ECLI:NL:RBZUT:2012:BV8437

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
14 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
456910 CV EXPL 11-2052
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging agentuurovereenkomst zonder dringende reden en zonder opzegtermijn

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zutphen werd behandeld, betreft het een geschil tussen Veko Woonhuisbeveiliging B.V. en een voormalige agent, aangeduid als [gedaagde]. De procedure begon met een dagvaarding op 2 augustus 2011, gevolgd door verschillende correspondenties en een comparitie op 11 januari 2012. Veko vorderde betaling van een bedrag van € 8.629,32 van [gedaagde], die in reconventie een bedrag van € 20.361,44 vorderde, stellende dat Veko niet voldoende afspraken had geregeld, wat leidde tot gemiste inkomsten en extra kosten voor hem. De rechtbank oordeelde dat de agentuurovereenkomst als zodanig was beëindigd zonder inachtneming van de wettelijke opzegtermijn, die vier maanden bedraagt. De rechtbank concludeerde dat Veko schadeplichtig was omdat de overeenkomst onregelmatig was beëindigd. De vordering van Veko werd toegewezen voor het bedrag van € 8.629,32, maar de vordering van [gedaagde] werd afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. De rechtbank gaf partijen de mogelijkheid om in overleg te treden om een regeling te bereiken, en hield verdere beslissingen aan.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Kanton – Locatie Zutphen
Zaaknummer: 456910 CV EXPL 11-2052
Afschrift aan: mr. M.J. Koning en [gedaagde]
Verzonden d.d.: 14 februari 2012
Vonnis van de kantonrechter van 14 februari 2012
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Veko Woonhuisbeveiliging B.V.
gevestigd te Hengelo (Overijssel),
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. M.J. Koning,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna Veko en [gedaagde] worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 2 augustus 2011,
- de brief van [gedaagde] van 8 augustus 2011, die wordt beschouwd als de conclusie van antwoord in conventie en conclusie van eis in reconventie,
- het tussenvonnis van 11 oktober 2011,
- de conclusie van antwoord in reconventie genomen op 25 oktober 2011,
- de brief van [gedaagde] van 27 december 2011 ten behoeve van de comparitie van partijen.
De comparitie is gehouden op 11 januari 2012. Hiervan is door de griffier aantekening gehouden. Hierna is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Veko verkoopt alarmsystemen aan particulieren. Tussen Veko en [gedaagde] zijn medio 2010 afspraken gemaakt over door [gedaagde] ten behoeve van Veko te verrichten werkzaamheden. [gedaagde] heeft in 2010 gedurende ongeveer 20 weken adressen bezocht met het doel aan de bewoners producten van Veko te verkopen. De adressen werden hem aangeleverd door Veko.
2.2. Indien door [gedaagde] een beveiligingssysteem werd verkocht aan een klant bestelde [gedaagde] de gewenste producten bij Veko. Veko factureerde aan [gedaagde] en [gedaagde] factureerde aan de klant. Partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] een verschil van 24% mocht hanteren tussen de door hem betaalde prijs en de door hem aan de klant te factureren prijs per product.
2.3. Bij faxbericht van 19 oktober 2010 heeft Veko aan [gedaagde] geschreven: “(…) Zou je morgen, woensdag 20 oktober, tussen 10 en 12 uur bij ons op kantoor willen komen en alle materialen van Veko willen meenemen. (…)’.
