Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 111397 / HA ZA 10-992
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE HENDRIK-IDO-AMBACHT,
zetelend te Hendrik-Ido-Ambacht,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A.C.G. Kaijen te Dordrecht,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde BV sub 1],
gevestigd te [plaats],
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [plaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. D.J. Brugge te Apeldoorn.
Partijen zullen hierna de Gemeente en [gedaagden] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 15 december 2010
- de akte uitlaten bewijs van de Gemeente
- de brief van 1 februari 2011 van [gedaagden] met nadere bewijsstukken
- de brief van 3 februari 2011 van de Gemeente met bijlagen 1 tot en met 4
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 17 juni 2011
- het proces-verbaal van voortzetting van getuigenverhoor van 10 oktober 2011
- de conclusie na getuigenverhoor van de Gemeente
- de antwoordconclusie na getuigenverhoor van [gedaagden]
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
in conventie
2.1. Het geschil tussen partijen betreft de vraag of de Gemeente de in de periode van 22 december 2008 tot en met 11 november 2009 van [gedaagde BV sub 1] ontvangen facturen voor een totaalbedrag van € 103.280,55 onverschuldigd aan [gedaagde BV sub 1] heeft betaald. Bij voornoemd tussenvonnis is de Gemeente opgedragen feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit blijkt dat zij geen overeenkomst heeft gesloten met [gedaagde BV sub 1] inzake levering van cartridges en dat aan haar geen cartridges zijn afgeleverd. De Gemeente heeft daartoe zeven getuigen onder wie [gedaagde sub 2] doen horen en nadere bewijsstukken overgelegd. [gedaagden] heeft afgezien van tegengetuigenverhoor.
2.2. Over de totstandkoming van de overeenkomsten en meer specifiek over de gang van zaken wat betreft de vervanging en de bestelling van cartridges heeft de Gemeente drie getuigen onder wie [gedaagde sub 2] voorgebracht.
2.2.1. [gedaagde sub 2] heeft over de totstandkoming van de overeenkomsten - voor zover van belang - het volgende verklaard:
“Medio 2008 ben ik voor het eerst gebeld door een man van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht. Ik weet niet 100 procent zeker wanneer ik ben gebeld. Ik denk dat er wel een bepaalde overlap was met de periode waarin ik contact had met de gemeente Zwijndrecht. De man die mij belde schat ik in al[s] correct, normaal. Ik had geen bedenkingen. Het was een andere man dan de man met wie ik contact had over de opdrachten van de gemeente Zwijndrecht. De telefonische benadering was verder identiek aan de gemeente Zwijndrecht. De man wilde weten of wij bepaalde specifieke productnummers konden leveren. Ik heb de man mijn werkwijze uitgelegd en telefonisch de prijzen doorgegeven. Ik heb de prijzen niet schriftelijk bevestigd. De man gaf niet aan hoe hij bij mij was uitgekomen. Ik heb hier ook niet naar gevraagd. Ik ben gebeld op mijn vaste lijn. Ik zat in mijn kantoor. Ik weet niet meer precies wanneer ik ben gebeld. Normaal gesproken vinden dit soort telefoontjes plaats tussen 10.00 uur ’s ochtends en 16.00 uur ’s middags. Toen ik werd gebeld was ik alleen. Ik werk altijd alleen op kantoor. Mijn dochter woont op zichzelf en fungeert als vliegende keep. (…) Vrij snel daarna heeft dezelfde man mij gebeld en een opdracht gegeven. Als instructie kreeg ik alleen een adres waar de goederen moesten worden afgeleverd en de mededeling dat de goederen aan de zijkant van het gebouw bij een glazen deur moesten worden afgeleverd. Ik ben ongeveer 40 à 45 keer zo gebeld door deze man. Er werden steeds tonercartridges besteld. Deze cartridges had ik altijd op voorraad. Ik heb aangegeven hoe laat ik de cartridges zou afleveren. De man heeft niet verzocht om de cartridges op een bepaalde dag of een bepaalde tijd af te leveren. (…)”
2.2.2. [getuige A] (hierna: [getuige A]) heeft als volgt verklaard:
“Het vervangen van een cartridge gaat als volgt in zijn werk. Een medewerker van de gemeente maakt een melding van een lege cartridge in het computersysteem Topdesk. Ik verving vervolgens de cartridges met volle cartridges die in het magazijn van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht aanwezig waren. Als er minder dan twee tonercartridges in het magazijn lagen, dan maakte ik hier melding van bij de afdeling inkoop van het SCD [Servicecentrum Drechtsteden, rechtbank]. SCD bestelde vervolgens nieuwe toners. Deze werden dan geleverd op het adres van de hoofdvestiging van SCD, dat is gelegen aan de Noordendijk te Dordrecht. Er worden nooit op een andere manier toners geleverd op het gemeentehuis van Hendrik-Ido-Ambacht. De gemeente heeft namelijk een contract met SCD voor de printers, waar het tonerverbruik in zit. Het bestellen van toners bij SCD is voor de gemeente gratis. Het bestellen van toners bij een andere verkoper zou voor de gemeente geld kosten.
