair (poging moord, meermalen gepleegd) tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart bewezen dat verdachte het eerste cumulatief/alternatief, impliciet subsidiair (poging doodslag, meermalen gepleegd) tenlastegelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
Ten aanzien van het onder eerste cumulatief/alternatief, impliciet subsidiair tenlastegelegde:
Poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren;
* beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
* ontzegt verdachte ten aanzien van het eerste cumulatief/alternatief, impliciet subsidiair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
10 (tien) jaren;
* bepaalt, dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht;
* veroordeelt verdachte ten aanzien van het eerste cumulatief/alternatief, impliciet subsidiaire feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer D], van een bedrag van € 750,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
12 juni 2011, met veroordeling van verdachte in de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
* legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer D], een bedrag te betalen van € 750,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juni 2011, met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal
15 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
* bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
* verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven personenauto, merk Mercedes Benz, type C200 combi en voorzien van het kenteken [kenteken];
* wijst af het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis;
Aldus gewezen door mrs. Van der Mei, voorzitter, Prisse en Kropman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Wegter, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 juli 2012.
Voetnoten:
1 Hoge Raad 30 maart 2004, LJN: AO3545
2 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal, nummer PL0644 2011080682, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district Achterhoek, gesloten en ondertekend op 22 augustus 2011.
3 Proces-verbaal van bevindingen, p. 52-54
4 Proces-verbaal van bevindingen, p. 47-51
5 Proces-verbaal aanhouding, p. 35-36
6 Proces-verbaal aangifte [slachtoffer A], p. 57-60
7 Proces-verbaal aangifte [slachtoffer B], p. 120-123
8 Proces-verbaal aangifte [slachtoffer C], p. 189-192
9 Proces-verbaal aangifte [slachtoffer E], p. 254-256
10 Proces-verbaal aangifte, p. 324-327
11 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige A], p. 78-80
12 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige B], p. 83-85
13 Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 102-104
14 Proces-verbaal verhoor van getuige [getuige C], p. 65-66
15 Proces-verbaal reconstructie d.d. 22 juli 2011, p. 14