ECLI:NL:RBZUT:2012:BV9874

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
22 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
120454 - HA ZA 11-243
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tussen gewezen vennoten van een vennootschap onder firma inzake liquidatiebalans en finale kwijting

In deze zaak, die voorlag bij de Rechtbank Zutphen, hebben twee voormalige vennoten van een vennootschap onder firma een geschil over een vordering die is gebaseerd op een liquidatiebalans. De eiseres, [naam A B.V.], vordert betaling van een bedrag van € 94.633,47 van de gedaagde, [naam B B.V.], vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De vordering is voortgekomen uit een beëindigingsovereenkomst waarin finale kwijting is verleend. De rechtbank heeft de procedure in eerste aanleg enkelvoudig behandeld en op 22 februari 2012 vonnis gewezen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de partijen in 1998 een vennootschap onder firma hebben opgericht, die later is beëindigd. De eiseres stelt dat zij op basis van de liquidatiebalans recht heeft op het gevorderde bedrag, terwijl de gedaagde aanvoert dat de eiseres niets meer te vorderen heeft vanwege de verleende finale kwijting in de beëindigingsovereenkomst. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen.

Na beoordeling van de feiten en de juridische context, concludeert de rechtbank dat de finale kwijting die in de beëindigingsovereenkomst is opgenomen, ook betrekking heeft op de vorderingen die voortvloeien uit de liquidatie van de vennootschap. De rechtbank wijst de vorderingen van [naam A B.V.] af en veroordeelt haar in de proceskosten, die aan de zijde van [naam B B.V.] zijn begroot op € 3.416,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 120454 / HA ZA 11-243
Vonnis van 22 februari 2012
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam A B.V.],
gevestigd te [plaats, gemeente],
eiseres,
advocaat mr. R.H. van de Beeten te Zevenaar,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam B B.V.],
gevestigd te [plaats, gemeente],
gedaagde,
advocaat mr. B.H.M. Harbers te Doetinchem.
Partijen zullen hierna [naam A B.V.] en [naam B B.V.] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 mei 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 28 juli 2011
- de conclusie na comparitie van de zijde van [naam B B.V.]
- de antwoordconclusie na comparitie van de zijde van [naam A B.V.]
- de akte uitlating productie van de zijde van [naam B B.V.]
- de akte uitlating productie van de zijde van [naam A B.V.]
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Voor 1 mei 1998 hebben de heren [naam 1], [naam 2] en [naam 3] een onderneming gedreven die was gericht op makelaardij in onroerende zaken, de bemiddeling in assurantiën en andere financiële dienstverlening.
2.2. Op 1 mei 1998 hebben deze [heren naam 1, 2 en 3] met de heer [naam 4] een commanditaire vennootschap opgericht, met de heer [naam 1] als commanditaire vennoot en de heren [naam 2], [naam 3] en [naam 4] als beherende vennoten. In een akte van commanditaire vennootschap van 1 mei 1998 (hierna: vennootschapsakte) staat:
“(…) Inbreng
Artikel 4
1. (…)
2. Door de vennoten sub 1, 2 en 3 zijn voorts in de vennootschap ingebracht activa behorende tot de in de artikelen 1 en 2 omschreven onderneming, met inbegrip van de makelaardij in onroerende goederen en de assurantieportefeuille, beide voor de boekwaarde nihil (…).
De meerwaarde welke de hiervoor vermelde makelaardij in onroerende goederen en assurantieportefeuille bij latere verkoop, liquidatie of verdeling tot een hoger bedrag boven de dan geldende boekwaarden zullen blijken te bezitten, komt tot een maximum van f 336.705 (…) ten goede aan de vennoot sub 1 en tot een maximum van f 387.458,50 (…) ten goede aan ieder der vennoten sub 2 en 3.
Het eventuele restant van de later blijkende meerwaarden komt de vennoten toe overeenkomstig de liquidatiewinstverdeling. (…)
3. (…)
4. Voor hun onderlinge rechtsverhouding beschouwen de vennoten het bedrag dat ieder van hen volgens zijn kapitaalrekening toekomt c.q. schuldig is, als schuld respectievelijk vordering der vennootschap.
