RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nrs. 11/215, 11/221, 11/231, 11/249, 11/284 en 11/288.
Uitspraak in de gedingen tussen:
[eiser 1],
eiseres sub 1 (11/215),
[eiser 2],
eiser sub 2 (11/221),
[eiser 3],
eiser sub 3 (11/231),
[eiser 4] en elf anderen,
eisers sub 4 (11/249),
[eiser 5] en zeven anderen,
eisers sub 5 (11/284),
[eisers 6],
eisers sub 6 (11/288),
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn,
verweerder.
[derde partij]
te Apeldoorn,
derde-partij.
Bij besluit van 27 mei 2008 (hierna: het primaire besluit) heeft verweerder een verkeersbesluit genomen, strekkende tot het gedeeltelijk afsluiten van twee wegen voor al het gemotoriseerd verkeer.
Bij besluit van 14 januari 2011 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit herroepen en vervangen door een ander verkeersbesluit, door het instellen van “afslagverboden” in enige straten.
Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft [derde partij] aangemerkt als partij in de zin van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
[derde partij] heeft een schriftelijke uiteenzetting over de zaak gegeven.
Het beroep is behandeld ter zitting van 21 mei 2012. Daarbij waren aanwezig:
- eiseres sub 1, bijgestaan door mr. H.J.M. Berenschot en H.A. Vooijs;
- eisers sub 2 en 3, bijgestaan door hun gemachtigde mr. E.R. Koster;
- [eiser 4], mede namens de overige eisers sub 4;
- [eiser 5], mede namens de overige eisers sub 5;
- eisers sub 6 in persoon;
- mr. J.J. Toren, mr. G.L. ter Brugge en J. van der Rijt, allen namens verweerder;
- [derde partij], derde-partij.
2. Overwegingen
2.1 In verband met de realisatie van de nieuwe woonwijk Zuidbroek in Apeldoorn, is bij verweerder de wens ontstaan deze woonwijk te verknopen met de naastgelegen woonwijk Zevenhuizen. Dit heeft voor verweerder aanleiding gevormd om na te denken over een nieuwe verkeersinfrastructuur teneinde het extra verkeer in goede banen te (kunnen) leiden. Die gedachten zijn onder meer neergelegd in de, door ambtenaren van de gemeente opgestelde, notitie “Verkeerskundige verknoping Zuidbroek en Zevenhuizen”.
Mede naar aanleiding van die notitie heeft verweerder bij het primaire besluit besloten om een gedeelte van de Nijbroekseweg (tussen de Gavottestraat en de Valetastraat) en een gedeelte van de Operettestraat (tussen de Symfoniestraat en de Nijbroekseweg) af te sluiten voor al het gemotoriseerd verkeer, door plaatsing van de borden model C12 van Bijlage 1 bij het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens (hierna: Bijlage).
Diverse omwonenden hebben bezwaar tegen het primaire besluit gemaakt. Daarnaast is de kwestie besproken door de gemeenteraad van Apeldoorn (hierna: gemeenteraad). De gemeenteraad heeft op 9 juli 2009 de motie “Het geheel is meer dan de som der delen” (hierna: motie) aangenomen. In de motie wordt verweerder verzocht de Operettestraat als verbinding tussen de wijkdelen open te houden en middels afslagverboden op de kruisingen van de Calypsostraat en de Operettestraat/Nijbroekseweg met de Laan van de Dierenriem en de Laan van Charleston en eventueel verdere aanvullende maatregelen, het sluipverkeer te weren.
Verweerder heeft in het bestreden besluit het primaire besluit herroepen. Daartoe heeft hij in hoofdzaak – onder verwijzing naar de motie – aangevoerd dat het winkelcentrum in Zevenhuizen en andere gemeenschappelijke voorzieningen in Zuidbroek voor alle inwoners van het gebied Zevenhuizen-Zuidbroek bereikbaar moeten blijven. In dit kader heeft verweerder, uitvoering gevend aan de motie, besloten om “afslagverboden” in te voeren op de kruisingen van de Calypsostraat, en op de kruisingen van Operettestraat/Nijbroekseweg met de Laan van de Dierenriem en de Laan van Charleston. De invoering van de “afslagverboden” heeft gestalte gekregen door plaatsing van borden model D6 van de Bijlage.
2.2 Eiseres sub 1, wonende aan de Nijbroekseweg, vreest dat effectuering van het bestreden besluit de verkeersveiligheid ter hoogte van haar woning (ernstiger) aantast (dan in geval van effectuering van het primaire besluit). Daartoe wijst zij onder meer op adviezen van de plaatselijke politie van 25 februari 2010 en 8 maart 2010, en op een advies van H.A. Vooijs, als vrijwilliger werkzaam bij Veilig Verkeer Nederland (hierna: VVN), van 5 mei 2010.
