RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen:
Stichting Veluwe Bijzonder
te Elspeet,
eiseres,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nunspeet
verweerder.
Vereniging Nationaal Jachtschietcentrum Berkenhorst
te Elspeet,
derde-partij.
Bij besluit van 17 december 2010 heeft verweerder aan de derde-partij vergunning verleend voor het vellen van zeven dennen, een Amerikaanse eik, een den, een beuk en, zo nodig, voor nog maximaal vijf andere bomen op het perceel [adres] te Elspeet.
Bij besluit van 13 mei 2011 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de motivering van het besluit van 17 december 2010 aangevuld, als vergunningsvoorwaarde opgenomen dat niet eerder met de kap mag worden begonnen dan dat de bouwvergunning tweede fase is verleend, het besluit herroepen voor zover het betrekking heeft op de voorwaardelijke kapvergunning voor maximaal vijf bomen en alsnog vergunning geweigerd voor het kappen van deze vijf bomen.
Eiseres heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 26 april 2012, waar eiseres zich heeft laten vertegenwoordigen door J.L. Kool. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door W. van Dijk en P.N. Kokkes. De derde-partij is met bericht van afwezigheid niet verschenen.
2.1 De derde-partij exploiteert een schietcentrum op het perceel [adres] te Elspeet, welk schietcentrum de derde-partij wil uitbreiden. In het kader van deze uitbreiding heeft de derde-partij vergunning aangevraagd voor het vellen van zeven dennen, een Amerikaanse eik, een den, een beuk en indien nodig nog maximaal vijf andere bomen.
2.2 De derde-partij heeft in beroep betoogd dat verweerder het bezwaar van eiseres ten onrechte ontvankelijk heeft geacht. Volgens de derde-partij is eiseres geen belanghebbende bij het primaire besluit.
2.3 De rechtbank overweegt hierover als volgt.
2.3.1 Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt
onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.3.2 Blijkens haar statuten heeft eiseres de volgende doelstelling:
a. het beschermen van de bijzondere kernwaarden van de Veluwe. Hierbij wordt met name gelet op de bescherming van natuur (flora en fauna) en milieu, ruimte, rust en stilte en landschappelijke, archeologische en cultuurhistorische waarden van, in dit opzicht, kwetsbare gebieden;
b. het bijdragen aan een kwaliteitsverhoging van de Veluwe terzake;
c. het verrichten van alle verdere handelingen, die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn.
2.3.3 Eiseres heeft ter zitting een lijst met door haar verrichte feitelijke werkzaamheden overgelegd. Uit deze lijst blijkt dat eiseres onder meer betrokken is geweest bij de organisatie van meerdere natuurexcursies in de Veluwe, betrokken is geweest bij meerdere discussies met bevoegde instanties over natuur- en milieuaspecten van de Veluwe en door middel van een website publieksvoorlichting verstrekt over (natuur- en milieuaspecten van) de Veluwe.
2.3.4 Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het voorgaande dat eiseres, zowel krachtens haar doelstellingen als blijkens haar feitelijke werkzaamheden, in het bijzonder het belang van het beschermen van de natuur- en milieuwaarden van de Veluwe behartigt. Dit belang is naar het oordeel van de rechtbank rechtstreeks betrokken bij het primaire besluit, zodat eiseres bij dit besluit belanghebbende in de zin van de Awb is, waarbij de rechtbank opmerkt dat eiseres ook in eerdere procedures over de onderhavige uitbreiding van het schietcentrum als belanghebbende is aangemerkt. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres dan ook terecht ontvankelijk geacht. Het andersluidende betoog van de derde-partij faalt.
2.4 Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Kapverordening 1999 van de gemeente Nunspeet (Kapverordening 1999) is het verboden zonder een vergunning van het college van burgemeester en wethouders houtopstanden te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 4 kan het college van burgemeester en wethouders de vergunning weigeren dan wel, onder voorschriften verlenen in het belang van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
2.5 Verweerder heeft aan het bestreden besluit – kort samengevat en naar de rechtbank begrijpt – ten grondslag gelegd dat de bij de kap betrokken bomen een zekere natuurwaarde en waarde voor de leefbaarheid hebben, maar dat het belang van de kap zwaarder weegt dan het belang van de bescherming van deze waarden.
2.6 Eiseres heeft in beroep gesteld dat al wat zij in bezwaar naar voren heeft gebracht in beroep als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Dit kan echter niet worden aangemerkt als beroepsgrond. In het bestreden besluit is gemotiveerd ingegaan en beslist op de bezwaren van eiseres. Het lag daarom op haar weg om desgewenst in beroep gemotiveerd aan te geven dat en waarom zij het bestreden besluit op deze punten onjuist acht. Het in beroep simpelweg verwijzen naar de bezwaargronden kan in deze omstandigheden niet leiden tot een beoordeling van het bestreden besluit op basis van die gronden.
2.7 Eiseres heeft in beroep betoogd dat verweerder de natuurwaarde van de te kappen bomen onvoldoende heeft betrokken bij de beoordeling van de kapvergunning.