5. (…)
(…)
Boekjaar en jaarstukken
Artikel 11
1. (…)
2. (…) De ondertekening van de balans en de winst- en verliesrekening door de vennoten geeft blijk van hun goedkeuring daarvan en strekt de vennoten over en weer tot decharge.
3. Indien een der vennoten met de inhoud van gemelde stukken niet akkoord gaat, zal hij binnen één maand nadat die stukken hem ter hand zijn gesteld zijn bezwaren (…) kenbaar maken, bij gebreke waarvan bedoelde stukken worden beschouwd als onherroepelijk de vennoten bindend en tussen hen vastgesteld.
4. (…)
(…)
Einde der vennootschap
Artikel 15
(...)
e. door het overlijden van een der vennoten,
een en ander met inachtneming van het in artikel 16 en volgende bepaalde.
Voortzettingsrecht
Artikel 16
1.a. Wanneer de vennootschap eindigt door opzegging door de vennoot sub 2, heeft de vennoot sub 2 het recht zich de makelaardij in onroerende zaken van de voormalige vennootschap in volledigheid te doen toescheiden ten einde deze voor eigen rekening en risico vanuit een door hem te kiezen vestigingsplaats voort te zetten. De assurantieportefeuille zal dan door de overige vennoten voor gezamenlijke rekening en risico worden voortgezet. (…)
(…)”.
In deze overeenkomst is de heer [naam 1] aangeduid als vennoot sub 1, de heer [naam 2] als vennoot sub 2, de heer [naam 3] als vennoot sub 3 en de heer [naam 4] als vennoot sub 4.
2.3. Na het overlijden van de heer [naam 1] op [2002] is de commanditaire vennootschap voortgezet als vennootschap onder firma met de heren [naam 2], [naam 3] en [naam 4] als vennoten.
2.4. Op 1 april 2004 zijn [naam C Makelaardij B.V.], [naam D Assurantiën B.V.] en [naam B B.V.] partij geworden bij de vennootschapsovereenkomst, in die zin dat zij de positie van respectievelijk de heren [naam 2], [naam 3] en [naam 4] als partij bij die overeenkomst hebben overgenomen.
2.5. Op 2 augustus 2005 heeft [naam E Pensioen Consult B.V.] een bedrag van € 44.000,-- overgemaakt naar de bankrekening van de heer [naam 4], waarna de heer [naam 4] eenzelfde bedrag heeft overgemaakt naar de bankrekening van de vennootschap onder firma. Op 13 december 2006 heeft [naam E Pensioen Consult B.V.] een bedrag van € 20.000,-- en vervolgens op 2 mei 2007 een bedrag van € 30.000,-- aan de vennootschap onder firma overgemaakt.
2.6. Bij brief van 14 augustus 2007 heeft [accountant] accountants en belastingadviseurs de jaarrekening over 2006 toegezonden aan [naam F Makelaardij] in onroerende goederen en Assurantiën.
2.7. Op 28 februari 2008 hebben - onder meer - [naam C Makelaardij B.V.], [naam D Assurantiën B.V.] en [naam B B.V.] een beëindigingsovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst staat voor zover van belang:
“(…) In aanmerking nemende dat
1. Partijen hebben besloten hun vennootschap onder firma [naam F Makelaardij] in onroerende goederen en assurantiën in [plaats, gemeente], waarin zij alle drie direct en indirect gerechtigd waren, te splitsen en te beëindigen in die zin dat [naam 2] de makelaardijtak voortzet en [naam 3] en [naam 4 ] de assurantiepraktijk voortzetten.
(…)
Komen overeen als volgt:
1. Dat zij hun vennootschap onder firma, die een voortzetting is van ‘[naam F Makelaardij] in onroerende goederen en Assurantiën C.V. (toen nog commanditaire vennootschap) ’, en die weer een voortzetting van [naam G] o.g. en assurantiën c.v. splitsen en beëindigen per 1 januari 2007.