(…)
Ik heb voorafgaand aan dit verhoor bij de afdeling inkoop van SCD gevraagd van wie SCD tonercartridges koopt en van wie SCD in 2009 tonercartridges heeft gekocht. Nu koopt SCD de cartridges van [naam]. De cartridges werden in 2009 van een ander bedrijf gekocht, maar ik weet niet meer welk bedrijf dat was. Het was in ieder geval niet [gedaagde BV sub 1]. Wanneer de rechtbank mij de naam [naam] voorhoudt, verklaar ik dat dit inderdaad de naam is.
(…)
De afdeling inkoop van SCD is bevoegd om bestellingen te plaatsen. Wanneer wij aangeven dat wij cartridges nodig hebben dan plaatsen zij een bestelling. Daarbuiten kunnen zij uiteraard ook bestellingen plaatsen. SCD heeft immers een groot eigen magazijn. Hendrik-Ido-Ambacht heeft ook een eigen inkoopafdeling. Zij bestellen daar bijvoorbeeld pennen of papier. Die afdeling kan ook buiten mij om cartridges bestellen. Ik acht dat niet waarschijnlijk, omdat de gemeente dan voor die cartridges moet betalen. Indien de gemeente via mij de cartridges bestelt bij SCD, dan zijn de cartridges gratis.
In het kleine magazijn van Hendrik-Ido-Ambacht heb ik geen cartridges gezien die ik niet zelf bij SCD heb besteld.”
[getuige B] (hierna: [getuige B]) heeft hierover verklaard:
“Daarbij komt dat in april 2008 het servicecentrum Drechtsteden is gaan functioneren. Zij verzorgden voor ons de cartridges. Dat werd niet meer door de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht zelf geregeld.”
2.3. Volgens de Gemeente kan uit deze verklaringen worden afgeleid dat het - gelet op de financiële consequenties - niet logisch voorkomt dat de Gemeente buiten het SCD om cartridges zou gaan bestellen. De overgelegde nadere bewijsstukken geven een bevestiging van de geschetste gang van zaken ten aanzien van de bestellingen. Voorts wekt het totaal aantal van 434 (!) gefactureerde cartridges verbazing, omdat [getuige A] en [getuige B] beiden hebben verklaard dat jaarlijks ongeveer 50 cartridges worden vervangen in de Gemeente. Tot slot heeft [getuige A] verklaard dat op de facturen cartridges voorkomen die niet geschikt zijn voor de printers van de Gemeente, alsmede dat het niet waarschijnlijk is dat de Gemeente software (een fotobewerkingsprogramma) zou bestellen, omdat zij niet zelfstandig software kan installeren. Dit moet volgens de gemeente gebeuren door SCD, dat verantwoordelijk is voor alle software die is geïnstalleerd op computers van de Gemeente.
2.4. [gedaagden] heeft tegengeworpen dat aantal en soort van de bestellingen een interne aangelegenheid betreft die niet ter zake doet. Of een bestelling logisch is, is niet van belang. Feit is dat de cartridges zijn besteld en, zoals blijkt uit de getekende pakbonnen, zijn afgeleverd en de facturen zijn voldaan, zodat daarmee de overeenkomst vast staat, aldus [gedaagden] Voorts heeft zij aangevoerd dat op basis van slechts enkele getuigen van de zijde van de Gemeente niet kan worden vastgesteld dat de Gemeente geen overeenkomsten heeft gesloten. Daarvoor is volgens [gedaagden] vereist dat alle bij de Gemeente werkzame personen, dan wel personen die in de relevante periode toegang hadden tot het pand van de Gemeente, een verklaring afleggen.
