RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/950560-11
Uitspraak d.d.: 6 juni 2012
Tegenspraak / dip
[verdachte],
geboren te [plaats, 1981],
wonende te [adres]
thans gedetineerd in het huis van bewaring te Doetinchem.
Raadsman: W.J. Ausma advocaat te Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 mei 2012.
Nadat de tenlastelegging ter terechtzitting van 23 mei 2012 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 28 mei 2011
t/m 06 februari 2012 te Lochem en/of Zutphen en/of elders in Nederland,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of
verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in
elk geval (telkens) aanwezig heeft gehad, een of meer hoeveelheid/-heden van
een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (een) middel(en) als bedoeld
in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het
vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
2.
hij in of omstreeks 31 juli 2011 t/m 01 februari 2012 te Zutphen tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk
heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of geteeld, in elk geval
opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres A]) (een)
hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende hennep (waaronder een
hoeveelheid van ongeveer 6990 gram hennep), in elk geval (telkens) een
hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde
hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
een of meer personen in of omstreeks de periode van 31 juli 2011 t/m 01
februari 2012 te Zutphen met elkaar, althans één van hen, (telkens)
opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of geteeld, in elk
geval opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan [adres A] (een)
hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende hennep (waaronder een
hoeveelheid van ongeveer 6990 gram hennep), in elk geval (telkens) een
hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde
hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of
bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de
periode van 31 juli 2011 t/m 01 februari 2012 te Zutphen, in elk geval in
Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of
middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is
geweest, door aan die persoon/personen voornoemd pand voor het bereiden en/of
bewerken en/of verwerken en/of telen van hennep ter beschikking te stellen;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 07 februari 2012 te Lochem tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, in de woning [adres B] aldaar
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 13,39 gram cocaïne, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 3 Opiumwet
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
Aanleiding van het onderzoek
Bij de politie is een aantal meldingen binnengekomen dat verdachte zou dealen vanuit zijn flatwoning te Zutphen en ook dat zich in die woning mogelijk een hennepkwekerij zou bevinden. Er is vervolgens verder onderzoek gedaan, waaronder het aftappen van telefoons. Op 1 februari 2012 is de woning binnengetreden. Er werd geen in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen, maar wel de benodigde attributen om deze aan te leggen en ook hennepresten en hennepafval. Verdachte is die dag wel gehoord, maar niet aangehouden. Op 1 februari 2012 is later op de dag de woning nogmaals binnengetreden. Toen werd er ongeveer 7 kilo hennepgruis aangetroffen. Verdachte is op 7 februari 2012 aangehouden en in verzekering gesteld.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot vrijspraak van het onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het onder 1 en 3 ten laste gelegde. Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat er vrijspraak dient te volgen voor het onder 1 ten laste gelegde feit. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor dit feit. De telefoontapgesprekken zijn te vaag om daaruit af te kunnen leiden dat het zou gaan om cocaïnehandel. Bovendien is niet gebleken dat het om cocaïne zou gaan en dat er een lange periode zou zijn gedeald. Verdachte heeft enkel geleverd aan een kennis, die nog geld van hem tegoed had.
Ten aanzien van feit 2 is aangevoerd dat verdachte ontkent dat de aangetroffen hennep van hem is, terwijl [naam B] heeft verklaard dat de hennep van hem is. Uit het aanwezig hebben van attributen die geschikt zijn voor het aanleggen van een hennepkwekerij kan niet worden afgeleid dat er een hennepkwekerij in de woning was. Bovendien had verdachte daar geen wetenschap van.
Ten aanzien van feit 3 heeft verdachte toegegeven dat de aangetroffen hoeveelheid cocaïne in de woning te Lochem weliswaar van hem was, maar uitsluitend bestemd was voor eigen gebruik. Dit was ook niet een zodanige hoeveelheid dat daaruit kan worden afgeleid dat deze voor de handel bestemd was.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1:
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij een bijnaam heeft, namelijk [bijnaam verdachte]. Hij heeft erkend dat hij een aantal keren cocaïne aan [naam A] heeft verkocht. De eerste keer heeft hij aan [naam A] cocaïne afgeleverd ter betaling van een door deze aan zijn ([verdachte]'s) auto verrichte reparatie. Vervolgens heeft hij [naam A] nog een aantal keren tegen betaling cocaïne geleverd.