2. Dat de feitelijke splitsing en verdeling al in feite heeft plaatsgevonden, op de wijze waarop partijen een en ander in onderling overleg hebben geregeld en geëffectueerd.
3. Dat op 3 december 2007 door partijen een financieel overzicht is gemaakt betreffende de verrekening tussen [naam 2] en de [V.O.F. naam H] en [naam 4], zijnde [naam 3] en [naam 4 ] (…). Per saldo resulteert dit in een vordering van in totaal € 42.955,67 (…) van [naam 2] op [naam 3] en [naam 4 ] (…).
4. (…)
5. Behoudens hetgeen partijen hiervoor hebben bepaald, verlenen partijen elkaar over en weer finale kwijting. Dit geldt voor alle rechtsvoorgangers van de vennootschap en diens gerechtigden. Partijen zullen over en weer na de betaling van de genoemde 42.955,67 over en weer terzake van de verdeling van het vermogen van de vennootschap en diens rechtsvoorgangers en diens gerechtigden volledig gekweten zijn.
(…)”.
2.8. Bij brief van 19 mei 2009 heeft [accountant] accountants en belastingadviseurs de jaarrekening over 2007 toegezonden aan [naam I] Assurantiën ter attentie van [naam D Assurantiën B.V.]
2.9. Bij brief van 11 december 2010 aan [naam B B.V.] heeft [naam A B.V.] aanspraak gemaakt op betaling van een bedrag van € 93.709,21. In deze brief staat:
“(…) Hierbij doe ik je een opgave toekomen met betrekking tot de financiële afwikkeling van de liquidatie van ons gemeenschappelijke bedrijf per 31-05-2008.
Volgens de liquidatiebalans, opgemaakt door onze accountant [accountant], heeft mijn Beheer BV nog een vordering op jou van € 94.413,=.
Tevens dienen er nog diverse onkosten verrekend te worden. (…)”.
2.10. De heer [naam 4] heeft in een - niet nader gedateerde - brief van december 2010 op de brief van 11 december 2010 gereageerd. In die brief staat:
“(…) Ik ontving je email van 11 december 2010 betreffende de financiële afwikkeling van [naam I] Assurantiën.
Ik begreep dat je net zo verrast was door het standpunt van [accountant] als ik. (…)”.
2.11. In een brief van de raadsman van [naam A B.V.] aan [naam B B.V.] van 7 januari 2011 staat:
“(…) Met ingang van 1 juni 2008 is de onderneming verkocht aan [bedrijf naam J], waarna de namen van de aandeelhouders werden gewijzigd in [naam A B.V.] en [naam B B.V.] Per 31 december 2009 was deze verkoop volledig afgewikkeld, waarna door de accountant de liquidatiebalans per 31 mei 2008 is opgesteld. Daaruit volgde dat u nog een bedrag aan cliënte verschuldigd bent ter hoogte van € 94.413,00. (…) De grondslag voor de vordering van cliënte ligt in de jaarrekeningen over de boekjaren 2005 en 2006 van de v.o.f. “[naam F Makelaardij] in onroerende goederen en Assurantiën” en de jaarrekeningen over de boekjaren 2007 en 2008 van de v.o.f. “[naam I] Assurantiën”. Die jaarrekeningen zijn telkens door alle vennoten goedgekeurd, doorgaans stilzwijgend. Op basis daarvan is aangifte gedaan bij de fiscus, ook door u en de vennootschap. (…)”.
3. De vordering
3.1. [naam A B.V.] vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. [naam B B.V.] zal veroordelen tot betaling aan [naam A B.V.] van € 94.633,47, te vermeerderen met de wettelijke dagrente ad € 20,54 vanaf 1 februari 2011 tot de dag der algehele voldoening;
b. [naam B B.V.] zal veroordelen tot betaling aan [naam A B.V.] van de buitengerechtelijke kosten ad € 1.500,-- althans een bedrag zoals de rechtbank in goede justitie nader zal vaststellen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf acht dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis;
c. [naam B B.V.] zal veroordelen in de kosten van deze procedure, alsmede het nasalaris, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf acht dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis.