2.5. De door de Gemeente geschetste gang van zaken ten aanzien van de bestellingen van cartridges heeft als juist te gelden, omdat [gedaagden] hiertegen geen voldoende gemotiveerd verweer heeft gevoerd. Dat het vanuit financieel perspectief bovendien logisch is om de bestellingen via het SCD te laten lopen, maakt het scenario dat de Gemeente rechtstreeks bij [gedaagde BV sub 1] cartridges zou bestellen minder waarschijnlijk. Het totale aantal van 434 gefactureerde cartridges bij een jaarlijkse verbruik van ongeveer 40 cartridges en het niet betwiste feit dat een deel hiervan niet geschikt is voor de printers van de gemeente, is eveneens onlogisch. Dit brengt mee dat aan de betwisting door [gedaagden] strengere eisen worden gesteld. De enkele door [gedaagden] geopperde mogelijkheid dat de Gemeente ook zelf nog bestellingen doet, is in dat verband onvoldoende. Het verweer van [gedaagden] dat te weinig getuigen van de zijde van de gemeente zijn gehoord om in het bewijs te slagen, is onzinnig. Niet het aantal van de getuigen is doorslaggevend voor het oordeel dat een partij in het bewijs is geslaagd, maar de inhoud van de verklaring van de relevante personen. Daarbij komt dat de verklaring van [gedaagde sub 2] over de totstandkoming van de overeenkomsten zich kenmerkt door algemeenheden en vaagheden. [gedaagde sub 2] heeft op geen enkele wijze toegelicht waarom hij ervan uitging dat de persoon die hij aan de telefoon had, namens de Gemeente ‘opdrachten’ heeft verstrekt. Van een onderneming als [gedaagde BV sub 1] mag worden verwacht dat als een bestelling telefonisch wordt gedaan, daarvan aantekening wordt gehouden en dat minst genomen een naam wordt genoteerd van de persoon die volgens [gedaagden] namens de Gemeente de cartridges heeft besteld. Normaal gesproken vormen deze ‘opdrachten’ de onderliggende stukken van een boekhouding. Gelet op de onvoldoende gemotiveerde betwisting door [gedaagden] heeft te gelden dat [gedaagde BV sub 1] geen overeenkomsten met de Gemeente heeft gesloten die verplichten tot levering van cartridges aan de Gemeente.
2.6. Vervolgens is de vraag of [gedaagden] daadwerkelijk cartridges aan de Gemeente heeft geleverd. Over de wijze waarop leveringen bij het gemeentehuis plaatsvinden is eenduidig door de getuigen (5) verklaard. Via de hoofdingang komt men bij de - links gelegen - receptie waar pakketjes kunnen worden afgegeven. Daarnaast worden bij de personeelsingang ook goederen afgeleverd. Deze personeelsingang is afgesloten, maar hier bevindt zich een bel die aan de receptie wordt gehoord. Dezelfde vier dames van de receptie nemen de goederen bij de personeelsingang in ontvangst. Bij geen van deze vier dames komt de persoon op de foto ([gedaagde sub 2]) bekend voor.
Op zich heeft [gedaagden] deze procedure niet betwist. Zij heeft aangevoerd dat deze standaardprocedure de mogelijkheid onverlet laat dat [gedaagde sub 2] de leveringen heeft kunnen doen op de plaats waar hij stelt dat dit is gebeurd.
2.6.1. Hierover heeft [gedaagde sub 2] het volgende verklaard:
“(…) Vrij snel daarna heeft dezelfde man mij gebeld en een opdracht gegeven. Als instructie kreeg ik alleen een adres waar de goederen moesten worden afgeleverd en de mededeling dat de goederen aan de zijkant van het gebouw bij een glazen deur moesten worden afgeleverd. Ik ben ongeveer 40 à 45 keer zo gebeld door deze man. Er werden steeds tonercartridges besteld. Deze cartridges had ik altijd op voorraad. Ik heb aangegeven hoe laat ik de cartridges zou afleveren. (…)
Ik heb de goederen steeds afgeleverd bij het gemeentehuis in Hendrik-Ido-Ambacht. (…) Ik kon het terrein van het gemeentehuis zo oprijden. Ik heb de auto naast de glazen deur neergezet. De glazen deur zat in een stenen vleugel, het was kantoorruimte. Toen ik daar de eerste keer kwam stond de deur open, dat wil zeggen niet op slot. Ik ging naar binnen en kwam in een soort gang. Het betrof een kale ruimte. Er was iemand aanwezig. Ik heb daar de goederen neergezet en die persoon heeft de pakbon getekend. Ik was er altijd rond half 9. Ik durf niet te zeggen of de persoon die in de gang aanwezig was dezelfde persoon is als die mij de opdrachten telefonisch heeft gegeven. Het zou wel kunnen. Het betrof een man. Hij was netjes, niet slonzig. Ik schat hem op een jaar of 35 en op een lengte van ongeveer 1.80 m. Hij droeg vaak een donkerblauwe spijkerbroek. Ik weet niet hoe hij verder gekleed was. Hij was een beetje kalend, hij had een korte haardracht. Ik kan me niet herinneren of de man een badge of beveiligingspasje of iets dergelijks van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht had. Deze man was altijd aanwezig. Samen met deze man heb ik steeds de spullen uitgeladen. Hij tekende steeds de pakbon. Dit is ongeveer 40 à 45 keer gebeurd. Ik denk dat dit plaatsvond in de periode van begin 2008 tot eind 2009. Helemaal zeker weet ik dit niet.”