2.8 De rechtbank overweegt hierover als volgt.
2.8.1 Artikel 4, eerste lid, van de Kapverordening 1999 geeft verweerder beleidsvrijheid bij het besluiten op een aanvraag om een kapvergunning. Als bepaalde waarden bij de kap betrokken zijn, kan verweerder de vergunning weigeren, maar daartoe bestaat geen verplichting. Daarbij zal verweerder een belangenafweging dienen te maken. De rechter dient te toetsen of verweerder, de betrokken belangen in aanmerking genomen, in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
2.8.2 Naar de rechtbank begrijpt heeft verweerder tegenover het belang van het behoud van de bomen het belang van de realisatie van de uitbreiding van het schietcentrum gesteld, waarbij verweerder dit laatste belang zwaarder heeft laten wegen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid tot deze belangenafweging kunnen komen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat aan de derde-partij een herplantplicht is opgelegd, waardoor het als gevolg van de kap optredende verlies aan natuurwaarde grotendeels wordt gecompenseerd, terwijl voor de uitbreiding van het schietcentrum reeds een onherroepelijk geworden bouwvergunning is verleend.
2.8.3 Dit betoog van eiseres faalt.
2.9 Eiseres heeft in beroep verder betoogd dat de aan de kapvergunning verbonden voorwaarde, dat niet eerder met de kap mag worden begonnen dan dat de bouwvergunning tweede fase is verleend, onvoldoende is. Hiertoe heeft eiseres aangevoerd dat deze voorwaarde niet uitsluit dat de situatie kan ontstaan dat gekapt wordt zonder dat de uitbreiding van de schietbaan doorgang kan vinden. Volgens eiseres dient aan de kapvergunning de voorwaarde te worden verbonden dat van de kapvergunning pas gebruik mag worden gemaakt als de volgens eiseres voor de uitbreiding van de schietbaan vereiste aanlegvergunning, vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en de ontheffing Flora- en faunawet onherroepelijk zijn worden.
2.10 De rechtbank overweegt hierover als volgt.
2.10.1 Uit het bestreden besluit, het daaraan ten grondslag liggende advies van de bezwaarschriftencommissie en wat door verweerder ter zitting is verklaard, leidt de rechtbank af dat verweerder met de aan de kapvergunning verbonden voorwaarde heeft willen zeker stellen dat van de kapvergunning geen gebruik wordt gemaakt zonder dat de voorgenomen uitbreiding van het schietcentrum daadwerkelijk doorgang vindt
De rechtbank stelt echter vast dat de formulering van de genoemde voorwaarde ontoereikend is om dit doel te bereiken. Dat de bouwvergunning tweede fase wordt verleend, betekent immers niet reeds dat de uitbreiding van het schietcentrum ook gerealiseerd wordt. In zoverre kan eiseres daarom in haar betoog worden gevolgd.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit in zoverre in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet berust op een deugdelijke motivering, zodat het bestreden besluit in zoverre voor vernietiging in aanmerking komt.
2.10.2 De derde-partij heeft in haar brief van 14 december 2011 aan de rechtbank bericht dat zij niet voornemens is om gebruik te zullen maken van de kapvergunning voordat zij over alle voor de voorgenomen uitbreiding van het schietcentrum benodigde onherroepelijke publiekrechtelijke vergunningen beschikt. In deze brief geeft de derde-partij voorts aan dat zij er geen bezwaar tegen heeft indien de rechtbank aan de kapvergunning de voorwaarde verbindt dat niet eerder met het kappen van de bomen mag worden gestart, dan nadat wordt beschikt over de overige, onherroepelijke, publiekrechtelijke beschikkingen, die rechtstreeks verband houden met de aan de orde zijnde herinrichting van de kleiduivenschietbaan.
Ter zitting hebben eiseres en verweerder verklaard dat zij zich kunnen vinden in een dergelijke voorwaarde.
In deze omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, door deze hiervoor genoemde voorwaarde aan de kapvergunning te verbinden.
2.11 Er is geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de door eiseres opgevoerde reiskosten en verletkosten voor de aanwezigheid van haar vertegenwoordiger bij de behandeling van het beroep ter zitting reeds in de beroepszaak met het registratienummer 11/832 WOW44, die eveneens ter zitting van 26 april 2012 is behandeld, voor vergoeding in aanmerking zijn gebracht.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij aan de aan de derde-partij verleende kapvergunning de voorwaarde is verbonden dat niet eerder met de kap mag worden begonnen dan dat de bouwvergunning tweede fase is verleend;
- verbindt aan de aan de derde-partij verleende kapvergunning de voorwaarde dat niet eerder met de kap mag worden begonnen dan nadat de derde-partij beschikt over de overige noodzakelijke onherroepelijke publiekrechtelijke beschikkingen, die rechtstreeks verband houden met de aan de orde zijnde herinrichting van de kleiduivenschietbaan;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 302,00 aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.J.P. Lambooij. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2012.