3.2. [naam A B.V.] legt aan haar vorderingen, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, de navolgende stellingen ten grondslag.
Op grond van de liquidatiebalans heeft [naam A B.V.] een bedrag van € 94.413,-- tegoed van [naam B B.V.] Weliswaar zijn [naam A B.V.] en [naam B B.V.] partij bij de beëindigingsovereenkomst van 1 januari 2007, maar dat maakt geen verschil. De verkoopovereenkomst met [bedrijf naam J] dateert van 1 juni 2008, zodat de in de eerder gesloten beëindigingsovereenkomst verwoorde finale kwijting niet op de na de verkoop gevolgde liquidatie betrekking kan hebben. Bovendien is de beëindigingsovereenkomst gesloten tussen [naam C Makelaardij B.V.] enerzijds en [naam A B.V.] en [naam B B.V.] anderzijds. In de overeenkomst zijn alleen de gevolgen van de uittreding van [naam C Makelaardij B.V.] geregeld.
4. Het verweer
4.1. [naam B B.V.] concludeert dat de rechtbank [naam A B.V.] haar vorderingen als ongegrond en onbewezen zal ontzeggen en haar bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen in de kosten van de procedure.
4.2. [naam B B.V.] voert de navolgende verweren aan.
Nu in de beëindigingsovereenkomst staat dat partijen elkaar over en weer finale kwijting verlenen, heeft [naam A B.V.] niets (meer) te vorderen van [naam B B.V.] De liquidatiebalans is niet juist en [naam B B.V.] heeft deze balans niet goedgekeurd. Na het ondertekenen van de beëindigingsovereenkomst hebben partijen ook dienovereenkomstig met elkaar afgerekend, in die zin dat zij de verkoopopbrengst gelijkelijk hebben verdeeld. Uit een inbrengakte van 29 maart 2004 blijkt dat van enige vorm van beperking in de gerechtigheid in de stille reserves op grond van een voorbehoud door de [heren naam 1, 2 en 3] geen sprake is geweest. In verband met de verschuiving van de fiscale afrekening en een lening had in 2006 moeten worden uitgegaan van een maximale vordering van [naam A B.V.] van € 37.000,--.
5. De beoordeling
5.1. Het meest verstrekkende verweer is dat [naam A B.V.] niets (meer) te vorderen heeft als gevolg van het feit dat zij [naam B B.V.] in artikel 5 van de beëindigingsovereenkomst finale kwijting heeft verleend. Hierover wordt als volgt overwogen.
5.2. Partijen verschillen van mening ten aanzien van de vraag hoe de in de beëindigingsovereenkomst verwoorde finale kwijting moet worden begrepen. [naam B B.V.] heeft aangevoerd dat deze finale kwijting (ook) betrekking heeft op de rechtsverhouding tussen de partijen in deze procedure, terwijl [naam A B.V.] heeft betoogd dat de finale kwijting alleen ziet op de rechtsverhouding tussen [naam C Makelaardij B.V.] enerzijds en [naam A B.V.] en [naam B B.V.] anderzijds.
5.3. De vraag hoe de verhouding van partijen is geregeld in een op schrift gestelde overeenkomst, kan niet alleen maar op grond van een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract worden beantwoord. Bij die uitleg komt het ook aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij ten aanzien daarvan redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. In praktisch opzicht is de taalkundige betekenis die de bewoordingen waarin deze bepalingen zijn gesteld, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van dat geschrift vaak wel van groot belang.
5.4. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de zuiver taalkundige uitleg van het bepaalde in artikel 5 van de beëindigingsovereenkomst dat [naam A B.V.] ook finale kwijting heeft verleend aan [naam B B.V.], waarbij mede in aanmerking moet worden genomen dat het gaat om partijen die een onderneming voeren en actief zijn op het gebied van financiële dienstverlening, zodat van hen voldoende rechtskennis kan worden verwacht om de (juridische) betekenis van de woorden “finale kwijting” te kunnen begrijpen.
