RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/916401-09
Uitspraak d.d.: 10 april 2012
Tegenspraak / dnip/oip
[verdachte A],
geboren te [plaats op 1941],
wonende te [plaats, adres].
Raadsman: mr. U. Yildirim, advocaat te Zwolle.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
9 november 2010 en 27 maart 2012.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij
op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen
in of omstreeks de periode van 1 mei 2006 tot en met 13 april 2010
te Twello (gemeente Voorst), althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
als marktdeelnemer, de bevoegde instanties opzettelijk niet in kennis heeft
gesteld van (een) voorval(len) met betrekking tot geregistreerde stoffen,
dat/die er op wijst/wijzen of kan wijzen, dat deze in de handel te brengen
geregistreerde stoffen wellicht misbruikt zullen worden voor de illegale
vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen, hebbende hij,
verdachte, en/of zijn mededader(s)
meermalen, althans eenmaal (telkens)
opzettelijk een (grote) hoeveelheid zoutzuur en/of zwavelzuur en/of aceton
en/of tolueen verkocht en/of geleverd;
(De terminologie is gebruikt in de zin van de Wet voorkoming misbruik
chemicalien en de Verordening (EG) nummer 273/2004 van het Europees Parlement
en de Raad van 11 februari 2004 inzake drugsprecursoren)
(art 2 onder a van de Wet voorkoming misbruik chemicalien jo art 8 lid 1 van
de EG-verordening nr. 273/2004)
art 4 lid 2 Wet voorkoming misbruik chemicaliën
hij
op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen
in of omstreeks de periode van 01 mei 2006 tot en met 13 april 2010
te Twello, (gemeente Voorst), althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de
Opiumwet,
te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland
brengen van amfetamine en/of metamfetamine en/of MDMA en/of MDEA en/of MDA
en/of cocaine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
amfetamine en/of metamfetamine en/of MDMA en/of MDEA en/of MDA en/of cocaine,
zijnde amfetamine en/of metamfetamine en/of MDMA en/of MDEA en/of MDA en/of
cocaine (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of
een ander middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te
bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft/hebben getracht te bewegen om dat/die feit(en) te
plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij
behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen
te verschaffen en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot
het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen
voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen
had om te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van
dat/die feit(en),
immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens)
(al dan niet via (een) ander(en)):
- hardware/laboratoriumbenodigdheden (onder meer twee destillatieapparaten
en/of een vacuümcontroller en/of meerdere rondbodemkolven, - welke
voorwerp(en) benodigd is/zijn, althans kunnen worden gebruikt, bij/voor de
bereiding en/of verwerking en/of vervaardiging van MDMA en/of MDEA en/of MDA
en/of amfetamine en/of cocaïne en/of metamfetamine, in elk geval een middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I -), voorhanden gehad en/of
verkocht en/of geleverd en/of besteld en/of
- (een) stof(fen), te weten (een) (grote) hoeveelheid/-heden aceton en/of
zoutzuur en/of zwavelzuur en/of mierenzuur en/of rode fosfor en/of jodium
en/of hexaan en/of methanol en/of formamide en/of natriumhydroxide en/of
wasbenzine (petroleum ether) en/of tolueen en/of fosforzuur en/of safrol
(- welke stof(fen) benodigd is/zijn, althans kunnen worden gebruikt,
bij/voor de bereiding en/of verwerking en/of vervaardiging van MDMA en/of
MDEA en/of MDA en/of amfetamine en/of cocaïne en/of metamfetamine, in elk
geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I -) besteld
en/of vervoerd en/of opgeslagen en/of verpakt en/of bereid en/of bewerkt
en/of verwerkt en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of gekocht en/of verkocht
en/of gefinancierd en/of ter beschikking gesteld en/of voorhanden gehad
en/of doen/laten bestellen en/of vervoeren en/of opslaan en/of verpakken
en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of afleveren en/of
verstrekken en/of kopen en/of verkopen en/of financieren en/of ter
beschikking stellen en/of voorhanden hebben en/of
- tot bovenomschreven feiten opdracht gegeven en/of daartoe hand- en
spandiensten verricht.
