RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen:
[eiser]
te Doetinchem,
eiser,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem,
verweerder.
Bij brief van 9 maart 2010 heeft eiser verzocht om een tegemoetkoming in de schade wegens een besluit tot vrijstelling van een bestemmingsplan (hierna: het planschadeverzoek).
Bij besluit van 1 februari 2011 (hierna: het primaire besluit) heeft verweerder het planschadeverzoek afgewezen.
Bij besluit van 12 oktober 2011 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en dat besluit in stand gelaten.
Eiser heeft beroep ingesteld.
Verweerder heeft een aantal op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 7 juni 2010. Eiser en zijn gemachtigde, mr. M.M. Breukers, waren daarbij aanwezig. Verweerder liet zich vertegenwoordigen door mr.dr. N.C. Faber.
2.1 In december 1998 heeft de projectgroep Oosseld het “WijkOntwikkelingsplan Oosseld” (hierna: WOP) gepresenteerd. Eén van de uitgangspunten van het WOP is dat het toen als “Koekendaal” bekend staande terrein (hierna: het terrein) – begrensd door de Rekhemseweg, de Kampstraat, de Koekendaalseweg en de Dennenweg – met woningen zal worden bebouwd.
Op 11 maart 1999 heeft verweerder de uitgangspunten van het WOP omarmd. In zijn vergadering van 15 april 1999 heeft de raad van de gemeente Doetinchem (gemeenteraad) de keuze van verweerder bevestigd, door (ook) in te stemmen met de uitgangspunten van het WOP.
Bij besluit van 30 november 2000 heeft de gemeenteraad van Bergh het bestemmingsplan “Buitengebied 2000” (bestemmingsplan) vastgesteld. In dit bestemmingsplan is aan het terrein de bestemming “Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden”, met als nadere aanduidingen “openheid landschap” en "vegetatie”, gegeven. Bij besluit van 3 juli 2001 heeft het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland aan een gedeelte van het bestemmingsplan goedkeuring onthouden. In haar uitspraak van 24 december 2002 (LJN: AF2472) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) beslist op de tegen voornoemd besluit van 3 juli 2001 gerichte beroepen. Vervolgens is verweerder begonnen met de voorbereiding van het bestemmingsplan “Buitengebied 2000, herziening 2002”.
Sinds 6 oktober 2003 heeft eiser de eigendom van het perceel [perceel eiser] te Doetinchem (hierna: het perceel), dat direct grenst aan het terrein. In 2005 heeft eiser ter plaatse een burgerwoning gerealiseerd.
Bij besluit van 16 september 2008 (hierna: het vrijstellingsbesluit) heeft verweerder vrijstelling van het bestemmingsplan verleend ten behoeve van 163 woningen en twee gebouwen met in totaal 24 eenheden voor bijzondere woonvormen. Inmiddels staat het terrein – dat zich op basis van het vrijstellingsbesluit heeft ontwikkeld tot een woonwijk – plaatselijk bekend als “Vijverberg-Zuid”. Het vrijstellingsbesluit is rechtens onaantastbaar geworden.
2.2 Eiser betoogt dat hij door de vaststelling en inwerkingtreding van het vrijstellingsbesluit schade heeft geleden. Blijkens het planschadeverzoek wil eiser dat de door hem gestelde schade door verweerder wordt vergoed.
Op initiatief van verweerder is onderzoek verricht door mr. E.A.M. Adank, die zijn bevindingen en conclusies heeft neergelegd in een rapport gedateerd 7 december 2010 (hierna: planschaderapport). Adank heeft geadviseerd om het planschadeverzoek af te wijzen, met het argument dat het voor eiser op 6 oktober 2003 voorzienbaar was althans redelijkerwijs kon zijn dat op het terrein een woonwijk zou verrijzen. In zoverre heeft Adank gewezen op het WOP en de publiciteit die dat plan op 6 oktober 2003 reeds had gekregen. Het planschaderapport ligt ten grondslag aan het primaire en het bestreden besluit.
2.3 Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
2.4 Partijen zijn het erover eens – en ook de rechtbank oordeelt – dat het planschadever-zoek moet worden behandeld volgens het bij en krachtens de Wro bepaalde, en dat het vrij-stellingsbesluit valt te kwalificeren als een oorzaak in de zin van artikel 6.1, tweede lid, van de Wro.
2.5 Partijen worden echter verdeeld gehouden door het antwoord op de vraag of de krachtens het vrijstellingsbesluit toegestane (bouw)werkzaamheden op 6 oktober 2003 voorzienbaar waren althans redelijkerwijs konden zijn. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.