5.5. De rechtbank overweegt als volgt over de (bredere) context waarin het bepaalde in artikel 5 van de beëindigingsovereenkomst moet worden gezien.
5.6. [naam B B.V.] heeft aangevoerd dat [naam C Makelaardij B.V.], [naam A B.V.] en zijzelf in december 2007 tot overeenstemming zijn gekomen over het aan [naam C Makelaardij B.V.] toekomende bedrag, dat in die maand ook onderhandelingen over de verkoop van de assurantieportefeuille gaande waren, dat dit de reden was dat de beëindigingsovereenkomst pas op 28 februari 2008 is ondertekend en dat op 23 april 2008 een overeenkomst is ondertekend waarin staat dat de assurantieportefeuille wordt verkocht aan [bedrijf naam J].
5.7. [naam A B.V.] heeft dit niet (voldoende gemotiveerd) weersproken, met dien verstande dat voor de overeenkomst met [bedrijf naam J] geldt dat het, gezien de stellingen van [naam B B.V.], op haar weg had gelegen nader te onderbouwen dat deze overeenkomst is gesloten op 1 juni 2008, terwijl zij dat niet heeft gedaan. Weliswaar heeft [naam A B.V.], in onderdeel 12 van haar antwoordconclusie na comparitie, betoogd dat de heer [naam 2] niet bij de verkoop van de assurantieportefeuille betrokken is geweest en dat de overeenkomst slechts betrekking heeft op het uittreden van de werkmaatschappij van de heer [naam 2], maar dat laat de mogelijkheid open dat in december 2007 verkoopgesprekken over de assurantieportefeuille gaande waren en dat daarover op 23 april 2008 bindende afspraken zijn gemaakt.
5.8. Tussen partijen staat aldus vast dat zij in december 2007 al gesprekken voerden over de verkoop van de assurantieportefeuille en dat de beëindigingsovereenkomst tegen die achtergrond moet worden beoordeeld, mede gezien de korte tijd die is gelegen tussen 28 februari 2008 en 23 april 2008. Daarbij zij opgemerkt dat de suggestie die [naam A B.V.] heeft gedaan in posita 18 en 19 van de inleidende dagvaarding, te weten dat de beëindigingsovereenkomst is gesloten op 1 januari 2007 en dat de overeenkomst met [bedrijf naam J] is gesloten op 1 juni 2008, niet in overeenstemming lijkt met het bepaalde in artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
5.9. Evenmin heeft [naam A B.V.] weersproken dat de door [bedrijf naam J] voor de assurantieportefeuille betaalde koopsom tussen [naam B B.V.] en [naam A B.V.] in gelijke delen is verdeeld, zonder daarbij een beperking in het recht op de stille reserve ten gunste van [naam A B.V.] te verdisconteren, ook niet toen Berhof & Partners eind november 2009 nog een bedrag van € 48.000,-- heeft nabetaald.
5.10. [naam A B.V.] heeft - in onderdeel 19 van haar antwoordconclusie na comparitie - onweersproken gesteld dat [naam B B.V.] op 15 april 2010 voor het eerst kennis heeft kunnen nemen van de liquidatiebalans per 31 mei 2008. Hiermee staat vast dat de liquidatiebalans pas na de in de vorige alinea genoemde betalingen van [bedrijf naam J] tussen partijen ter sprake is gekomen.
5.11. Ter comparitie waren partijen het erover eens dat de samenwerking tussen de heer [naam 3] en de heer [naam 4] zich zo liet typeren dat de heer [naam 3] de “cijferman” was en dat de heer [naam 4] zich meer toelegde op het onderhouden van commerciële contacten.