Eisers sub 2 en sub 3, wonende aan de Operettestraat en de Bolerostraat, vrezen dat effectuering van het bestreden besluit leidt tot toename van gemotoriseerd verkeer ter hoogte van hun woningen en daarmee tot een onevenredige aantasting van hun woongenot. Zij betogen dat het bestreden besluit in strijd komt met het actuele verkeersbeleid van verweerder, zoals neergelegd in de nota “Verkeersvisie 2010-2020”, en
overigens dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid, aangezien verweerder geen onderzoek door een onafhankelijk deskundige heeft laten verrichten.
Eisers sub 4, allen wonende aan de Valetastraat, vrezen eveneens dat effectuering van het bestreden besluit leidt tot toename van gemotoriseerd verkeer ter hoogte van hun woningen en daarmee tot extra gevaar voor jonge kinderen die daar (kunnen) spelen.
Ook eisers sub 5, wonende aan de Polkastraat, de Tangostraat en de Sambastraat, vrezen voor een onevenredige toename van verkeersdruk en -onveiligheid. Naar hun mening moet verweerder aanvullende maatregelen treffen om sluipverkeer te weren uit de straten waarin zij wonen.
Eisers sub 6, beiden wonende aan de Nijbroekseweg, exploiteren sinds 1980 een bedrijf dat handelt in bloemen en planten. Zij menen onevenredige schade door de effectuering van het bestreden besluit te lijden. In dit kader stellen eisers dat het bestreden besluit de bereikbaarheid van hun bedrijf nog meer beperkt dan nu reeds het geval is.
Eisers verzoeken de rechtbank de beroepen gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen. Daarnaast willen eisers dat verweerder aanvullende feitelijke maatregelen treft om naleving van de “afslagverboden” te waarborgen en – daardoor – sluipverkeer tegen te gaan. Eisers sub 6 streven naar vergoeding van de gestelde omrijschade door verweerder.
2.3 [derde partij] wil juist voorkomen dat de rechtbank het bestreden besluit vernietigt.
2.4 Op basis van de gedingstukken en de bespreking daarvan ter zitting oordeelt de rechtbank dat de belangen van alle eisers rechtstreeks bij het bestreden besluit zijn betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank kan eisers voorts niet worden verweten geen bezwaar tegen het primaire besluit te hebben gemaakt, voor zover dat het geval is geweest. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eisers zich keren tegen de verkeersmaatregelen waarin slechts het bestreden besluit voorziet.
Een en ander leidt de rechtbank tot de conclusie dat alle tegen het bestreden besluit gerichte beroepen ontvankelijk zijn. Zij komt dan ook toe aan inhoudelijke toetsing van het bestreden besluit, op grondslag van de door eisers aangevoerde gronden. Hierbij plaatst de rechtbank echter de kanttekening dat zij argumenten met betrekking tot fysieke maatregelen – ter handhaving van de bij het bestreden besluit ingevoerde “afslagverboden” of de in de Muziekstukkenwijk geldende maximumsnelheden – en de aanleg van de busbaan aldaar, buiten beschouwing blijven. Evenbedoelde argumenten vallen namelijk buiten de reikwijdte van het bestreden besluit.
2.5 Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) geschiedt de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, krachtens een verkeersbesluit.
Krachtens artikel 12, aanhef en onder a, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer – bezien in samenhang met de Bijlage – is voor het plaatsen van borden model C12 en D6 een verkeersbesluit vereist.
2.6 De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij het beslissen over maatregelen die een verkeersbesluit vereisen, beschikt over een grote mate van beleidsvrijheid en dat de rechter het gebruik van deze vrijheid slechts terughoudend mag toetsen. Dit laat onverlet verweerder
zijn keuze moet kunnen baseren op een deugdelijk onderzoek naar de relevante feiten en de af te wegen belangen en op een voor derden kenbare motivering.
De rechtbank leidt uit de gedingstukken en de behandeling ter zitting af dat voor verweerder de motie blijkbaar leidend is geweest voor de inhoud van het bestreden besluit. Door aldus te besluiten, heeft verweerder niet onderkend dat hij ook bij uitvoering van een motie van de gemeenteraad de relevante feiten en belangen moet onderzoeken en de betrokken belangen moet afwegen en het resultaat van dat onderzoek en die afweging deugdelijk moet motiveren. Het bestreden besluit noch de daarop betrekking hebbende stukken geven blijk van zo’n onderzoek en motivering. Daarom oordeelt de rechtbank dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de verplichtingen krachtens artikel 3:2 van de Awb en artikel 7:12, eerste lid, van deze wet, tot respectievelijk het (laten) verrichten van deugdelijk onderzoek en het verschaffen van een houdbare motivering.
