ECLI:NL:RBZUT:2012:BW4271

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
25 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/1098 WOB
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke uitspraak over informatieverzoek op basis van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 25 april 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een inwoner van Apeldoorn, en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Eiseres had op 8 januari 2011 een verzoek ingediend om een afschrift van alle stukken in het asieldossier van een vreemdeling, waarover de rechtbank 's-Gravenhage op 6 oktober 2010 had geoordeeld. Het ministerie heeft dit verzoek op 31 januari 2011 afgewezen, wat eiseres heeft doen besluiten bezwaar te maken. Na een niet-tijdige beslissing op dit bezwaar, heeft eiseres beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep voor een deel niet-ontvankelijk is, omdat eiseres geen belang meer had bij het beroep tegen de niet-tijdige beslissing. Echter, de rechtbank heeft het beroep voor het overige gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank oordeelt dat het ministerie niet voldoende heeft gemotiveerd waarom openbaarmaking van de documenten in het asieldossier zou leiden tot een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de vreemdeling. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangen van openbaarmaking en de persoonlijke levenssfeer zorgvuldig moeten worden afgewogen. Tevens is het ministerie veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres, die in totaal € 874,00 bedragen, en het griffierecht van € 152,00.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: 11/1098 WOB
Uitspraak in het geding tussen:
[eiseres]
te Apeldoorn,
eiseres,
en
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2011 heeft verweerder afgewezen het verzoek van eiseres van
8 januari 2011 om een afschrift van alle stukken die zich bevinden in het asieldossier van de zaak waarin de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, uitspraak heeft gedaan op 6 oktober 2010 (LJN: BO0370).
Bij brief van 3 februari 2011 heeft eiseres hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij brief van 22 juli 2011 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het door verweerder niet tijdig beslissen op dit bezwaar.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 22 maart 2012, waar eiseres zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. H. van Drunen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.H.C. de Vries en S. Raterink.
2. Overwegingen
2.1 Het beroep van eiseres is gericht tegen het door verweerder niet tijdig beslissen op het bezwaar van eiseres. Bij besluit van 1 november 2011 heeft verweerder alsnog op dit bezwaar beslist. Nu niet gebleken is dat eiseres nog een belang heeft bij het beroep gericht tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig beslissen op het bezwaar, zal de rechtbank het beroep in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.
2.2 Bij het besluit van 1 november 2011 heeft verweerder de afwijzing van het informatieverzoek van eiseres gehandhaafd.. Gelet op het bepaalde in artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is het beroep daarom mede gericht tegen dit besluit van 1 november 2011 (hierna te noemen: het bestreden besluit).
2.3 Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het vijfde lid wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover dit persoonsgegevens betreft als bedoeld in paragraaf 2 van hoofdstuk 2 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), tenzij de verstrekking kennelijk geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder e, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen: de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
De persoonsgegevens als bedoeld in paragraaf 2 van hoofdstuk 2 van de Wbp betreffen bijzondere persoonsgegevens. Gelet op het bepaalde in artikel 16 van de Wbp vallen hieronder persoonsgegevens betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven, alsmede persoonsgegevens betreffende het lidmaatschap van een vakvereniging.
2.4 Verweerder heeft aan de afwijzing van het verzoek ten grondslag gelegd dat het een asieldossier van een vreemdeling betreft en dat openbaarmaking van de stukken in dit dossier zou leiden tot een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van deze vreemdeling. Voor zover het bijzondere persoonsgegevens betreft zoals bedoeld in de Wbp, verzet artikel 10, eerste lid onder d, van de Wob zich volgens verweerder tegen openbaarmaking. Ten aanzien van de overige persoonsgegevens leidt volgens verweerder een afweging tussen enerzijds het belang dat met de openbaarmaking hiervan is gediend en anderzijds het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de vreemdeling tot een afwijzing van het informatieverzoek.
2.5 Tussen partijen is niet in geschil dat het informatieverzoek van eiseres betrekking heeft op informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid. Het uitgangspunt is hiermee dat eiseres recht heeft op verkrijging van de door haar verzochte informatie. Dit is alleen anders indien zich een van de in de artikelen 10 en 11 van de Wob neergelegde uitzonderingsgronden voordoet. Het is daarbij vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) dat een bestuursorgaan in beginsel per document of onderdeel daarvan dient te motiveren dat aan de belangen die zich tegen openbaarmaking verzetten doorslaggevend gewicht toekomt (bijvoorbeeld de uitspraak van 7 september 2011, LJN: BR6884).
2.6 Vast staat dat het betreffende asieldossier bestaat uit een groot aantal documenten. In het bestreden besluit heeft verweerder niet per document of onderdeel daarvan gemotiveerd waarom er in zijn ogen sprake is van bijzondere persoonsgegevens. Evenmin heeft verweerder per document of onderdeel daarvan gemotiveerd waarom het openbaar maken hiervan zodanig raakt aan de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken vreemdeling dat afgezien moet worden van openbaarmaking. Gelet op wat hiervoor is overwogen had verweerder dit wel moeten doen, zodat de afwijzing van het informatieverzoek niet berust op een deugdelijke motivering. Dit klemt temeer nu, gelet op het verhandelde ter zitting, niet in geschil is dat de documenten waaruit het asieldossier bestaat ook gegevens bevatten die geen betrekking hebben op de persoonlijke levenssfeer van de betrokken vreemdeling, zodat niet valt in te zien waarom de betreffende documenten niet kunnen worden geanonimiseerd.
2.7 Gelet op het voorgaande kan de afwijzing van het informatieverzoek de rechterlijke toets niet doorstaan. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
2.8 Uit het voorgaande volgt tevens dat eiseres terecht heeft aangevoerd dat zij ten onrechte niet is gehoord in bezwaar. Van een kennelijk ongegrond bezwaar was geen sprake en evenmin deed zich een van de andere gronden van artikel 7:3 van de Awb voor.
2.9 De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Hiertoe overweegt de rechtbank dat verweerder per document of onderdeel daarvan een eigen afweging moet maken over de eventuele aanwezigheid van een uitzonderingsgrond zoals bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de Wob, welke afweging vervolgens door de rechtbank kan worden getoetst. Het is niet primair aan de rechtbank om deze afweging te maken.
2.10 Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verweerder opdragen om met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen.
2.11 De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht kent de rechtbank, ter zake van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, voor de behandeling van het beroep twee punten van € 437,00 toe.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover dat is gericht tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor het overige gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 152,00 aan eiseres vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 874,00, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.J.P. Lambooij. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 april 2012.