2.6.2. Over deze afleverplaats aan de zijkant van het gebouw bij een glazen deur hebben de getuigen verklaard dat dit de oude ingang van de Sociale Voorziening (hierna: SoVo) was, die in de relevante periode was afgesloten. Wel was het mogelijk om met een sleutel deze deur te openen.
2.7. Wat betreft de door [gedaagden] gestelde leveringen wordt vooropgesteld dat aflevering aan de receptie en/of de personeelsingang heeft te gelden als levering aan de gemeente. Gelet op de functie van degenen die de goederen in ontvangst nemen zijn zij bevoegd om dit namens de Gemeente te doen. Vaststaat dat op deze wijze geen leveringen aan de Gemeente hebben plaatsgevonden.
2.8. Voor het scenario dat mogelijk iemand binnen de gemeente de bestellingen heeft gedaan en zich heeft ‘ontfermd’ over de cartridges op een door hem aangewezen locatie wordt het volgende overwogen. Voor zover aflevering plaatsvindt op een - niet gebruikelijke - andere locatie van het gemeentehuis is van belang aan wie de goederen worden afgeleverd. Ten onrechte voert [gedaagden] aan dat zij zich niet behoeft te vergewissen of de in ontvangst nemende persoon bevoegd was. Daarbij ziet [gedaagden] over het hoofd dat dit scenario van aflevering alleen voor rekening van de Gemeente kan worden gebracht, als de schijn van bevoegdheid kan worden toegerekend aan de Gemeente. Desgevraagd heeft [gedaagde sub 2] verklaard: “Ik kan me niet herinneren of de man een badge of beveiligingspasje of iets dergelijks van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht had.”. Ter comparitie heeft [gedaagde sub 2] hierover verklaard: “Ik ben ervan uitgegaan dat het goed zat. Ik vond wel dat het veel cartridges waren die werden besteld. Maar de facturen werden betaald en moet je dan bij alles nadenken. Voor mijn gevoel was er niets aan de hand”. Uit deze verklaringen blijkt dat [gedaagden] zich in het geheel niet de vraag heeft gesteld of de gestelde persoon bevoegd was. Hetgeen [gedaagden] voor dit scenario van aflevering heeft aangevoerd, is onvoldoende om betrokkenheid van de Gemeente uit af te leiden. Dit betekent dat voor zover sprake is geweest van leveringen op de wijze als door [gedaagde sub 2] geschetst, deze leveringen voor rekening van [gedaagde BV sub 1] komen en niet voor rekening van de Gemeente kunnen worden gebracht.
2.9. Bovendien is van belang dat grote vraagtekens kunnen worden gezet bij de betrouwbaarheid van de verklaring van [gedaagde sub 2]. Het gedeelte van het gemeentehuis waar volgens de verklaring van [gedaagde sub 2] de goederen door hem zouden zijn afgeleverd, stond reeds geruime tijd leeg en was in principe afgesloten. In zijn verklaring is hierover nauwelijks iets terug te vinden, terwijl een afdeling die sinds medio 2008 leeg staat een bepaalde indruk moet wekken. [gedaagde sub 2] heeft het - naar de rechtbank aanneemt - bewust vaag gehouden.
2.10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de gemeente is geslaagd in het bewijs van haar stellingen dat aan de door haar aan [gedaagde BV sub 1] betaalde facturen geen geldige overeenkomsten ten grondslag hebben gelegen en dat geen leveringen van de gefactureerde cartridges aan haar hebben plaatsgevonden. De hoogte van de betaalde facturen is niet in geschil. Op grond van onverschuldigde betaling is de vordering van de Gemeente van € 103.280,55 jegens [gedaagde BV sub 1] toewijsbaar. Omdat [gedaagden] als te kwader trouw kan worden aangemerkt, is zij ingevolge artikel 6:205 BW zonder ingebrekestelling in verzuim. Tegen de hoogte van de berekende rente tot datum dagvaarding is geen verweer gevoerd, zodat een bedrag van € 5.819,85 toewijsbaar is.
