Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 120578 / HA ZA 11-262
Vonnis van 29 februari 2012
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NEDERLANDSE ENERGIE MAATSCHAPPIJ B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. R.A. Vleeming te Den Haag,
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. P.G.F.M. van Oss te Ermelo.
Partijen zullen hierna Nederlandse Energie Maatschappij B.V. en [gedaagde] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 november 2011
- de akte depot van producties van 22 november 2011
- de akte uitlaten van zijde van Nederlandse Energie Maatschappij B.V. van 23 november 2011
- de akte van de zijde van [gedaagde] van 7 december 2011
- de akte vermeerdering grondslag van eis tevens akte uitlaten van de zijde van Nederlandse Energie Maatschappij B.V. van 11 januari 2012
- antwoordakte naar aanleiding van vermeerdering grondslag van eis van de zijde van [gedaagde] van 25 januari 2012, waarbij [gedaagde] bezwaar heeft gemaakt tegen de wijziging van eis.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. De rechtbank neemt hetgeen zij in het tussenvonnis van 9 november 2011 (hierna: het tussenvonnis) heeft overwogen en beslist over en volhardt daarin.
Vermeerdering grondslag van eis
2.2. Nederlandse Energie Maatschappij B.V. heeft de grondslag van haar eis vermeerderd, in die zin dat zij heeft betoogd dat uit het bepaalde in artikel 1:85 lid 1 BW voortvloeit dat [gedaagde] ook gehouden is het gevorderde bedrag van € 12.021,72 te betalen wanneer mocht blijken dat niet zij maar mevrouw [naam] een overeenkomst met Nederlandse Energie Maatschappij B.V. heeft gesloten.
2.3. [gedaagde] heeft hiertegen bezwaar gemaakt en heeft hiertoe aangevoerd dat het toestaan van de vermeerdering van de grondslag van eis zich niet verdraagt met de eisen van een goede procesorde.
2.4. In deze zaak is nog geen eindvonnis gewezen, terwijl [gedaagde] niet heeft toegelicht om welke redenen de vermeerdering van grondslag van eis met de eisen van een goede procesorde in strijd zoud zijn. Nu [gedaagde] gelegenheid heeft gehad op de vermeerdering van grondslag van eis te reageren, en van die gelegenheid ook gebruik heeft gemaakt, is de vermeerdering van grondslag van eis naar het oordeel van de rechtbank niet met de eisen van een goede procesorde in strijd. De rechtbank zal dan ook onderzoeken of het bepaalde in artikel 1:85 lid 1 BW de vordering van Nederlandse Energie Maatschappij B.V. kan dragen.
2.5. [gedaagde] heeft aangevoerd dat geen sprake kan zijn van een overeenkomst tussen [naam] en Nederlandse Energie Maatschappij B.V. omdat [naam] zich heeft voorgedaan als [gedaagde]. Dit betoog snijdt geen hout. Nederlandse Energie Maatschappij B.V. heeft een overeenkomst gesloten met degene die op 26 mei 2008 haar gesprekspartner was. Indien dat [naam] is geweest, dan is wellicht sprake van dwaling omtrent de persoon, maar is wel degelijk een overeenkomst tot stand gekomen. Vergelijk Parl. Gesch. Boek 3, p. 257.
2.6. Op grond van het bepaalde in artikel 1:85 lid 1 BW is de ene echtgenoot naast de andere voor het geheel aansprakelijk voor de door deze ten behoeve van de gewone gang van de huishouding aangegane verbintenissen. De regeling van artikel 1:85 lid 1 BW is ook van toepassing op echtelieden die niet (meer) samenwonen, ook wanneer zij niet meer samenwonen omdat zij voornemens zijn te gaan scheiden.
2.7. Naar het oordeel van de rechtbank zijn uitgaven die zijn gemoeid met de afname van elektriciteit en gas als uitgaven ten behoeve van de normale gang van de huishouding aan te merken. Hiervoor is redengevend dat het gaat om uitgaven die in ieder huishouden noodzakelijk zijn en tot de vaste lasten behoren.
2.8. Indien mocht blijken dat niet [gedaagde] maar [naam] op 26 mei 2008 een overeenkomst heeft gesloten met Nederlandse Energie Maatschappij B.V., dan is [gedaagde] op grond van het bepaalde in artikel 1:85 lid 1 BW dus hoofdelijk aansprakelijk voor de verbintenis die [naam] op zich heeft genomen ten opzichte van Nederlandse Energie Maatschappij B.V.
