RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen:
[verzoekster]
te [plaats],
verzoekster,
het college van burgemeester en wethouders van Epe
verweerder.
[naam V.O.F.]
te [plaats],
derde-partij.
Bij brief van 6 maart 2012 heeft verzoekster verzocht handhavend op te treden tegen, naar zij stelt, het bouwen zonder bouwvergunning op het perceel [perceel 1 te plaats].
Namens verzoekster heeft mr. I.J.J.M. Roorda, advocaat te Rosmalen, bij brief van 8 maart 2012 bij verweerder bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op haar verzoek om handhaving.
Bij brief van 9 maart 2012 is voorts verzocht om een voorlopige voorziening.
Bij besluit van 12 maart 2012 heeft verweerder het verzoek om handhaving afgewezen.
Bij brief van 22 maart 2012 heeft mr. Roorda, naar aanleiding van het besluit van 12 maart 2012, het bezwaar namens verzoekster aangevuld.
Tevens is bij brief van gelijke datum het verzoek om een voorlopige voorziening aangevuld.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 12 april 2012, waar verzoekster zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. J.H. Hermsen, advocaat te Apeldoorn, als waarnemer voor
mr. Roorda. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Oostwoud en H.M. Groen. Namens de derde-partij is [naam A] verschenen, bijgestaan door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Apeldoorn.
2.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb ) dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist.
2.2. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, in verbinding met artikel 8:1 van de Awb kan beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Op grond van artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Awb dient degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen, bezwaar te maken, tenzij het beroep zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
2.3. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster geen beroepschrift heeft ingediend tegen het uitblijven van een besluit op haar verzoek van 6 maart 2012. Evenmin heeft zij verweerder schriftelijk medegedeeld dat het in gebreke is tijdig een besluit te nemen op haar verzoek. Wel heeft verzoekster hiertegen bij brief van 8 maart 2012 bezwaar gemaakt.
2.3.1. Zoals blijkt uit het onder 2.2 overwogene is het maken van bezwaar (sinds 1 oktober 2009) echter niet meer mogelijk. Onder verwijzing naar de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 december 2009 (LJN: BK8223) merkt de voorzieningenrechter het bezwaarschrift van 8 maart 2012 daarom aan als een schriftelijke mededeling aan verweerder dat het in gebreke is, zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, onder b, van de Awb.
2.3.2. Er is geen aanleiding de brief van 22 maart 2012 aan te merken als beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder op dat moment al een materieel besluit op het verzoek van 6 maart 2012 had genomen en de brief van 22 maart 2012 juist ook slechts inhoudelijke gronden bevat gericht tegen dat materiële besluit. De brief van 22 maart 2012 dient, zoals besproken ter zitting, te worden aangemerkt als een bezwaarschrift gericht tegen het materiële besluit van 12 maart 2012. Het verzoek om een voorlopige voorziening, waarvan de strekking eveneens materieel en niet procedureel van aard is, wordt aangemerkt als connex aan dat bezwaar.
2.3.3. Volledigheidshalve merkt de voorzieningenrechter ten slotte op dat gezien het voorgaande, anders dan ter zitting is besproken, van intrekking van een beroep geen sprake kan en behoeft te zijn.
2.4. Ter beoordeling staat vervolgens of verweerder het verzoek om handhaving op goede gronden heeft geweigerd.
2.4.1. Verzoekster betoogt dat voor het perceel [perceel 1 te plaats] nooit een aanvraag bouwvergunning is ingediend en verleend. Het definitieve besluit van 29 november 2011 – genomen conform de aanvraag bouwvergunning en conform het ontwerpbesluit – gaat volgens verzoekster uitsluitend en alleen om de [percelen 2 - 3], kadastraal bekend [gemeente, kadastraal nummer]. Het perceel [perceel 1] is kadastraal bekend [gemeente, kadastraal nummer] en voor dat perceel is volgens verzoekster nimmer bouwvergunning verleend. Verzoekster merkt daarbij nog op dat de tekening van
11 september 2009 zoals die ter inzage heeft gelegen geen maatvoering en schaal kent.
2.4.2. Verweerder heeft in zijn besluit van 12 maart 2012 gesteld dat tijdens controles geconstateerd is dat er op de betreffende percelen geen bouwwerkzaamheden plaatsvinden zonder een vereiste vergunning. De werkzaamheden die worden uitgevoerd zijn in overeenstemming met de op 29 november 2011 en op 5 januari 2012 verleende 1e en 2e fase bouwvergunning. Uit de schetsen van de ruimtelijke onderbouwing en de situatietekeningen van de 1e en 2e fase, die alle onderdeel uitmaken van de verleende vergunningen, blijkt duidelijk dat het ook om het perceel [perceel 1] gaat. In de vergunning 2e fase is ook duidelijk vermeld dat vergunning is verleend voor [perceel 1 t/m 3].
2.4.3. De voorzieningenrechter stelt vast dat in de bouwvergunning 1e fase van 29 november 2011 inderdaad is vermeld dat bouwvergunning is verleend voor de [percelen 2 en 3 te plaats], kadastraal bekend [gemeente, kadastraal nummer]. Dit neemt echter niet weg dat uit de tekeningen behorende bij de bouwaanvraag en deze bouwvergunning, alsook bij die behorende bij de bouwvergunning 2e fase duidelijk blijkt dat het bouwplan ook betrekking heeft op het perceel [perceel 1], kadastraal bekend [gemeente, kadastraal nummer]. In de bouwvergunning 2e fase van 5 december 2012 is het perceel [perceel 1] ook uitdrukkelijk genoemd. De voorzieningenrechter kan verzoekster dan ook vooralsnog niet volgen in haar betoog dat er sprake is van het bouwen zonder de daartoe vereiste bouwvergunning.
2.5. Naar verwachting zal daarom de weigering om tot handhaving over te gaan bij de beslissing op bezwaar in stand kunnen blijven. Het verzoek om een voorlopige voorziening komt dan ook niet voor inwilliging in aanmerking. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.J.P. Lambooij. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 april 2012.