RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nrs.: 11/110 WOB, 11/671 WOB, 11/753 WOB en 11/804 WOB
Uitspraak in de gedingen tussen:
[eiseres]
te Apeldoorn,
eiseres,
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
verweerder.
Registratienummers 11/110 WOB en 11/671 WOB
Bij besluit van 31 augustus 2010 heeft verweerder een verzoek van eiseres, om toezending van een afschrift van het asieldossier met het kenmerk 9504.20.8044, met een beroep op de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) afgewezen.
Bij besluit van 28 december 2010 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard. Bij separate brief van dezelfde datum heeft verweerder het informatieverzoek van eiseres alsnog getoetst aan de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en vervolgens wederom afgewezen.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en bezwaar gemaakt tegen het nieuwe besluit van 28 december 2010. Bij brief van 29 april 2011 heeft eiseres tevens beroep ingesteld tegen het door verweerder niet tijdig beslissen op dit bezwaar.
Verweerder heeft het bezwaarschrift aangemerkt als beroepschrift en doorgezonden aan de rechtbank. Voorts heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Registratienummer 11/753 WOB
Bij besluit van 28 december 2010 heeft verweerder een verzoek van eiseres, om toezending van een afschrift van het asieldossier met het kenmerk 9709.15.4034, afgewezen.
Bij besluit van 29 april 2011 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden. Bij brief van 5 maart 2012 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken op de grond dat het onverplicht is genomen.
Registratienummer 11/804 WOB
Bij brief van 2 december 2010 heeft verweerder aan eiseres bericht dat hij ten aanzien van het informatieverzoek van 19 juni 2010 geen ingebrekestelling heeft ontvangen, zodat er geen verplichting bestond om een beschikking te nemen over de verschuldigdheid en de hoogte van een dwangsom.
Bij besluit van 12 mei 2010 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het tegen deze brief van 2 december 2010 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, op de grond dat deze brief geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Eiseres heeft beroep ingesteld. Voorts heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Alle registratienummers
De beroepen zijn behandeld ter zitting van 22 maart 2012, waar eiseres zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. H. van Drunen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.H.C. de Vries en S. Raterink.
2.1 Bij brief van 19 juni 2010 heeft eiseres aan verweerder verzocht om een afschrift van alle stukken die zich bevinden in de dossiers met de kenmerken 9504.20.8044 en 9709.15.4034. Verweerder heeft het informatieverzoek per opgevraagd dossier behandeld en in separate besluiten van 31 augustus 2010 (voor dossier 9504.20.8044) en
28 december 2010 (voor dossier 9709.15.4034) afgewezen.
In het navolgende zal de rechtbank eerst de procedures met betrekking tot het dossier 9504.20.8044 behandelen (registratienummers 11/110 WOB en 11/671 WOB). Vervolgens zal de rechtbank de procedure met betrekking tot het dossier 9709.15.4034 behandelen (registratienummer 11/753 WOB). Tot slot zal de rechtbank de procedure met betrekking tot de eventuele verschuldigdheid van dwangsommen wegens niet tijdig beslissen op de aanvraag van 19 juni 2010 behandelen (registratienummer 11/804 WOB).
Registratienummers 11/110 WOB en 11/671 WOB | Afwijzing van het informatieverzoek met betrekking tot het dossier 9504.20.8044
2.2 De rechtbank is van oordeel dat de separate brief van 28 december 2010, waarin het informatieverzoek van eiseres alsnog is beoordeeld op grond van de Wob, deel uitmaakt van de heroverweging die verweerder op grond van artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft gemaakt in het kader van het bezwaar tegen het primaire besluit van 31 augustus 2010. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat deze brief van
28 december 2010 geen zelfstandig besluit is, maar deel uitmaakt van het bestreden besluit. Zodoende richt het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit zich mede tegen de nieuwe afwijzing van het informatieverzoek op grond van de Wob. In het navolgende zal de rechtbank het tegen deze afwijzing gerichte bezwaarschrift van eiseres aanmerken als een aanvulling van de beroepsgronden.