Bij faxbericht van 19 oktober 2010 heeft [gedaagde] aan Veko geschreven: “(…) Naar aanleiding van jouw fax en ons telefoongesprek stuur ik je dit schrijven. Allereerst vind ik het erg vervelend dat ik niet aan jouw verwachtingen kan voldoen. Ik wordt afgerekend op het aantal scores in vergelijking met mijn collega’s. Er wordt niet gekeken naar de gesprekken en de oorzaken van de lage score, uitsluitend naar de cijfers. (…) Ik heb van de extra reistijden nooit een probleem gemaakt en ook niet van de extra kosten welke hiermee gemoeid zijn. Per slot van rekening was in eerste instantie de afspraak dat ik als werkgebied Gelderland zou doen. Omdat Veko niet aan voldoende afspraken kon komen hebben we gezamenlijk besloten dat ik richting zuiden zou gaan om hier een en ander te realiseren. (…) Mijn gesprekken welke ik heb gehad met de klanten worden niet geëvalueerd. (…) Ik heb me al die tijd dat ik voor Veko als adviseur heb gewerkt mij voor de volle 100% ingezet en heb nooit iets ondernomen waardoor Veko in een kwaad daglicht is gesteld. Daarom vind ik ook dat de fax en het telefoontje van vandaag erg kort door de bocht en kan mij daar dan ook niet bij neerleggen. Als je met voldoende onderbouwing kunt aantonen dat ik mijn werk niet naar behoren uitvoer dan kan ik daar vrede mee hebben. Ook als er klachten over mij vanuit de klanten zijn kan dat voor mij een reden zijn dat de overeenkomst zou kunnen worden beëindigd. Maar dan uitsluitend met voldoende onderbouwing en motivatie.
Uiteraard hoop ik dat de relatie kan worden voortgezet (…) Ik heb daarom ook besloten om woensdag niet naar Hengelo te komen en eerst jouw motivatie en antwoord op dit schrijven af te wachten. (…)”.
2.4. Veko heeft op 20 oktober 2010 in een telefoongesprek aan [gedaagde] meegedeeld dat de overeenkomst is geëindigd omdat [gedaagde] niet genoeg verkoopt.
2.5. Veko heeft aan [gedaagde] in de periode van 3 september 2010 tot en met 4 januari 2011 vijf facturen gezonden voor in totaal € 8.181,14 waarop geen betaling is ontvangen.
2.6. [gedaagde] heeft op 3 januari 2011 een factuur gezonden aan Veko voor het bedrag van € 20.261,44 inclusief BTW. Deze factuur vermeld de volgende posten:
“(…)2600,00 Buiten regio gereden kilometers (…) 416,00 40,00 Buiten eigen regio reisuren (…) 1.360,00
Toegezegd inkomen per week
€ 1000,- tot € 2.000,- per week
-1,00 inkomen gehaald (…) - 5.000,00
19,00 verschil toezegging per week (…) 19.000,00
(…)
Door veko te betalen omzet bonus
1,00 Berentsen (…) 403,36
1,00 Smit (…) 443,70
1,00 Verschuren (…) 403,36(…)”.
3. Het geschil in conventie en in reconventie
3.1. Veko vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van € 8.629,32, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over
€ 8.181,14 vanaf 1 juni 2011, alsmede tot betaling van € 700,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, met de wettelijke rente daarover vanaf 2 augustus 2011 en tot betaling van de proceskosten, waaronder de nakosten, met wettelijke rente over de kosten.
3.2. Veko voert daartoe aan dat [gedaagde] gehouden is de gefactureerde bedragen te voldoen, nu het bestellingen betreft die hij voor klanten heeft gedaan. Omdat [gedaagde] niet tot betaling is overgegaan heeft Veko buitengerechtelijke kosten moeten maken, die voor rekening van [gedaagde] moeten komen.
3.3. [gedaagde] voert verweer en beroept zich daarbij op verrekening. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij [gedaagde] vordert dat de rechtbank Veko zal veroordelen tot betaling van € 20.361,44. [gedaagde] stelt daartoe dat partijen zijn overeengekomen dat Veko hem gemiddeld 5 afspraken per dag zou bezorgen die zouden leiden tot 2 à 4 verkopen per week. Met een gemiddelde verkoopprijs van € 2.000,- per systeem en een bonus van 24% per verkoop is daarmee een gemiddeld inkomen voor [gedaagde] beloofd. In de praktijk is dit niet haalbaar gebleken omdat Veko niet voor voldoende afspraken heeft gezorgd. Op verzoek van Veko is het werkgebied van [gedaagde] uitgebreid, waardoor hij veel extra (reis)kosten heeft moeten maken zonder dat daar een vergoeding van Veko tegenover heeft gestaan. Hierdoor en door de beëindiging van de overeenkomst heeft [gedaagde] schade geleden. Deze schade, zoals begroot in de aan Veko gezonden factuur, dient door Veko betaald te worden.