art 10a lid 1 ahf/sub 1 alinea Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
hij
op of omstreeks 27 oktober 2009 en/of 13 april 2010
te Twello, (gemeente Voorst), althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of
een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of,
een hoeveelheid van een materiaal bevattende metamfetamine,
zijnde MDMA en/of amfetamine en/of metamfetamine (een) middel(en) als bedoeld
in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het
vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
Aanleiding van het onderzoek
In de periode van 1 mei 2006 tot en met 1 juli 2008 zijn door of namens [verdachte groothandel] (vof) bij monde van [verdachte A] diverse meldingen, bestellingen en informatieverzoeken gedaan met betrekking tot verschillende stoffen waarop de Wet voorkoming misbruik chemicaliën (WVMC) en de Opiumwet van toepassing zijn2. Naar aanleiding van een aanvraag van [verdachte groothandel] voor een activiteitenvergunning voor de stof efedrine is op 17 juli 2007 een integriteitsonderzoek ingesteld bij [verdachte groothandel]. Gesproken is met de heren [verdachte A] en [medeverdachte B]. [verdachte A] is tijdens het onderzoek onder andere voorgelicht over het mogelijke misbruik van de stof efedrine. Aan [verdachte A] zijn stukken uitgereikt, te weten de (EG) Verordeningen nr. 273/2004 en nr. 111/2005 en de contactgegevens van het meldpunt verdachte transacties chemicaliën van de FIOD-ECD. Mede naar aanleiding van het onderzoek is door [verdachte groothandel] afgezien van de transactie met de efedrine.
Tijdens diverse door de politie en Nationale Recherche ingestelde strafrechtelijke onderzoeken zijn op meerdere plaatsen in Nederland cocaïnewasserijen, een amfetaminelaboratorium en een productieplaats van metamfetamine aangetroffen3. Op al die locaties zijn chemicaliën aangetroffen die in verband kunnen worden gebracht met [verdachte groothandel] vof. Dit heeft geleid tot nader onderzoek, waarbij de verdenking rees dat verdachte, een van de vennoten van [verdachte groothandel] vof, zich heeft schuldig gemaakt aan overtreding van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën en overtreding van de Opiumwet.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie betoogd dat [verdachte A] verdachte transacties opzettelijk niet heeft gemeld. Zij heeft hierbij de volgende omstandigheden van belang geacht:
- de kennis die verdachte heeft op het gebied van chemicaliën;
- de waarschuwing op sommige chemicaliën dat de stof gebruikt wordt voor de productie van drugs;
- de bestelde hoeveelheden (ook afgezet tegen de normaal verhandelde hoeveelheden);
- de combinatie van de chemicaliën;
- de contante betaling;
- het niet in de administratie opnemen van deze bestellingen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie betoogd dat naast meldingsplichtige stoffen uit categorie 3 ook andere stoffen zijn geleverd waarvan, zeker in combinatie met de geregistreerde stoffen en in combinatie met elkaar, duidelijk was dat deze stoffen gebruikt zouden gaan worden voor de productie van middelen die staan vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I. Verder zijn bij de doorzoeking van het bedrijfspand van [verdachte groothandel] op 27 oktober 2009 chemicaliën en laboratoriumbenodigdheden aangetroffen, die volgens de expert van het LFO zijn gebruikt bij dan wel zijn bestemd voor de omzetting van safrol naar PMK. Bij de doorzoeking van het bedrijfspand van [verdachte groothandel] op 13 april 2010 zijn opnieuw stoffen aangetroffen die worden gebruikt bij de productie of bewerking van drugs. Daarnaast zijn bij doorzoeking van de woning van medeverdachte [medeverdachte C] omzettingsprocedurebeschrijvingen van safrol naar PMK aangetroffen die door [medeverdachte D] zijn geschreven.