2.3 Uit het voorgaande vloeit voort dat het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen van verweerder op het bezwaar gericht tegen de nieuwe afwijzing van het informatieverzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De brief van 28 december 2010 is immers geen zelfstandig besluit waartegen bezwaar open stond, zodat ook van een voor beroep vatbaar niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar geen sprake kan zijn.
2.4 Ten aanzien van het bestreden besluit overweegt de rechtbank als volgt.
2.5 Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het vijfde lid wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen: de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
2.6 Bij brief van 19 juni 2010 heeft eiseres aan verweerder onder meer verzocht om een afschrift van alle stukken die zich bevinden in het dossier met het kenmerk 9504.20.8044. Verweerder heeft aan de afwijzing van dit verzoek ten grondslag gelegd dat het dossier met het genoemde kenmerk een asieldossier van een vreemdeling betreft en dat openbaarmaking van de stukken in dit dossier zou leiden tot een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van deze vreemdeling. Volgens verweerder leidt een afweging tussen enerzijds het belang dat met de openbaarmaking van de gevraagde informatie is gediend en anderzijds het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de vreemdeling tot een afwijzing van het informatieverzoek.
2.7 Tussen partijen is niet in geschil dat het informatieverzoek van eiseres betrekking heeft op informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid. Het uitgangspunt is hiermee dat eiseres recht heeft op verkrijging van de door haar verzochte informatie. Dit is alleen anders indien zich een van de in de artikelen 10 en 11 van de Wob neergelegde uitzonderingsgronden voordoet. Het is daarbij vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) dat een bestuursorgaan in beginsel per document of onderdeel daarvan dient te motiveren dat aan de belangen die zich tegen openbaarmaking verzetten doorslaggevend gewicht toekomt (bijvoorbeeld de uitspraak van 7 september 2011, LJN: BR6884).
2.8 Vast staat dat het betreffende asieldossier bestaat uit een groot aantal documenten. In het bestreden besluit heeft verweerder niet per document of onderdeel daarvan gemotiveerd waarom het openbaar maken hiervan zodanig raakt aan de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken vreemdeling dat van openbaarmaking moet worden afgezien. Gelet op wat hiervoor is overwogen had verweerder dit wel moeten doen, zodat de afwijzing van het informatieverzoek niet berust op een deugdelijke motivering. Dit klemt temeer nu, gelet op het verhandelde ter zitting, niet in geschil is dat de documenten waaruit het asieldossier bestaat ook gegevens bevatten die geen betrekking hebben op de persoonlijke levenssfeer van de betrokken vreemdeling.
2.9 Gelet op het voorgaande kan de afwijzing van het informatieverzoek de rechterlijke toets niet doorstaan. Het bestreden besluit komt daarom voor vernietiging in aanmerking.
2.8 Ten aanzien van de hoorplicht overweegt de rechtbank nog dat verweerder ten onrechte aan het niet horen van eiseres ten grondslag gelegd dat dit mogelijk was op grond van artikel 7:3, aanhef en onder d, van de Awb. Aangezien het informatieverzoek in het bestreden besluit wederom is afgewezen, is verweerder immers niet volledig aan het bezwaar van eiseres tegemoet gekomen. Van een kennelijk ongegrond bezwaar was gezien het voorgaande evenmin sprake, terwijl ook geen van de andere gronden van artikel 7:3 van de Awb zich voordeed. Eiseres heeft daarom in beroep terecht betoogd dat zij ten onrechte in bezwaar niet is gehoord. Van toepassing van artikel 6:22 van de Awb kan geen sprake zijn.
2.10 De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Hiertoe overweegt de rechtbank dat verweerder per document of onderdeel daarvan een eigen afweging moet maken over de eventuele aanwezigheid van een uitzonderingsgrond zoals bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de Wob, welke afweging vervolgens door de rechtbank kan worden getoetst. Het is niet primair aan de rechtbank om deze afweging te maken.
2.11 Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verweerder opdragen om met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen. De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals door eiseres is verzocht, hieraan een termijn – eventueel gekoppeld aan een dwangsom – te stellen. Hiertoe overweegt de rechtbank dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat verweerder niet binnen een redelijke termijn een nieuw besluit zal nemen.