[naam A] heeft verklaard2 dat hij verdachte kent onder de naam [bijnaam verdachte]. [bijnaam verdachte] gebruikt zelf ook cocaïne. [bijnaam verdachte] heeft hem cocaïne verkocht. Hij heeft niet geteld hoe vaak dat was, maar het was bijna wekelijks. In een slechte periode kocht hij vaker per week bij [bijnaam verdachte]. De cocaïne was verpakt in sealtjes. Hij kocht een halve of een hele gram. De afspraak daartoe werd telefonisch gemaakt en de cocaïne werd hem bezorgd.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen worden verklaard, een en ander op de wijze zoals hierna vermeld.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 23 mei 2012 ontkend dat er in de ten laste gelegde periode hennep door hem is gekweekt in de woning aan de [adres A] te Zutphen. Ook van de op 1 februari 2012 in de woning aangetroffen partijen hennepgruis heeft hij geen wetenschap gehad, aldus verdachte.
[naam B] heeft verklaard3 dat hij vlak voor kerst in 2011 in de woning van verdachte is gaan wonen. Bij de woning behoorde ook een schuur. Deze bevond zich onderin flatgebouw. Daarin stonden wat spullen van hemzelf en verdachte. De apparatuur om hennep te kweken was van hemzelf, aldus [naam B]. Hij had dat van iemand overgenomen. Ook de aangetroffen schaartjes met hennepresten, de hennepresten, de droogrekken en de hoeveelheid in de koelkast aangetroffen partij hennepgruis waren van hemzelf, nog steeds aldus [naam B].
De rechtbank acht op grond van het voorgaande niet bewezen dat er in de ten laste gelegde periode in verdachtes flatwoning aan de [adres A] te Zutphen een hennepkwekerij in werking is geweest. Evenmin acht zij bewezen dat verdachte heeft geweten dat er in een in de woning aanwezige koelkast hennepgruis aanwezig was. Verdachte heeft daaromtrent ter terechtzitting van 23 mei 2012 verklaard dat hij in die periode niet in zijn flatwoning is geweest. Hij is slechts in het flatgebouw geweest om zijn post op te halen. De brievenbus bevond zich op de begane grond van het flatgebouw.
Het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, moet ertoe leiden dat verdachte van het onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde vrijgesproken zal worden.
Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij op 7 februari 2012 in de woning aan de [adres B] te Lochem ongeveer 13,39 gram cocaïne aanwezig heeft gehad. Dit was voor eigen gebruik bestemd, aldus verdachte.
Uit het proces-verbaal van bevindingen4 blijkt dat er tijdens de huiszoeking op 7 februari twee zakjes met wit poeder onder verdachte in beslag zijn genomen. Eén zakje had een inhoud van 7,74 gram, één zakje een inhoud van 5,65 gram.
Uit onderzoek dat door het NFI5 is verricht is gebleken dat het poeder cocaïne bevat.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het onder 3 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. Zij acht op grond van de inhoud van het dossier niet bewezen dat een ander dan verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij het aanwezig hebben van de cocaïne, en zal hem derhalve vrijspreken van het medeplegen.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 28 mei 2011 tot en met 6 februari 2012 te Zutphen,
telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt een hoeveelheid van
een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld
in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op 7 februari 2012 te Lochem in de woning [adres B] aldaar opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 13,39 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
1. opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
3. opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- de bijzondere voorwaarde van reclasseringscontact, wat mede zal inhouden dat verdachte zich moet houden aan het meldingsgebod, deelneemt aan een leefstijltraining en zich verplicht ambulant zal laten behandelen.
Ter toelichting heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte, ondanks dat hij een eerdere waarschuwing heeft gehad, zich wederom schuldig heeft gemaakt aan het dealen van cocaïne. Zij heeft er wel rekening mee gehouden dat verdachte niet veel afnemers heeft gehad.