Met betrekking tot feit 3 heeft de officier van justitie betoogd dat bij de doorzoekingen op 27 oktober 2009 en 13 april 2010 op het terrein van [verdachte groothandel] vof kleine hoeveelheden stoffen zijn aangetroffen die voorkomen op lijst 1 van de Opiumwet.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak voor alle feiten bepleit. Hij heeft hiertoe ten aanzien van feit 1 naar voren gebracht dat het klopt dat [verdachte groothandel] gedurende de ten laste gelegde periode verschillende hoeveelheden categorie 3 stoffen heeft geleverd aan medeverdachte [medeverdachte C]. Voor categorie 3 stoffen geldt echter geen meldingsplicht, tenzij het gaat om hoeveelheden van meer dan 30.000 kilo of in geval sprake is van een verdachte transactie. Van een levering van meer dan 30.000 kilo is geen sprake geweest. Daarnaast had verdachte geen reden om te twijfelen aan de bestemming van de chemicaliën die werden besteld door en geleverd aan [medeverdachte C], nu [medeverdachte C] regelmatig sprak over diverse kunstrestauratieprojecten waarvoor hij de chemicaliën nodig had. Ook waren de persoonsgegevens van [medeverdachte C] bekend en via de telefoongids geverifieerd. Naar de mening van verdachte waren de transacties met [medeverdachte C] om die reden niet verdacht en heeft verdachte niet opzettelijk nagelaten de bevoegde instanties op de hoogte te brengen van de transacties.
Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsman betoogd dat verdachte zich bij geen van de transacties heeft gerealiseerd dat de verkoop was gerelateerd aan de productie van drugs. Safrol is nooit door [verdachte groothandel] geleverd. Alle overige stoffen, die wel door [verdachte groothandel] zijn geleverd, kennen een toepassing in de kunstwereld. Voor zover de levering geen gebruikelijke hoeveelheid betrof, had verdachte geen aanleiding te twijfelen aan de transactie, gelet op het feit dat de afnemer en het aangegeven doel bekend waren, aldus de raadsman. Verder was verdachte niet bekend met de inhoud van de units achter [verdachte groothandel]. Er is volgens de raadsman dan ook geen sprake geweest van opzet op het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen door verdachte.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman betoogd dat verdachte niets afwist van de aanhanger die is aangetroffen in een van de units. De units zijn in gebruik bij [medeverdachte D], die als enige beschikt over de sleutels van de units. [medeverdachte D] heeft verder verklaard dat de chemicaliën die in de units zijn aangetroffen niet van [verdachte groothandel] waren maar van een klant. Op verzoek van die klant zijn die chemicaliën opgeslagen bij [verdachte groothandel]. Volgens de raadsman was verdachte daarvan niet op de hoogte en kwam hij niet in de units.
Beoordeling door de rechtbank
[verdachte groothandel] was vanaf 31 december 2004 een eenmanszaak met als bestuurder mevrouw [echtgenote verdachte A]4. Vanaf 31 december 2007 was [verdachte groothandel] een eenmanszaak met als bestuurder [verdachte A] (verdachte). Met ingang van 1 april 2008 werd [verdachte groothandel] een vennootschap onder firma. De vennoten waren [verdachte A] en [medeverdachte D]. [verdachte groothandel] (vof) was een groothandel in laboratoriumartikelen, chemicaliën, kunstenaars- en restauratiematerialen. [echtgenote verdachte A] A] heeft verklaard5 dat zij vanaf januari/februari 2006 nauwelijks meer in de zaak is geweest en feitelijk geen werkzaamheden meer heeft verricht. Dit vindt bevestiging in het rapport van de FIOD-ECD van 4 juli 2006, waarin staat dat verdachte de contactpersoon van [verdachte groothandel] is6. Verdachte heeft met betrekking tot de bedrijfsvoering verklaard7 dat alleen [medeverdachte D] en hij inkoop-, verkoop- en administratiewerkzaamheden deden.