2.12.1 De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht kent de rechtbank, ter zake van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, voor de behandeling van het beroep twee punten van € 437,00 toe.
2.12.2 Eiseres heeft in dit kader nog verzocht om een vergoeding van de door haar gemaakte kosten in bezwaar. De rechtbank zal dit verzoek niet inwilligen. Het bestreden besluit zal immers worden vernietigd, waarmee ook de herroeping van het primaire besluit van 31 augustus 2010 komt te vervallen. Hierdoor bestaat er (in ieder geval voorlopig) niet langer een grondslag voor een proceskostenvergoeding in bezwaar. Het is aan verweerder om in de nieuw te nemen beslissing te beslissen op dit verzoek van eiseres.
Registratienummer 11/753 WOB | Afwijzing van het informatieverzoek met betrekking tot het dossier 9709.15.4034
2.13 Bij brief van 5 maart 2012 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken omdat het onverplicht zou zijn genomen. Eiseres heeft haar beroep gehandhaafd.
2.14 Ter zitting heeft verweerder verklaard dat het bestreden besluit ten onrechte is ingetrokken. De rechtbank kan verweerder hierin volgen voor zover het betreft de constatering dat van een onverplicht genomen besluit geen sprake was. Bij brief van 31 december 2010 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het besluit van 28 december 2010, waarbij het informatieverzoek van eiseres met betrekking tot het dossier 9709.15.4034 is afgewezen. Verweerder is gehouden om op dit bezwaar te beslissen, zodat de beslissing op bezwaar van 29 april 2011 niet onverplicht is genomen.
2.15 Uit het feit dat verweerder het bestreden besluit heeft ingetrokken zonder opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen, volgt in dit geval dat verweerder niet binnen de in artikel 7:10, eerste lid, van de Awb voorgeschreven termijn op het bezwaar van eiseres heeft beslist. Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling dat in een dergelijk geval het beroep tegen de (ingetrokken) beslissing op bezwaar mede is gericht tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar (bijvoorbeeld de uitspraak van 9 mei 2006, LJN:BO5200).
2.16 Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond voor zover het is gericht tegen het door verweerder niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar van eiseres. De rechtbank zal verweerder opdragen om binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak alsnog op het bezwaar van eiseres te beslissen. De rechtbank geeft verweerder mee dat wat hiervoor in rechtsoverweging 2.7 is overwogen eveneens geldt ten aanzien van het informatieverzoek met betrekking tot het dossier 9709.15.4034. Voorts zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepalen dat verweerder een dwangsom van € 100,00 verbeurt voor iedere dag dat hij in gebreke blijft om de uitspraak na te leven, met een maximum van € 15.000,00.
2.17 De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht kent de rechtbank, ter zake van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, voor de behandeling van het beroep twee punten van € 437,00 toe.
2.18 De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat eiseres nog belang heeft bij de vernietiging van het ingetrokken bestreden besluit. Gelet hierop zal de rechtbank het beroep, voor zover dat is gericht tegen het ingetrokken bestreden besluit, niet-ontvankelijk verklaren.
Registratienummer 11/804 WOB | Dwangsom wegens niet tijdig beslissen
2.19 Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het bezwaar niet
is gericht tegen een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, omdat verweerder naar eigen zeggen op 2 december 2010 geen beslissing heeft genomen over de verschuldigdheid van dwangsommen wegens het niet tijdig beslissen op de aanvraag van 19 juni 2010.
2.20 Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit onjuist is. Volgens verweerder is zijn brief van 2 december 2010 wel degelijk een besluit. De rechtbank acht dit standpunt juist. Naar het oordeel van de rechtbank is de brief van
2 december 2010 een besluit als bedoeld in artikel 4:18 van de Awb, met de strekking dat verweerder geen dwangsom is verschuldigd. Tegen dit besluit stond bezwaar open, zodat verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.21 Gezien het voorgaande is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd. In het navolgende zal de rechtbank beoordelen of zij zelf in de zaak kan voorzien.