3.4. Veko heeft de vordering in reconventie gemotiveerd bestreden. Op de standpunten en stellingen van partijen wordt hierna verder ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De vordering van Veko in conventie is door [gedaagde] niet bestreden. Ten aanzien van de hoofdsom en de gevorderde rente komt de vordering niet onrechtmatig of ongegrond voor en kan deze worden toegewezen. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen niet worden toegewezen, nu onvoldoende onderbouwd is dat het kosten betreft die gemaakt zijn voor meer dan een enkele aanmaning of het voorbereiden van een procedure.
[gedaagde] beroept zich op verrekening met zijn vordering in reconventie. Ter beoordeling is dan ook de vordering van [gedaagde].
4.2. [gedaagde] legt aan zijn vordering ten grondslag zijn weergave van de tussen partijen bestaande overeenkomst en de daarbij behorende afspraken en toezeggingen. Veko betwist deze en stelt dat slechts sprake is geweest van een vrijblijvende relatie, waarbij alleen een vast provisiepercentage is afgesproken, maar geen andere bindende toezeggingen of afspraken zijn gemaakt.
4.3. De overeenkomst van partijen is te beschouwen als een agentuurovereenkomst in de zin van artikel 7:428 BW en volgende. In het eerste lid van artikel 7:428 BW is immers bepaald: “De agentuurovereenkomst is een overeenkomst waarbij de ene partij, de principaal, aan de andere partij, de handelsagent, opdraagt, en deze zich verbindt, voor een bepaalde of een onbepaalde tijd en tegen beloning bij de totstandkoming van overeenkomsten bemiddeling te verlenen, en deze eventueel op naam en voor rekening van de principaal te sluiten zonder aan deze ondergeschikt te zijn.”.
Partijen hebben verklaard geen bepaalde tijd overeengekomen te zijn.
4.4. De vordering van [gedaagde] valt uiteen in drie delen: ten eerste de door hem gevorderde reiskosten en –uren, ten tweede de gevorderde gemiste inkomsten en ten derde een aantal concrete gevorderde bonussen.
Ten aanzien van het eerste deel, de reiskosten en reisuren, heeft [gedaagde] gesteld dat aanvankelijk tussen partijen is overeengekomen dat hij afspraken zou krijgen in het rayon Gelderland, met een reisafstand van maximaal 75 km. Vanwege de onmogelijkheid voor Veko om voldoende afspraken in Gelderland te genereren heeft Veko hem, na overleg, ook afspraken buiten die regio gegeven. Hij moest die afspraken bezoeken om voldoende inkomen te kunnen verwerven, aldus [gedaagde].
Ook Veko heeft, ter zitting, verklaard dat afspraken in de regio Gelderland voor [gedaagde] waren. Veko stelt dat [gedaagde] afspraken buiten die regio mocht weigeren en dus er zelf voor gekozen heeft de reiskosten en reisuren te maken.
4.5. [gedaagde] heeft niet gesteld dat hij met Veko een vergoeding voor reistijd of reisuren is overeengekomen. Integendeel, in de brief van 19 oktober 2010 heeft hij aangegeven dat hij van de extra reistijd en reiskosten geen probleem heeft gemaakt. Kennelijk waren deze kosten, ook in de visie van [gedaagde], kosten die voor rekening van [gedaagde] kwamen. Ter zitting heeft [gedaagde] verklaard dat hij deze kosten voor eigen rekening had gehouden indien het niet tot een beëindiging van de agentuurovereenkomst was gekomen.