2.9. De in de vorige alinea bedoelde (eventuele) aansprakelijkheid op grond van het bepaalde in artikel 1:85 lid 1 BW eindigt evenwel op de dag dat de beschikking waarin de echtscheiding is uitgesproken, is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Partijen hebben zich (nog) niet uitgelaten over de dag waarop deze inschrijving heeft plaatsgehad.
2.10. Anders dan Nederlandse Energie Maatschappij B.V. suggereert, is het dus niet (zonder meer) zo dat het niet van betekenis is of sprake is van een overeenkomst met [gedaagde] of van een overeenkomst met [naam]. Nu de rechtbank Roermond de echtscheiding heeft uitgesproken in een beschikking van 17 december 2008, is het waarschijnlijk dat de echtscheidingsbeschikking op een dusdanig moment is ingeschreven dat de vordering van Nederlandse Energie Maatschappij B.V. slechts gedeeltelijk kan worden toegewezen wanneer mocht blijken dat zij een overeenkomst heeft gesloten met [naam].
2.11. [gedaagde] heeft in haar conclusie van dupliek betoogd dat uit de geluidsopname van het gesprek van 26 mei 2008 zo duidelijk blijkt dat daarop niet haar stem te horen is, dat een deskundigenonderzoek achterwege kan blijven. In haar akte van 7 december 2011 heeft zij echter op deskundigenonderzoek aangestuurd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er op dit moment onvoldoende redenen om de geluidsopname te laten beoordelen door een deskundige, mede gezien de kosten en de tijd die daarmee is gemoeid.
2.12. Met Nederlandse Energie Maatschappij B.V. komt het de rechtbank praktisch voor een comparitie te gelasten, waarbij de rechtbank de geluidsopname in aanwezigheid van partijen kan beluisteren.
2.13. De rechtbank zal een comparitie gelasten om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. In deze zaak is het essentieel dat [gedaagde] bij deze comparitie aanwezig is. Om die reden zal de rechtbank haar op de voet van het bepaalde in artikelen 88 lid 1 en 87 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) bevelen zelf bij de comparitie aanwezig te zijn. Daarbij zij opgemerkt dat de rechtbank uit haar niet verschijnen ter comparitie de gevolgtrekkingen kan maken die zij geraden zal achten.
2.14. De rechtbank wenst in het bijzonder van partijen te vernemen wanneer de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in registers van de burgerlijke stand en wenst door partijen te worden voorgelicht over het bedrag dat in hun visie, gelet op het vorenstaande, toewijsbaar is indien mocht blijken dat Nederlandse Energie Maatschappij B.V. een overeenkomst heeft gesloten met [naam].
2.15. De rechtbank zal Nederlandse Energie Maatschappij B.V. op de voet van het bepaalde in artikel 22 Rv bevelen de CD met de geluidsopname mee te nemen naar de zitting en ervoor te zorgen dat deze ter zitting kan worden beluisterd.
2.16. Ter zitting kan aan de orde komen of een deskundigenonderzoek (alsnog) noodzakelijk is, welke vragen beantwoord moeten worden en wie partijen als deskundige benoemd willen zien.
2.17. Partijen moeten er op voorbereid zijn, dat de rechtbank een mondeling tussenvonnis kan wijzen.
2.18. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. J.S.W. Lucassen in het gerechtsgebouw te Zutphen aan de Martinetsingel 2 op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
3.2. bepaalt dat [gedaagde] dan in persoon aanwezig moet zijn,
3.3. bepaalt dat Nederlandse Energie Maatschappij B.V. de CD met de geluidsopname mee dient nemen naar de zitting en ervoor dient te zorgen dat deze ter zitting kan worden beluisterd,
3.4. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 14 maart 2012 voor het opgeven van de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op de maandagen, donderdagen en vrijdagen in de maanden april tot en met juni 2012, waarna dag en uur van de comparitie zullen worden bepaald,
3.5. bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de comparitie zelfstandig zal bepalen,
3.6. bepaalt dat na de vaststelling van het tijdstip van de comparitie dit in beginsel niet zal worden gewijzigd,
3.7. wijst partijen er op, dat voor de zitting anderhalf uur zal worden uitgetrokken,
3.8. bepaalt dat de in de overwegingen opgevraagde informatie uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting aan de rechtbank en de wederpartij moet zijn toegestuurd,
3.9. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S.W. Lucassen en in het openbaar uitgesproken op 29 februari 2012.