Voor nader onderzoek en een daarop gebaseerde motivering bestond voldoende aanleiding. Daartoe wijst de rechtbank – onder meer – op de uiteenlopende meningen over het aantal motorvoertuigen dat van de diverse wegen in de Muziekstukkenwijk gebruik maakt, op de kritische adviezen van de politie van 25 februari 2010 en 8 maart 2010, op het eveneens kritische rapport van H.A. Vooijs van 5 mei 2010, alsmede op de ter zitting getoonde filmbeelden.
2.7 Het vorenstaande vormt voor de rechtbank reeds voldoende reden om de beroepen gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen. Aan bespreking van de overige door eisers opgeworpen gronden komt de rechtbank niet toe.
De rechtbank ziet geen ruimte om het tussen partijen bestaande geschil definitief te beslechten. Dit vereist namelijk een onderzoek naar feiten en belangen dat van haar redelijkerwijs niet kan worden gevergd en vervolgens tot een belangenafweging waartoe zij niet is geroepen. De consequentie hiervan is dat verweerder een nieuw besluit op de bezwaren moet nemen. In dit kader overweegt de rechtbank nog het volgende.
De vernietiging van het bestreden besluit heeft niet alleen tot gevolg dat de grondslag voor het plaatsen van de borden model D6 (ter hoogte van de nader aangeduide locaties) vervalt, maar ook dat de grondslag voor het plaatsen van de borden model C12 (ter hoogte van de nader aangeduide locaties) herleeft. De rechtbank acht geen termen voor schorsing van het primaire besluit – met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb – aanwezig.
Verweerder zal de bij het primaire besluit ingevoerde afsluitingen volledig moeten heroverwegen. Bij die heroverweging zal verweerder niet alleen de indieners van de bezwaren maar ook van eisers moeten betrekken, blijkens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zoals verwoord in onder meer de uitspraak van 24 mei 2006 (LJN: AX4429).
Daarnaast voorziet de rechtbank dat niet valt te ontkomen aan het opnieuw inschakelen van de gemeentelijke bezwarencommissie, voor het beleggen van een hoorzitting over – onder meer – de resultaten van het te verrichten onderzoek naar de effecten van de door verweerder beoogde verkeersmaatregelen die slechts met behulp van een verkeersbesluit ex artikel 15 van de WVW mogen worden genomen.
Voorts roept de rechtbank in herinnering dat het nieuwe besluit op de bezwaren zal moeten worden gebaseerd op de zich dan manifesterende feiten en omstandigheden, en dus – onder meer – ook op het gegeven dat in de Muziekstukkenwijk inmiddels een grote basisschool (het “Kristal”) is gevestigd, met alle verkeerskundige gevolgen vandien.
De rechtbank beseft dat een zorgvuldige voorbereiding van het nieuwe besluit op de bezwaren de nodige tijd vergt. Daarom maakt zij geen gebruik van de bevoegdheid om de verplichting tot het nemen van een nieuw besluit aan een bepaalde termijn te koppelen. De rechtbank plaatst hierbij echter de kanttekening dat verweerder – mede gelet op het bepaalde in artikel 7:10 van de Awb – het resultaat van de te plegen heroverweging niet al te lang op zich mag laten wachten.
2.8 Nu de rechtbank de beroepen gegrond zal verklaren, dienen de betaalde griffierechten aan eisers te worden vergoed.
Verder zal de rechtbank verweerder veroordelen tot vergoeding van de proceskosten die eisers sub 2 en 3 tijdens de beroepsfase hebben gemaakt. De rechtbank stelt deze kosten krachtens het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op een bedrag van in totaal € 874 wegens de door mr. Koster verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1, en met de vaststelling dat het hier gaat om samenhangende zaken). De rechtbank acht het redelijk de vergoeding gelijkelijk over eiser sub 2 en 3 te verdelen.
De rechtbank is niet gebleken van vergoedbare proceskosten aan de zijde van de andere eisers.
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op de bezwaren moet nemen;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van elk € 152 aan elk der eisers sub 1 tot en met sub 6 te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser sub 2 tot een bedrag van € 437, te betalen aan eiser sub 2;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser sub 3 tot een bedrag van € 437, te betalen aan eiser sub 3.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. L.M. Koenraad. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2012.