ECLI:NL:RBZUT:2012:BW6279
Rechtbank Zutphen
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot vernietiging van arbitragevonnis wegens onbevoegdheid arbitragecommissie
In deze zaak vorderde eiser de vernietiging van een aantal arbitrale vonnissen die door de Raad van Arbitrage van de Kamer van Koophandel Oost-Nederland waren gewezen. Eiser stelde dat de arbitragecommissie onbevoegd was, omdat er geen geldige arbitrageovereenkomst zou zijn, aangezien het vennootschapscontract tussen partijen nietig zou zijn. Dit vennootschapscontract was op 5 september 2003 gesloten en bevatte een geschillenregeling die arbitrage voorschreef. Eiser voerde aan dat het vennootschapscontract in strijd was met de Wet personenvervoer 2000, waardoor het nietig zou zijn op grond van artikel 3:40 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.
De rechtbank Zutphen oordeelde dat er reeds bij een eerder vonnis van de rechtbank Diekirch op 20 juni 2007 was vastgesteld dat er sprake was van een geldig arbitragebeding tussen partijen. Dit vonnis was door eiser niet voldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser op de nietigheid van het vennootschapscontract niet slaagde, omdat de geldigheid van het arbitragebeding reeds was vastgesteld. Eiser had zijn vordering niet op andere vernietigingsgronden gebaseerd, waardoor de rechtbank de vordering tot vernietiging van de arbitrale vonnissen afwees.
Eiser werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die door de rechtbank werden begroot op € 2.048,00. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat eiser de kosten onmiddellijk moest betalen, ongeacht een eventueel hoger beroep. De uitspraak vond plaats op 9 mei 2012.