ECLI:NL:RBZUT:2012:BW6279

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
9 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
124373 - HA ZA 11-759
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van arbitragevonnis wegens onbevoegdheid arbitragecommissie

In deze zaak vorderde eiser de vernietiging van een aantal arbitrale vonnissen die door de Raad van Arbitrage van de Kamer van Koophandel Oost-Nederland waren gewezen. Eiser stelde dat de arbitragecommissie onbevoegd was, omdat er geen geldige arbitrageovereenkomst zou zijn, aangezien het vennootschapscontract tussen partijen nietig zou zijn. Dit vennootschapscontract was op 5 september 2003 gesloten en bevatte een geschillenregeling die arbitrage voorschreef. Eiser voerde aan dat het vennootschapscontract in strijd was met de Wet personenvervoer 2000, waardoor het nietig zou zijn op grond van artikel 3:40 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.

De rechtbank Zutphen oordeelde dat er reeds bij een eerder vonnis van de rechtbank Diekirch op 20 juni 2007 was vastgesteld dat er sprake was van een geldig arbitragebeding tussen partijen. Dit vonnis was door eiser niet voldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser op de nietigheid van het vennootschapscontract niet slaagde, omdat de geldigheid van het arbitragebeding reeds was vastgesteld. Eiser had zijn vordering niet op andere vernietigingsgronden gebaseerd, waardoor de rechtbank de vordering tot vernietiging van de arbitrale vonnissen afwees.

Eiser werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die door de rechtbank werden begroot op € 2.048,00. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat eiser de kosten onmiddellijk moest betalen, ongeacht een eventueel hoger beroep. De uitspraak vond plaats op 9 mei 2012.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 124373 / HA ZA 11-759
Vonnis in hoofdzaak van 9 mei 2012
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats], Groothertogdom Luxemburg,
eiser,
advocaat mr. B.N. Haacker te Amstelveen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats, gemeente],
gedaagde,
advocaat mr. W.P. Maris te Zwolle.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 juli 2011 met producties,
- de conclusie van antwoord,
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Tussen partijen is op 5 september 2003 een overeenkomst gesloten met de aanduiding ‘contract vennootschap onder firma’ (hierna het vennootschapscontract). In artikel 17 van het vennootschapscontract is een geschillenregeling opgenomen. Partijen zullen trachten geschillen middels mediaton op te lossen. Als dat onmogelijk is gebleken zullen hun geschillen beslecht worden door een onafhankelijke arbiter.
2.2. Op 29 juni 2006 heeft [gedaagde] [eiser] gedagvaard voor de rechtbank te Diekirch, Luxemburg. In die procedure heeft [eiser] zich voor alle weren beroepen op de onbevoegdheid van de rechtbank in verband met het in artikel 17 van het vennootschapscontract opgenomen arbitragebeding.
De rechtbank te Diekirch heeft zich op deze grond bij vonnis van 20 juni 2007 (hierna: het vonnis) onbevoegd verklaard. Zij heeft daartoe onder meer overwogen : “La clause compromissoire valablement conclue dans le cadre du contrat de société forme la loi des parties et doit être observée par elles.”
2.3. [gedaagde] heeft zijn vordering vervolgens aanhangig gemaakt bij de arbitragecommissie. Aldaar heeft [eiser] gesteld dat de Raad van Arbitrage onbevoegd was om van het geschil kennis te nemen omdat het vennootschapscontract nietig dan wel vernietigbaar is in verband met strijd met een bepaling van dwingend recht dan wel strijd met de goede zeden en de openbare orde. De Raad van Arbitrage heeft het verweer gemotiveerd verworpen en uitspraak gedaan bij vonnissen van 23 maart 2011, 24 januari 2011, 7 september 2010 en 24 mei 2010.
3. De vordering
3.1. [eiser] vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis de tussen [gedaagde] en [eiser] door de Raad van Arbitrage van de Kamer van Koophandel Oost-Nederland in de arbitragezaak met nummer 195497 gewezen arbitrale vonnissen van 23 maart 2011, 24 januari 2011, 7 september 2010 en 24 mei 2010 zal vernietigen met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2. [eiser] legt aan zijn vorderingen, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, de navolgende stellingen ten grondslag.