De rechtbank maakt uit het voorgaande op dat verdachte in de periode van 1 mei 2006 tot
1 april 2008 kan worden aangemerkt als marktdeelnemer namens [verdachte groothandel]. Verdachte heeft ter terechtzitting van 27 maart 2012 daarnaar gevraagd ook verklaard dat hij in die periode als marktdeelnemer kan worden aangemerkt. Vanaf 1 april 2008 kunnen verdachte en [medeverdachte D] samen als marktdeelnemer namens [verdachte groothandel] vof worden aangemerkt.
De rechtbank overweegt dat [naam 7] heeft verklaard dat hij werkzaam is als Regiomanager Industrial Chemicals voor [naam 4]8. Volgens [naam 7] is verdachte de contactpersoon van [verdachte groothandel]. De levering van 25 drums van 200 liter Aceton is door de vestiging [plaats] uitgevoerd. De vaten zijn afgeleverd op het adres [adres te plaats]. Een bestelling van zo'n omvang is niet normaal voor [verdachte groothandel], aldus [naam 7]. [verdachte groothandel] had tot die levering en ook daarna hooguit één of twee vaten van 200 liter Aceton besteld.
In de administratie van [verdachte groothandel] is een order aangetroffen, gedateerd 25 juni 2007, betreffende de levering van 5.000 liter aceton. Op de factuur staat het debiteurennummer [nummer]. Verdachte heeft verklaard dat dit debiteurennummer hoort bij [medeverdachte C uit plaats]9.
Over het aceton heeft verdachte verklaard dat een bestelling van 5000 liter aceton verdacht is10. Hij heeft de levering beschouwd als een mooie extra omzet. Op de transactie werd netto veel verdiend. Hoewel bij [verdachte groothandel] een briefje aan de balie hing met de waarschuwing dat verdachte transacties werden gemeld, hield hij zich daar de laatste tijd niet aan. Toen de bestelling van 5.000 liter aceton werd gedaan, gingen er bij verdachte geen bellen rinkelen11. Hij heeft geen vragen gesteld en zag het als een wat grotere order, een leuke omzet voor de zaak. Hij heeft zich niet afgevraagd waarvoor [medeverdachte C] 5.000 liter aceton nodig had.
De rechtbank, is gelet op het overwogene, van oordeel dat verdachte de genoemde transactie als verdachte transactie had moeten melden aan de FIOD-ECD, nu het om een hoeveelheid aceton gaat die niet gebruikelijk was in de bedrijfsvoering van [verdachte groothandel] en verdachte niet bekend was met het doel van de bestelde stof. Verdachte heeft ook niet geïnformeerd naar dat doel. De rechtbank acht gelet hierop het ten laste gelegde ten aanzien van de hoeveelheid van 5.000 liter aceton bewezen.
De rechtbank stelt vast dat niet wordt betwist dat verdachte hoeveelheden zoutzuur, zwavelzuur, aceton en tolueen heeft verkocht en geleverd. De rechtbank merkt ten aanzien van de aceton op dat in dit verband worden bedoeld hoeveelheden aceton anders dan de eerder genoemde hoeveelheid van 5.000 liter. De vraag die dient te worden beantwoord, is of verdachte deze transacties had moeten aanmerken als verdachte transacties en of hij om die reden de transacties had moeten melden bij de FIOD-ECD. De rechtbank overweegt dat uit het proces-verbaal niet kan worden afgeleid en dat ook overigens niet duidelijk is geworden, wat in de reguliere handel en met name ook bij [verdachte groothandel] gebruikelijke hoeveelheden zijn en bij welke hoeveelheid verdachte rekening had moeten houden met de mogelijkheid dat het een verdachte transactie betrof. Voorts is niet gebleken dat verdachte uit de overige omstandigheden had moeten afleiden dat de transacties betreffende de genoemde stoffen verdacht waren, zodat hij dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde voor zover het de hoeveelheden zoutzuur, zwavelzuur, aceton (anders dan de hoeveelheid van 5.000 liter) en tolueen betreft.
