ECLI:NL:RBZUT:2012:BW4263

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
25 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/1485 WOB
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake informatieverzoek op basis van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 25 april 2012 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure naar aanleiding van een informatieverzoek van eiseres, een inwoner van Apeldoorn, aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Eiseres had op 8 januari 2011 verzocht om een afschrift van alle documenten die betrekking hebben op haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) bij de Nederlandse vertegenwoordiging in Ankara, alsook op de afwijzing daarvan en de daaropvolgende bestuursrechtelijke procedures. Het verzoek werd door de Minister op 21 maart 2011 gedeeltelijk afgewezen, waarbij slechts enkele documenten werden verstrekt. Eiseres was van mening dat de afwijzing onterecht was en heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank oordeelde dat de Minister niet voldoende had gemotiveerd waarom niet alle documenten openbaar konden worden gemaakt. De rechtbank stelde vast dat de verstrekte documenten slechts een klein deel van de gevraagde informatie bevatten en dat de Minister niet had aangetoond dat de belangen van de persoonlijke levenssfeer zwaarder wogen dan het recht op informatie van eiseres. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de Minister en droeg deze op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de Minister de afwijzing van het informatieverzoek opnieuw moest overwegen. Tevens werd de Minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiseres.

De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en het recht op informatie onder de Wet openbaarheid van bestuur, en bevestigt dat bestuursorganen zorgvuldig moeten omgaan met verzoeken om informatie, waarbij zij per document moeten motiveren waarom openbaarmaking al dan niet mogelijk is. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit niet in stand gelaten, omdat de Minister niet had voldaan aan de wettelijke vereisten voor het afwijzen van het verzoek.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: 11/1485 WOB
Uitspraak in het geding tussen:
[eiseres]
te Apeldoorn,
eiseres,
en
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 maart 2011 heeft verweerder afgewezen het verzoek van eiseres van
8 januari 2011 om een afschrift van alle stukken die betrekking hebben op de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) bij de Nederlandse vertegenwoordiging in Ankara, de afwijzing daarvan en de daarop volgende bestuursrechtelijke procedures in de zaak die door de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, is behandeld onder zaaknummer AWB 07/47668 MVV.
Bij besluit van 13 september 2011 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het informatieverzoek deels ingewilligd.
Eiseres heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Naar aanleiding van verweerders verzoek om toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met betrekking tot het gevraagde dossier heeft de rechtbank bij uitspraak van 20 december 2011 bepaald dat de beperking van de kennisgeving van vorenbedoeld dossier gerechtvaardigd is. Bij brief van 9 januari 2012 heeft eiseres toestemming gegeven als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
Het beroep is behandeld ter zitting van 22 maart 2012, waar eiseres zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. H. van Drunen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.H.C. de Vries en S. Raterink.
2. Overwegingen
2.1 Eiseres is in de bezwaarfase niet gehoord. In beroep heeft eiseres onder meer betoogd dat het bestreden besluit hierdoor niet in stand kan blijven. Dit betoog slaagt. Gelet op het bepaalde in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb en nu zich niet een van de gronden van artikel 7:3 van de Awb voordeed, had verweerder eiseres moeten horen. Verweerders stelling in beroep dat hij eiseres terecht niet heeft gehoord omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was, mist feitelijke grondslag. Verweerder heeft het bezwaar immers juist gegrond verklaard.
2.2 Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en zal het bestreden besluit worden vernietigd. In het navolgende zal de rechtbank beoordelen of er aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten. Hiertoe dient te worden beoordeeld of de afwijzing van verweerder van het informatieverzoek van eiseres inhoudelijk de rechterlijke toets kan doorstaan.
2.2.1 Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het vijfde lid wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen: de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
2.2.2 Verweerder heeft bij het bestreden besluit een drietal documenten aan eiseres verstrekt, te weten een beschikking in eerste aanleg, een beschikking op bezwaar en een uitspraak in beroep. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er weliswaar meer documenten onder het informatieverzoek vallen, maar dat hierin niet meer gegevens staan dan in de drie verstrekte documenten. Zodoende is volgens verweerder voldaan aan het bepaalde in artikel 7, eerste lid onder d, van de Wob.
Daarnaast zijn enkele delen van de wel verstrekte documenten onleesbaar gemaakt. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat zich tegen openbaarmaking van deze gegevens verzet dat dit een directe inbreuk zou betekenen op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene als bedoeld in artikel 10, tweede lid onder e, van de Wob.
2.2.3 Tussen partijen is niet in geschil dat het informatieverzoek van eiseres betrekking
heeft op informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid. Het uitgangspunt is hiermee dat eiseres recht heeft op verkrijging van de door haar verzochte informatie. Dit is alleen anders indien zich een van de in de artikelen 10 en 11 van de Wob neergelegde uitzonderingsgronden voordoet. Het is daarbij vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) dat een bestuursorgaan in beginsel per document of onderdeel daarvan dient te motiveren dat aan de belangen die zich tegen openbaarmaking verzetten doorslaggevend gewicht toekomt (bijvoorbeeld de uitspraak van 7 september 2011, LJN: BR6884).
2.2.4 Na kennis te hebben genomen van het betreffende dossier stelt de rechtbank vast dat dit dossier een grote hoeveelheid aan informatie bevat, die is verspreid over een groot aantal documenten. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat slechts een klein deel van deze informatie is terug te vinden in de drie aan eiseres verstrekte documenten. Met de verstrekking aan eiseres van deze drie genoemde documenten heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet voldaan aan het informatieverzoek van eiseres.
2.2.5 Verweerder heeft daarnaast niet kenbaar gemotiveerd waarom het openbaar maken van de onleesbaar gemaakte delen van de drie verstrekte documenten zodanig raakt aan de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene dat afgezien moet worden van openbaarmaking. Daarbij komt dat verweerder dit, gelet op hetgeen hiervoor onder 2.2.4 is overwogen, in beginsel per onleesbaar gemaakt document of deel daarvan had moeten doen, hetgeen verweerder niet heeft gedaan. Dit deel van de afwijzing van het informatieverzoek berust dan ook niet op een deugdelijke motivering.
2.2.6 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de afwijzing van het informatieverzoek de rechterlijke toets niet kan doorstaan. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten.
2.3 De rechtbank ziet evenmin aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Hiertoe overweegt de rechtbank dat verweerder in ieder geval ten aanzien van de niet aan eiseres verstrekte documenten nog een eigen afweging moet maken over de eventuele aanwezigheid van een uitzonderingsgrond zoals bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de Wob, welke afweging vervolgens door de rechtbank kan worden getoetst. Het is niet primair aan de rechtbank om deze afweging te maken.
2.4 Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verweerder opdragen om met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen.
2.5 De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht kent de rechtbank, ter zake van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, voor de behandeling van het beroep twee punten van € 437,00 toe.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 152,00 aan eiseres vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 874,00, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.J.P. Lambooij. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 april 2012.