De arbitragecommissie is onbevoegd omdat er geen geldig vennootschapscontract tussen partijen was en dus geen geldige arbitrageovereenkomst. [eiser] heeft dit verweer in de arbitrage voor alle weren gevoerd en is derhalve ontvankelijk.
Het vennootschapscontract is nietig en de met het contract beoogde samenwerking is gebaseerd op verboden handelingen en derhalve niet levensvatbaar. Er is namelijk sprake van strijd met de Wet personenvervoer 2000 hetgeen ingevolge artikel 3:40 lid 2 Burgerlijk Wetboek (hierna BW) leidt tot nietigheid van de rechtshandeling.
Partijen beoogden onder gemeenschappelijke naam een touringcarbedrijf uit te oefenen. [eiser] beschikte niet over de vereiste vergunning zodat [gedaagde] zijn vergunning aan [eiser] zou verhuren tegen een maandelijkse vergoeding van € 506,10 exclusief BTW. Er was geen sprake van inbreng door [gedaagde] in de vennootschap onder firma. De verhuur was niet te beschouwen als feitelijke inbreng omdat dit een verboden handeling, namelijk een misdrijf op grond van de Wet personenvervoer 2000, was en [gedaagde] daarmee een waardeloos vermogensbestanddeel ter beschikking stelde. [gedaagde] verrichtte geen zelfstandige werkzaamheden. Het vennootschapscontract en het samenwerkingsverband en de uit hoofde hiervan verrichte bedrijfsactiviteiten hebben te gelden als misdrijf, althans als op misdrijf gebaseerd en zijn derhalve wegens strijd met dwingende wetsbepalingen als bedoeld in artikel 3:40 BW nietig. Verder is het vennootschapscontract nietig omdat het kwalificeert als een verboden en nietige societas leonina. Het maken van busreizen was, na controle en stillegging door de Inspectie Verkeer en Waterstaat, onmogelijk. De onderneming was in essentie gebaseerd op het hebben van vergunningen, die ontbraken.
[eiser] heeft noodgedwongen ingestemd met het vennootschapscontract onder druk van [gedaagde]. [eiser] had geen diploma van vakbekwaamheid en [gedaagde] wel. Op basis van uitlatingen van [gedaagde] ging [eiser] ervan uit dat met de vergunningen van [gedaagde] het bedrijf kon worden uitgeoefend, hetgeen achteraf niet het geval bleek.
4. Het verweer
4.1. [gedaagde] voert verweer en concludeert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis de vorderingen van [eiser] zal afwijzen althans hem daarin niet-ontvankelijk zal verklaren en [eiser] te veroordelen in de proceskosten waaronder het nasalaris en de eventueel noodzakelijk te maken executiekosten van dit vonnis te Luxemburg voor het geval [eiser] de proceskosten niet vrijwillig betaalt en executie in Luxemburg noodzakelijk blijkt, waaronder de noodzakelijke vertalingskosten, de kosten van een Luxemburgs exequatur en de (deurwaarders)kosten van executie aldaar.
4.2. [gedaagde] legt aan zijn verweer, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, de navolgende stellingen ten grondslag.
[gedaagde] heeft geprobeerd de procedure in Luxemburg, waar [eiser] woont, aanhangig te maken. [eiser] heeft zich bij de rechtbank Diekirch, Luxemburg beroepen op de arbitrageclausule. Het is merkwaardig dat hij zich nu op de onbevoegdheid van de arbitragecommissie beroept. De arbitragecommissie was bevoegd. De arbitrageovereenkomst is vrijwillig tussen partijen gesloten.
[eiser] heeft het vennootschapscontract vrijwillig ondertekend. Er is geen sprake van nietigheid of vernietigbaarheid en ook niet van illegale of verboden handelingen door [gedaagde] zodat het contract niet levensvatbaar zou zijn. Het contract is nageleefd en in onderlinge overeenstemming vervroegd beëindigd. Er zijn geen verboden handelingen of misdrijven gepleegd. De vergunningen waarmee [eiser] zijn onderneming dreef en die op naam van [gedaagde] stonden waren geldig. [eiser] heeft van het vennootschapscontract geprofiteerd en het past niet dat nu ineens ter discussie te stellen, te meer niet nu hij zich in voorkomende gevallen op dit contract beroept. [gedaagde] heeft een vergoeding bedongen voor het inbrengen van zijn vergunningen en voor het functioneren als thuisbasis, voor adviezen, technische ondersteuning en het aanbrengen van klanten.