Een grond voor de vordering kan dan ook niet worden gevonden in afspraken van partijen. Voor zover [gedaagde] beoogt te stellen dat deze kosten aan te merken zijn als schade ten gevolge van wanprestatie van Veko, doordat Veko zich niet aan het – volgens de stellingen van [gedaagde] – overeengekomen rayon heeft gehouden, kan deze grondslag ook niet tot toewijzing van het gevorderde leiden. [gedaagde] had in dat geval Veko tijdig in gebreke moeten stellen en aansprakelijk moeten stellen. Ook heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd dat hij de door Veko buiten het rayon gemaakte afspraken niet kon weigeren.
4.6. Ten aanzien van het gemiste inkomen stelt [gedaagde] dat bij aanvang van de overeenkomst een gemiddeld inkomen van € 1.000,- tot 2.000,- per week door Veko is toegezegd. Veko betwist dat een bepaald inkomen is toegezegd. Zij heeft ter zitting wel aangegeven dat een verkoopadviseur van Veko gemiddeld drie afspraken per dag krijgt en dan 3 à 4 verkopen per week realiseert, waarop een provisie van 24% voor de verkoopadviseur te behalen is.
Veko heeft niet betwist dat een order gemiddeld een systeem van € 2.000,- betreft, zodat een gemiddelde (bruto)opbrengst voor de verkoopadviseur van € 480,- per order te verwachten is. Met 3 à 4 verkopen per week komt dan een inkomen van € 1.440,- à € 1.920,- in beeld. Dit komt redelijk overeen met de door [gedaagde] gestelde toezegging.
Veko heeft niet betwist dat [gedaagde] in de circa 20 weken waarin hij ten behoeve van Veko werkzaamheden heeft verricht een inkomen van circa € 5.000,- heeft behaald.
4.7. Uit de stellingen volgt echter niet dat het achterblijven van de verwachte - of toegezegde - inkomsten voor rekening van Veko zou moeten komen. Immers, [gedaagde] gaat terecht uit van een inspanningsverbintenis voor Veko om een aantal afspraken per dag of week voor [gedaagde] te realiseren, waarna het niet meer aan Veko is, maar aan de verkoopadviseur en de bezochte potentiële klant of het al dan niet tot een verkoop (en verkoopopbrengst) komt. Waar Veko uitgaat van 3 afspraken per dag (15 per week) met een verkoop van 3 à 4 per week is het verkooppercentage 20 à 23%. [gedaagde] stelt dat hij een slagingspercentage van 17% heeft behaald. Niet blijkt dat dit lagere percentage aan Veko te wijten is.
Het verwijt van [gedaagde] betreft met name het aantal afspraken dat lager was dan naar hij stelt tussen partijen was afgesproken. Tegenover het verweer van Veko dat bij haar het uitgangspunt is dat per verkoopadviseur gemiddeld 3 à 4 afspraken per dag te maken zijn heeft [gedaagde] geen nadere onderbouwing gegeven voor zijn stelling dat met hem is overeengekomen dat hij vijf afspraken per dag zou ontvangen. De vordering moet dan ook op deze grond als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen. Overigens zou de vordering eveneens afgewezen moeten worden indien wel vast zou staan dat 5 afspraken per dag zijn overeengekomen, nu het een inspanningsverplichting betreft en [gedaagde] niet (onderbouwd) heeft gesteld dat Veko zich onvoldoende heeft ingespannen om de 5 afspraken per dag te realiseren.
4.8. Het derde onderdeel van de vordering betreft drie concrete klanten waar, naar [gedaagde] stelt, wel een overeenkomst tot stand is gebracht, maar waarbij de klanten deze overeenkomst hebben geannuleerd. Veko betwist dat overeengekomen is dat [gedaagde] ook in geval van annulering een vergoeding zou ontvangen. Nu ook [gedaagde] niet stelt dat dit overeengekomen is, kan de vordering op deze grond niet worden toegewezen.