Naar het oordeel van de rechtbank is er ten aanzien van feit 2 onvoldoende bewijs. De rechtbank overweegt in dit verband dat niet is gebleken dat verdachte op de hoogte was van het feit dat met de geleverde stoffen drugs konden worden geproduceerd, bewerkt of verwerkt. Verdachte heeft dit steeds ontkend en hij heeft ter terechtzitting verklaard dat hij dan wel kennis heeft van de chemische stoffen, maar dat hij niet alle chemische toepassingen kent. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat [medeverdachte D] ten aanzien van de bij de doorzoeking op 27 oktober 2009 aangetroffen aanhangwagen, waarin laboratoriumbenodigdheden en chemische stoffen zijn aangetroffen, heeft verklaard dat deze aanhangwagen van hem was. Verder geven de administratie van [verdachte groothandel], noch verdachtes administratie aanwijzingen dat verdachte zich zou hebben bezig gehouden met voorbereidingshandelingen gericht op het overtreden van de Opiumwet. De rechtbank neemt ook in aanmerking dat ten aanzien van de onder feit 1 ten laste gelegde hoeveelheden zoutzuur, zwavelzuur en tolueen niet kan worden vastgesteld of sprake is geweest van verdachte transacties die verdachte had moeten melden.
Gelet op het voorgaande dient verdachte te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde.
Tijdens het strafrechtelijk onderzoek hebben bij [verdachte groothandel] vof op het adres [adres te plaats] twee doorzoekingen plaatsgevonden. Op 27 oktober 2009 is in een unit op het terrein van verdachte een witte gesloten aanhangwagen aangetroffen met het kenteken
[kenteken]. Dit kenteken staat geregistreerd op naam van [medeverdachte D]. De aanhangwagen is in beslag genomen en er is onderzoek gedaan naar de goederen die in de aanhanger waren geplaatst. Van een aantal in de aanhangwagen aangetroffen goederen en/of chemische stoffen zijn monsters genomen en ter onderzoek opgestuurd naar het NFI. Na analyse van de monsters is gebleken dat de monsters safrol dan wel MDMA dan wel amfetamine bevatten.
De rechtbank overweegt dat verdachte heeft verklaard dat hij al een hele tijd niet meer kwam in de units en dat hij niet wist wat er in de aanhangwagen zat. [medeverdachte D] heeft verklaard dat hij een aanhangwagen heeft gekocht. Hij heeft deze transactie alleen gedaan.
Gelet op de verklaringen van verdachte en [medeverdachte D] kan niet worden uitgesloten dat verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de in de aanhangwagen aangetroffen stoffen.
Dit in aanmerking nemend, acht de rechtbank het onder feit 3 ten laste gelegde niet bewezen, voor zover dit betrekking heeft op de op 29 oktober 2009 aangetroffen stoffen.
Bij de doorzoeking op 13 april 2010 op het adres van [verdachte groothandel] aan de [adres te plaats] zijn onder meer diverse jerrycans petroleum ether, een drum ammoniak, een fles parafine, twee flessen zoutzuur 36% en onbekende vloeistoffen aangetroffen12. Er zijn monsters genomen en opgestuurd naar het NFI. Na analyse is gebleken dat13:
- een monster lichtgele vloeistof met een geringe hoeveelheid bruin bezinksel metamfetamine bevatte;
- een monster gele vloeistof safrol bevatte;
- een monster gele zwak troebele vloeistof safrol bevatte;
- een monster donkerbuine bovenlaag op lichtbruine waterige onderlaag vloeistof safrol bevatte.
Verdachte heeft ten aanzien van de lijst in beslag genomen goederen betreffende de doorzoeking van [verdachte groothandel] op 13 april 2010 verklaard14 dat hij op die lijst geen chemicaliën zag die waren bestemd voor [medeverdachte C] en dat de in de units aangetroffen goederen van [verdachte groothandel] waren. Verdachte leidde dit af uit het feit dat [medeverdachte D] hun magazijnmedewerker opdracht heeft gegeven om daar goederen in op te slaan.