[eiser] heeft het vennootschapscontract opgesteld. Het is met een paar kleine door [gedaagde] voorgestelde aanpassingen tot stand gekomen en ondertekend. Het past niet dat [eiser] zich zou beroepen op eventuele nietigheden die door hem zelf in de overeenkomst zijn opgenomen en ondertekend.
5. De beoordeling
5.1. De arbitrale vonnissen zijn door de Raad van Arbitrage van de Kamer van Koophandel Oost-Nederland te Apeldoorn gewezen op 23 maart 2011, 24 januari 2011, 7 september 2010 en 24 mei 2010. Tegen die vonnissen stond geen hoger beroep open. De arbitrale vonnissen zijn op 2 mei 2011 ter griffie van de rechtbank Zutphen gedeponeerd. De onderhavige dagvaarding is op 29 juli 2011 uitgebracht. De vordering is derhalve gezien het bepaalde in artikel 1064 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) tijdig ingesteld.
5.2. Vooropgesteld wordt dat de rechtbank zich bij het onderzoek of een grond tot vernietiging van een arbitraal vonnis bestaat, zoals in dit geding aan de orde, terughoudend moet opstellen.
5.3. [eiser] stelt dat het vennootschapscontract waarin het arbitragebeding is opgenomen ongeldig is en dat er derhalve geen sprake is van een geldige overeenkomst tot arbitrage. Hij beroept zich op artikel 1065 lid 1 sub a Rv. Met een geldige overeenkomst tot arbitrage doen partijen afstand van het recht op toegang tot de bij de wet ingestelde gerechten maar het is uiteindelijk de gewone rechter die bepaalt of partijen rechtsgeldig afstand hebben gedaan van dit recht op toegang. Dit kan zich voordoen voordat een arbitraal geding aanhangig is, als een partij zich in een geding bij de gewone rechter beroept op het bestaan van een overeenkomst tot arbitrage, zoals [eiser] gedaan heeft in de door [gedaagde] bij de rechtbank in Diekirch aanhangig gemaakte procedure, of nadat een arbitraal geding aanhangig is gemaakt en het scheidsgerecht een (al dan niet gedeeltelijk) eindvonnis heeft gewezen.
De vraag of een overeenkomst tot arbitrage tot stand is gekomen moet worden afgedaan volgens de regels van het toepasselijke verbintenissenrecht.
5.4. Zoals door [gedaagde] terecht is gesteld is in het onderhavige geval reeds bij rechterlijk vonnis, namelijk dat van de rechtbank Diekirch van 20 juni 2007, vastgesteld dat er sprake is van een geldig arbitragebeding tussen partijen. Zulks blijkt uit het door [gedaagde] in het geding gebrachte afschrift van dat vonnis en is door [eiser] niet (voldoende gemotiveerd) betwist. Derhalve staat dit vast en kan het in de onderhavige procedure niet opnieuw door de rechtbank worden beoordeeld.
Dit betekent dat tussen partijen vast staat dat er sprake is van een geldig arbitragebeding zodat het beroep op artikel 1065 lid 1 sub a Rv niet slaagt. [eiser] heeft zijn vordering niet op een andere in artikel 1065 Rv genoemde vernietigingsgrond gebaseerd zodat de rechtbank de vordering tot vernietiging zal afwijzen.
5.5. De overige stellingen en verweren behoeven geen beoordeling meer, nu ze niet kunnen leiden tot een ander oordeel.
5.6. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten en de nakosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 260,00
- salaris advocaat 1.788,00 (2,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 2.048,00
6. De beslissing
De rechtbank
6.1. wijst de vorderingen af,
6.2. veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 2.048,00,
6.3. veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak en de eventueel noodzakelijk te maken executiekosten van dit vonnis te Luxemburg voor het geval executie in Luxemburg noodzakelijk blijkt, waaronder de noodzakelijke vertalingskosten, de kosten van een Luxemburgs exequatur en de (deurwaarders)kosten van executie aldaar.
6.4. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.I. Spoor en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2012.