2.11. De Gemeente stelt dat [gedaagde sub 2] persoonlijk aansprakelijk is op grond van bestuurdersaansprakelijkheid. Zij voert daartoe aan dat [gedaagde sub 2] als (enig) bestuurder toezicht had moeten houden op de handelwijze van de vennootschap. [gedaagde sub 2] heeft de handelwijze zelf bewerkstelligd en de facturen zelf gestuurd. Door zonder rechtsgrond facturen te sturen en de onverschuldigd betaalde bedragen te incasseren en niet terug te betalen aan de Gemeente, heeft [gedaagde sub 2] onrechtmatig jegens de gemeente gehandeld, aldus de Gemeente.
[gedaagde sub 2] heeft erkend dat hij nauw en persoonlijk is betrokken bij de bedrijfsvoering van [gedaagde BV sub 1] Het gaat volgens [gedaagde sub 2] te ver om daaruit te concluderen dat hij persoonlijk aansprakelijk kan worden gehouden voor eventuele aansprakelijkheid van [gedaagde BV sub 1] Dan wordt hij dubbel gedupeerd. Een verlies als aandeelhouder en doordat hij als natuurlijk persoon volledig te goeder trouw voor [gedaagde BV sub 1] goederen heeft afgeleverd. Niet gebleken is van enig opzettelijk handelen door [gedaagde sub 2].
2.12. Vaststaat dat [gedaagde sub 2] zelf de volledige uitvoering van het versturen van facturen naar de Gemeente in de hand heeft gehad. [gedaagde sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van iemand binnen de Gemeente die zich ten onrechte cartridges op rekening van de Gemeente liet leveren. Sterker, [gedaagde sub 2] heeft zich in algemeenheden en vaagheden gehuld en een verklaring over de leveringen afgelegd die de rechtbank niet geloofwaardig heeft geoordeeld. Te gelden heeft dat [gedaagde sub 2] wist dat geen geldige overeenkomsten met de Gemeente zijn gesloten. Onder deze omstandigheden wordt het door [gedaagde sub 2] versturen van ‘spookfacturen’ als onrechtmatig handelen jegens de Gemeente geoordeeld, waarvan [gedaagde sub 2] een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Hij is gehouden de schade te vergoeden die de Gemeente hierdoor heeft geleden. Dit bedrag wordt gesteld op € 103.280,55. Ingevolge artikel 6:83 BW treedt het verzuim zonder ingebrekestelling in. Tegen de hoogte van de berekende rente tot datum dagvaarding heeft [gedaagde sub 2] geen verweer gevoerd, zodat een bedrag van € 5.819,85 toewijsbaar is.
2.13. De Gemeente vordert [gedaagden] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 953,70 voor verschotten en € 1.421,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 1.421,00).
2.14. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. De Gemeente heeft niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat zij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
2.15. [gedaagde BV sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente worden begroot op:
- dagvaarding € 80,89
- griffierecht 2.382,00
- salaris advocaat 5.684,00 (4,0 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 8.146,89
in reconventie
2.16. Gelet op de beslissing in conventie zal de vordering tot betaling van een drietal facturen inzake gestelde leveringen van cartridges worden afgewezen. Hetzelfde lot deelt de vordering tot opheffing van het beslag.
2.17. [gedaagde BV sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen als na te melden in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente worden begroot op € 710,50 (1,0 punt × factor 0,5 × tarief € 1.421) aan salaris advocaat.
3. De beslissing
De rechtbank
in conventie
3.1. veroordeelt [gedaagde BV sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan de Gemeente te betalen een bedrag van € 109.100,40 (éénhonderdnegenduizendéénhonderd euro en veertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 3 maart 2010 tot de dag van volledige betaling,
3.2. veroordeelt [gedaagde BV sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 2.374,70,
3.3. veroordeelt [gedaagde BV sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 8.146,89,
in reconventie
3.4. wijst de vorderingen af,
3.5. veroordeelt [gedaagde BV sub 1] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 710,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
in conventie en in reconventie
3.6. veroordeelt [gedaagde BV sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 205,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen onder de voorwaarde dat [gedaagde BV sub 1] en [gedaagde sub 2] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.7. verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
3.8. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Strens-Meulemeester en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2012.