4.9. Uit de stellingen van [gedaagde] volgt dat hij zijn vorderingen heeft ingediend vanwege onvrede over de beëindiging van de overeenkomst. De grondslag van de vorderingen moet dan ook worden aangevuld in die zin, dat de vordering mede is gebaseerd op de stelling dat de agentuurovereenkomst onregelmatig is geëindigd en [gedaagde] daardoor schade lijdt. In het eerste lid van artikel 7:439 BW is bepaald:
‘De partij die de overeenkomst beëindigt zonder eerbiediging van haar duur of zonder inachtneming van de wettelijke of overeengekomen opzeggingstermijn en zonder dat de wederpartij daarin toestemt, is schadeplichtig, tenzij zij de overeenkomst doet eindigen om een dringende, aan de wederpartij onverwijld medegedeelde reden.’
In het tweede lid is omschreven wat dringende redenen zijn, namelijk omstandigheden van zodanige aard dat van de partij die de overeenkomst doet eindigen, redelijkerwijs niet gevergd kan worden de overeenkomst, zelfs tijdelijk, in stand te laten.
4.10. De overeenkomst is beëindigd omdat de door [gedaagde] behaalde verkoopresultaten voor Veko onvoldoende waren. Dit is geen dringende reden in voornoemde zin. Dat betekent dat Veko een opzeggingstermijn in acht had moeten nemen. Opzegging dient te geschieden tegen het einde van de kalendermaand. Nu partijen geen opzegtermijn overeengekomen zijn dient uit te worden gegaan van de wettelijke opzegtermijn uit artikel 7:437 BW, die in dit geval vier maanden bedraagt. Op 20 oktober 2010 had niet eerder kunnen worden opgezegd door Veko dan per 1 maart 2011. Artikel 7:441 BW kent in beginsel een gefixeerde schadevergoeding toe, bestaande uit het bedrag dat de handelsagent zou hebben ontvangen in geval van een normale beëindiging. Hierbij wordt onder meer aansluiting gezocht bij hetgeen in de voorafgaande periode - mits voldoende representatief - aan inkomsten is genoten, terwijl ook rekening gehouden wordt met bespaarde onkosten.
4.11. [gedaagde] stelt dat hij in de circa 20 weken dat hij voor Veko heeft gewerkt een inkomen van circa € 5.000,- heeft behaald. Onduidelijk is of hij daarmee netto of bruto inkomsten bedoelt en ook of de door hem ter verkrijging van het inkomen gemaakte onkosten, zoals reiskosten, daarop al in mindering zijn gebracht. [gedaagde] zal in de gelegenheid worden gesteld bij akte nader uiteen te zetten - zo mogelijk onderbouwd met bewijsstukken – wat zijn inkomsten en onkosten geweest zijn in de periode dat hij voor Veko werkzaamheden heeft verricht. Veko zal op deze akte mogen reageren.
4.12. Indien zou moeten worden uitgegaan van het door [gedaagde] opgegeven bedrag van circa € 5.000,- over 20 weken als netto bedrag na aftrek van de onkosten, dan zou een schadevergoeding uitkomen op circa € 3.250,-. Gelet op de toewijsbare vordering van Veko van € 8.629,32 blijft na verrekening een door [gedaagde] aan Veko te betalen bedrag over. Ter voorkoming van verdere proceskosten wordt partijen in overweging gegeven nader met elkaar in overleg te treden om te bezien of een regeling kan worden bereikt.
4.13. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
5. De beslissing
De kantonrechter, rechtdoende
5.1. verwijst de zaak naar de rol van 13 maart 2012 voor het nemen van een akte door [gedaagde], zoals overwogen onder 4.11,
5.2. iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Engelbert-Clarenbeek en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2012.