Volgens vaste jurisprudentie van de ABRvS kunnen beleidsdocumenten leiden tot de conclusie dat toekomstige planologische ontwikkelingen voorzienbaar waren toen werd verzocht om een tegemoetkoming in geleden planschade, mits het betreffende document is opgesteld door een daartoe bevoegd bestuursorgaan en openbaar is of is gemaakt.
De rechtbank constateert dat het WOP als zodanig niet kan worden aangemerkt als een door een bevoegd bestuursorgaan opgesteld beleidsdocument. De werkgroep Oosseld is namelijk geen bestuursorgaan, ondanks de betrokkenheid van de gemeente Doetinchem bij deze werkgroep. In het verlengde hiervan concludeert de rechtbank dat het WOP eerst per
11 maart 1999 de status van “een door een bevoegd bestuursorgaan opgesteld beleidsdocument” heeft. Het gevolg van een en ander is dat verweerder had moeten onderzoeken of het collegebesluit van 11 maart 1999 en/of het raadsbesluit van 15 april 1999 openbaar waren (gemaakt) toen verweerder het planschadeverzoek ontving.
Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat het collegebesluit van 11 maart 1999 en/of het raadsbesluit van 15 april 1999 zijn bekendgemaakt conform het bepaalde in artikel 3:42 van de Awb. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de collegevergadering van
11 maart 1999 en de raadsvergadering van 15 april 1999 slechts zijn aangekondigd; de tijdens die vergaderingen genomen besluiten zijn niet van gemeentewege gepubliceerd. Overigens is evenmin aannemelijk geworden dat het WOP zelf conform het bepaalde in artikel 3:42 van de Awb is bekendgemaakt. Op basis hiervan oordeelt de rechtbank dat eiser op 6 oktober 2003 redelijkerwijs niet bedacht hoefde te zijn op bebouwing van het terrein met een groot aantal woningen.
Dat oordeel wijzigt niet door de krantenpublicaties die verweerder tijdens de beroepsfase heeft ingezonden. De publicaties in kwestie waren namelijk niet onder verantwoordelijkheid van de gemeente Doetinchem geschreven, maar door onafhankelijke journalisten.
In dit kader overweegt de rechtbank dat het bestemmingsplan, dat aan het terrein een agrarische bestemming heeft gegeven, ruim ná de presentatie van het WOP – en ook de meergenoemde besluiten van 11 maart 1999 en 15 april 1999 is vastgesteld. Die omstandigheid kon aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van de door verweerder ingezonden krantenpublicaties. Bij dit alles komt nog dat de ABRvS in haar uitspraak van
24 december 2002 met zoveel woorden heeft overwogen dat het bestemmingsplan een actuele planologische regeling voor het buitengebied van Bergh – het terrein daaronder begrepen – geeft.
2.6 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen, omdat zij – anders dan verweerder – oordeelt dat de door eiser geleden planschade op
6 oktober 2003 niet voorzien was.
De rechtbank gaat thans na of ruimte bestaat om het tussen partijen gerezen geschil definitief te beslechten. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Ter zitting is namens beide partijen uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verklaard dat Adank een juiste planologische vergelijking heeft gemaakt, en dat de op initiatief van Adanks
verrichte taxatie geen gebreken vertoont. Daarom neemt de rechtbank als vaststaand aan dar eiser aanspraak maakt op een tegemoetkoming in de door hem geleden planschade overeenkomstig de conclusies van Adank aangaande de omvang van de planschade.
Het vorenstaande biedt de rechtbank voldoende ruimte om zelf in de zaak te voorzien, door aan eiser een tegemoetkoming in de planschade toe te kennen, ten bedrage van € 29.500,-- te vermeerderen met wettelijke rente van 9 maart 2010 (de datum waarop verweerder het plan-schadeverzoek blijkbaar heeft ontvangen) tot aan de dag van algehele voldoening van voornoemd bedrag.
2.7 Nu de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
Verder zal de rechtbank verweerder veroordelen tot vergoeding van de proceskosten die eiser tijdens zowel de bezwaar- als de beroepsfase heeft gemaakt. De rechtbank stelt deze kosten – met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht – vast op een bedrag van in totaal van € 1.748,-- wegens de door mr. Breukers verleende rechtsbijstand (in beide gevallen:
1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437,-- en een wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar alsnog gegrond;
- herroept het primaire besluit;
- kent aan eiser – met toepassing van artikel 6.1 van de Wro – een tegemoetkoming ten bedrage van € 29.500,-- toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2010 tot aan de dag van algehele voldoening van voornoemd bedrag;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats van het bestreden besluit treedt;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 152,-- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van in totaal
€ 1.748,-- te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. L.M. Koenraad. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2012.