2.21.1 Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het besluit van
2 december 2010 onjuist is, omdat de ingebrekestelling van 23 juli 2010 wel degelijk door verweerder is ontvangen. Vervolgens zijn partijen het erover eens geworden dat, omdat pas op 28 december 2010 geheel op het informatieverzoek is beslist, de maximale dwangsom van € 1.260,00 is verbeurd. De rechtbank ziet gaan aanleiding voor een andersluidend oordeel.
2.21.2 Gelet op het voorgaande zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door de hoogte van de verschuldigde dwangsom te bepalen op € 1.260,00.
2.22 Bij brief van 18 maart 2011 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld voor het niet tijdig beslissen op het bezwaar van 20 december 2010 tegen het hiervoor genoemde besluit van 2 december 2010. Tussen partijen is niet in geschil dat deze ingebrekestelling op
21 maart 2011 door verweerder is ontvangen. Bij besluit van 12 mei 2011 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat de wettelijke beslistermijn weliswaar is overschreden, maar dat er geen dwangsom is verbeurd omdat het bezwaarschrift geen grondslag heeft. Bij brief van 3 juni 2011 heeft eiseres tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat het besluit van 12 mei 2011 moet worden gezien als een besluit in de zin van artikel 4:18, eerste lid, van de Awb, met de strekking dat geen dwangsom is verschuldigd. Gelet op het bepaalde in artikel 4:19, eerste lid, van de Awb geldt dat het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit tevens betrekking heeft op dit besluit van 12 mei 2011. In het navolgende zal de rechtbank dan ook beoordelen of verweerder terecht heeft besloten dat hij geen dwangsom is verschuldigd voor het niet tijdig nemen van de beslissing op bezwaar.
2.22.1 Ten tijde van de ontvangst van de ingebrekestelling van 18 maart 2011 was de termijn van zes weken waarbinnen op het bezwaar van 20 december 2010 had moeten zijn beslist, zoals bepaald in artikel 7:10, eerste lid, van de Awb, reeds verstreken. Gelet op het bepaalde in artikel 4:17, derde lid, van de Awb is verweerder derhalve een dwangsom verschuldigd vanaf 6 april 2011 tot 12 mei 2010, de datum waarop op het bezwaar van eiseres is beslist. Gelet op het bepaalde in artikel 4:17, eerste en tweede lid, van de Awb bedraagt de hoogte van de verschuldigde dwangsom derhalve € 1.020,00.
2.22.2 Gelet op het voorgaande heeft verweerder ten onrechte beslist dat hij aan eiseres geen dwangsom is verschuldigd wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen het besluit van 2 december 2011. Het beroep is gegrond en het besluit van 12 mei 2011 zal worden vernietigd. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 1.020,00 is verschuldigd.
2.23 De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht kent de rechtbank, ter zake van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, voor de behandeling van het bezwaar en beroep drie punten van € 437,00 toe.
in de zaak met het registratienummer 11/110 WOB;
- verklaart het beroep gericht tegen het bestreden besluit gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiseres gericht tegen het primaire besluit van 31 augustus 2010;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 150,00 aan eiseres vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 874,00, te betalen aan eiseres;
in de zaak met het registratienummer 11/671 WOB;
- verklaart het beroep tegen het door verweerder niet tijdig beslissen op het bezwaar gericht tegen de brief van 28 december 2010 niet-ontvankelijk;
in de zaak met het registratienummer 11/753 WOB;
- verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen het ingetrokken bestreden besluit, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor het overige gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- bepaalt dat verweerder uiterlijk binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak alsnog beslist op het bezwaar van eiseres gericht tegen het primaire besluit van 28 december 2010;
- bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,00 aan eiseres verbeurt voor iedere dag dat verweerder in gebreke blijft deze uitspraak na te leven, met een maximum van € 15.000,00;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 152,00 aan eiseres vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 874,00, te betalen aan eiseres;
in de zaak met het registratienummer 11/804 WOB;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- vernietigt het besluit van 12 mei 2011;
- herroept het besluit van 2 december 2010;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
- stelt de hoogte van de in totaal door verweerder aan eiseres verschuldigde dwangsommen vast op € 2.280,00 (€ 1.260,00 + € 1.020,00);
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 152,00 aan eiseres vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 1.311,00, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.J.P. Lambooij. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 april 2012.