5.12. Het is moeilijk voorstelbaar dat de heer [naam 3] als “cijferman” niet het door hem gestelde recht op een groter aandeel in de stille reserve ter sprake heeft gebracht toen de betalingen van de koopsom door [bedrijf naam J] in beeld kwamen. In het ook destijds gure economische klimaat in het algemeen en de wereld van de financiële dienstverlening in het bijzonder was dat immers het moment van de waarheid voor [naam A B.V.] indien zij werkelijk meende aanspraak te hebben op een groter aandeel in de stille reserve dan [naam B B.V.]
5.13. [naam B B.V.] heeft in onderdelen 26 tot en met 31 van haar conclusie na comparitie gemotiveerd betoogd dat - indien nog steeds sprake zou zijn van een voorbehoud stille reserves ten gunste van [naam A B.V.] - hooguit sprake zou zijn van een vordering van [naam A B.V.] ter grootte van € 37.000,--. Ter onderbouwing van dit betoog heeft [naam B B.V.] aangevoerd dat in die situatie van ten onrechte sprake is van een verschuiving van de fiscale afrekenverplichting en dat ten onrechte geen rekening is gehouden met leningen die [naam B B.V.] aan de vennootschap onder firma heeft verstrekt. Dat in de liquidatiebalans sprake is geweest van een onterechte verschuiving van de fiscale afrekenverplichting heeft [naam A B.V.] niet weersproken. Over de door [naam B B.V.] aangevoerde lening heeft [naam A B.V.] naar voren gebracht dat van de zijde van [naam B B.V.] weliswaar geld ter beschikking van de vennootschap onder firma heeft gesteld, maar dat daarmee niet is gezegd dat sprake is van een lening. Dat van de zijde van [naam B B.V.] een bedrag van in totaal € 94.000,-- is gestort op de bankrekening van de vennootschap onder firma staat tussen partijen vast (zie hiervoor onder 2.5). Zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, heeft [naam A B.V.] onvoldoende gemotiveerd weersproken dat [naam B B.V.] gelet op de hier bedoelde stortingen aanspraak heeft op een rentevergoeding.
5.14. Uit dit alles concludeert de rechtbank dat niet alleen de taalkundige uitleg maar ook de bredere context van het in artikel 5 van de beëindigingsovereenkomst bepaalde in de richting wijst dat [naam A B.V.] in het kader van de liquidatie van de vennootschap onder firma niets meer van [naam B B.V.] te vorderen heeft. Nu, gelet op het vorenstaande, tussen partijen vaststaat dat destijds geen sprake is geweest van een vordering van [naam A B.V.] op [naam B B.V.] van € 93.709,21 maar hooguit sprake was van een vordering van € 37.000,--, is het niet zo dat [naam B B.V.] met de finale kwijting een onverdiend cadeau in de schoot geworpen heeft gekregen, mede in aanmerking genomen dat het tien jaar geleden was dat de heer [naam 4] met de [heren naam 1, 2 en 3] in zee is gegaan en in die tien jaren zijn bijdrage aan de vorming van de assurantieportefeuille heeft geleverd.
5.15. Nu partijen elkaar in de beëindigingsovereenkomst over en weer finale kwijting hebben verleend, is de liquidatiebalans een onvoldoende solide fundament voor de vordering van [naam A B.V.] op [naam B B.V.] Voor zover heeft te gelden dat [naam A B.V.] niet tijdig tegen de jaarrekening over 2007 en de liquidatiebalans heeft geprotesteerd en heeft kunnen protesteren, is het, gelet op de verleende finale kwijting, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar wanneer [naam A B.V.] zich met succes op de liquidatiebalans als onderbouwing van haar vermeende vordering op [naam B B.V.] zou kunnen beroepen.
5.16. Uit dit alles volgt dat de vorderingen van [naam A B.V.] zullen worden afgewezen. [naam A B.V.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam B B.V.] worden begroot op:
- griffierecht € 1.181,00
- salaris advocaat € 2.235,00 (2,5 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 3.416,00
6. De beslissing
De rechtbank
6.1. wijst de vorderingen af,
6.2. veroordeelt [naam A B.V.] in de proceskosten, aan de zijde van [naam B B.V.] tot op heden begroot op € 3.416,00,
6.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S.W. Lucassen en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2012.