De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde bewezen voor zover dit ter gelegenheid van de doorzoeking op 13 april 2010 aangetroffen stoffen betreft. De rechtbank neemt in dit verband in aanmerking dat de genoemde en in beslag genomen chemische stoffen zijn aangetroffen in een unit op het bedrijventerrein van [verdachte groothandel] vof. Verdachte is één van de vennoten van [verdachte groothandel] en als zodanig medeverantwoordelijk voor de bedrijfsvoering van [verdachte groothandel] waaronder mede is te verstaan de opslag van stoffen op het terrein dan wel in de units op het terrein van [verdachte groothandel] vof. De rechtbank gaat voorbij aan het verweer dat verdachte niet zou hebben geweten wat zich in de units bevond. Naar aanleiding van de doorzoeking van 27 oktober 2009, waarbij diverse goederen en stoffen in beslag zijn genomen, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk dat verdachte zich er nadien niet van op de hoogte heeft gesteld welke goederen zich in de units bevonden.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op een tijdstip gelegen in de periode van 1 mei 2006 tot en met 13 april 2010 te Twello (gemeente Voorst), als marktdeelnemer de bevoegde instanties opzettelijk niet in kennis heeft gesteld van een voorval met betrekking tot geregistreerde stoffen, dat er op wijst of kan wijzen, dat deze in de handel te brengen geregistreerde stoffen wellicht misbruikt zullen worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen, hebbende hij, verdachte eenmaal opzettelijk een grote hoeveelheid aceton verkocht en geleverd;
hij op 13 april 2010 te Twello, (gemeente Voorst), tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende metamfetamine, zijnde metamfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
Feit 1:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, onder a, van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën, opzettelijk begaan;
Feit 3
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.
De raadsman heeft gelet op de bepleite vrijspraak geen strafmaatverweer gevoerd.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft de transactie van een grote hoeveelheid aceton niet als verdachte transactie gemeld bij de FIOD-ECD. Daarmee heeft verdachte in strijd met de Wet voorkoming misbruik chemicaliën gehandeld. Verdachte heeft daarnaast een middel voorhanden gehad dat voorkomt op lijst 1 van de Opiumwet. Zoals algemeen bekend is, zijn drugs schadelijk voor de gezondheid van gebruikers en is het gebruik ervan ook voor de samenleving bezwarend onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit.
De rechtbank heeft verder in aanmerking genomen dat verdachte geen relevante justitiële documentatie heeft.
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, zal de rechtbank geen gevangenisstraf opleggen, nu zij niet tot een bewezenverklaring komt van feit 2 en slechts tot een gedeeltelijke bewezenverklaring van de feiten 1 en 3. De rechtbank zal in plaats daarvan een werkstraf opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op:
- de artikelen 1, 22c, 22d, 47, 57, en 91 van het Wetboek van Strafrecht;
- de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
- artikel 2 van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën;
- de artikelen 2, 10 en 13 van de Opiumwet.
* verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
Feit 1:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2, onder a, van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën, opzettelijk begaan;
Feit 3
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten:
een werkstraf gedurende 80 (tachtig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen;
* beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van die werkstraf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in voorarrest doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht.
Aldus gewezen door mrs. Kleinrensink, voorzitter, De Jong en Troost, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Althoff, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 april 2012.
Mr. De Jong is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Voetnoten:
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal, nummer 43770, Belastingdienst/FIOD-ECD, kantoor Zwolle, gesloten en ondertekend op 30 juni 2010.
2 Overzichtsproces-verbaal, p.19-21
3 Overzichtsproces-verbaal, p.21-25
4 Uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel, D 090
5 Proces-verbaal van verhoor van de als verdachte gehoorde [echtgenote verdachte A], p.694
6 Bijlage D 109
7 Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte A], p.281
8 Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 7], p.567-568
9 Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte A], p.288-289
10 Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte A], p.319
11 Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte A], p.370
12 Bijlage D 448
13 Bijlage D 503
14 Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte A], p.330-331