De raadsman heeft verzocht verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en daarnaast een voorwaardelijk strafdeel met de geadviseerde voorwaarden. Indien de rechtbank mocht overwegen een langere onvoorwaardelijke straf op te willen leggen, wordt verzocht verdachte in plaats daarvan een werkstraf op te leggen.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte gedurende een op papier weliswaar lange, maar in werkelijkheid vermoedelijk relatief korte periode in zeer beperkte kring heeft gehandeld in cocaïne. Redengevend daarvoor is dat vast is komen te staan dat verdachte slechts één afnemer ([naam A]) had. In het dossier bevinden zich weliswaar verslagen van getapte telefoongesprekken tussen verdachte en andere personen, maar er zijn geen (nadere) bewijsmiddelen voorhanden waaruit kan worden afgeleid dat de gevoerde gesprekken betrekking hadden op grootschalige handel in verdovende middelen met naast [naam A] nog een of meerdere andere afnemers. Uit de getapte telefoongesprekken valt evenmin af te leiden dat verdachte samen met anderen in cocaïne heeft gehandeld. De enkele omstandigheid dat er tijdens de telefoongesprekken versluierd werd gesproken, maakt het voorgaande niet anders. Aan het voorgaande kan evenmin afdoen de door de getuige [getuige] op 29 mei 2011 tegenover de politie afgelegde verklaring over een door hem op 28 mei 2011 gedane waarneming en melding. Nader onderzoek op 28 mei 2011 door de politie ter plaatse van [adres A] te Zutphen heeft niet meer opgeleverd dan de vondst van een etui met daarin versnijdingsmiddel en digitale weegschalen met daarop cocaïneresten.
Een en ander is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te concluderen tot grootschalige handel in cocaïne door verdachte, te meer daar slechts van [naam A] is komen vast te staan dat hij van verdachte, en alleen van verdachte, cocaïne heeft afgenomen.
Als gevolg hiervan heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van de verslaving van zijn afnemer, waardoor diens gezondheid ernstig in gevaar is gebracht.
Daarbij komt dat verdachte een tamelijk grote hoeveelheid cocaïne in de woning van zijn vriendin aan de [adres B] te Lochem bewaarde. Daar van het tegendeel niet is gebleken, moet worden uitgegaan van de juistheid van de stelling van verdachte dat die hoeveelheid slechts diende voor eigen gebruik.
De rechtbank houdt tot slot rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest en is veroordeeld terzake Opiumwetdelicten. Gelet daarop en om voldoende recht te doen aan de ernst van de feiten zal de rechtbank de eis van de officier van justitie volgen. Zij zal aan het voorwaardelijk strafdeel de geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 57, 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
* verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
1. opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
3. opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden;
* bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 4 (vier) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
* stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die hem zullen worden gegeven door of namens Tactus Reclassering, zolang als de reclassering zulks nodig oordeelt. Veroordeelde dient zich daartoe binnen vijf dagen volgend op zijn invrijheidstelling te melden bij Tactus Reclassering, Piet Heinstraat 25a te Zutphen. Hierna moet veroordeelde zich gedurende door de Tactus Reclassering bepaalde perioden zo frequent te blijven melden, zo frequent als Tactus Reclassering dit nodig acht;
- zal deelnemen aan de leefstijltraining;
- zich ambulant dient zal laten behandelen bij forensische polikliniek De Tender of een soortgelijke instelling, voor zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Veroordeelde zal zich dan houden aan de regels die door of namens de leiding van De Tender of een soortgelijke instelling zullen worden gegeven;
* beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door mrs. Van Valderen, voorzitter, De Jong en Tas, rechters, in tegenwoordigheid van Jansen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van
6 juni 2012.
Mrs. De Jong en Tas zijn buiten staat mede te ondertekenen.
Eindnoten
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer PL0630 201200234-60, gesloten en ondertekend op 15 april 2012.
2 Proces-verbaal van verhoor van [naam A], pag. 102-107
3 Processen-verbaal van verhoor van [naam B], pag. 185-188
4 Proces-verbaal van bevindingen, pag. 69-70
5 Rapport Identificatie van drugs en precursoren van het NFI, pag. 71-72