ECLI:NL:RBZUT:2012:BV2120

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
27 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/001124-10 (36e Sr)
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel in hennepzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Zutphen op 27 januari 2012 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die schuldig was bevonden aan het medeplegen van het telen van hennep en het wederrechtelijk toe-eigenen van elektriciteit. De rechtbank legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 25.000,=, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde had in de periode van 1 april 2009 tot 8 juli 2009 in de gemeente Lochem hennepplanten geteeld en ontving hiervoor een bedrag van € 25.000,= voor het ter beschikking stellen van zijn bedrijfspand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten tot dit bedrag.

De zaak is behandeld door de politierechter en vervolgens verwezen naar de meervoudige kamer. De officier van justitie had aanvankelijk een hoger bedrag van € 252.980,= gevorderd, maar dit werd tijdens de zitting gewijzigd naar € 16.781,=, gebaseerd op de bewijsmiddelen in het dossier. De raadsman van de veroordeelde voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor het wederrechtelijk voordeel en dat de veroordeelde in een civiele procedure al was veroordeeld tot terugbetaling van gestolen elektriciteit, wat leidde tot een restschuld. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de veroordeelde nog steeds een inkomen genereert als ZZP-er, waardoor het draagkrachtverweer niet opging.

De rechtbank heeft de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 25.000,= en de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd, waarbij rekening is gehouden met de relevante wettelijke voorschriften, waaronder artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 27 januari 2012.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/001124-10 (36e Sr)
Uitspraak d.d.: 27 januari 2012
Tegenspraak / dnip / onip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [plaats] op [geboortedatum]
wonende te [postcode, plaats, adres]
Raadsman: mr. J. Vlug, advocaat te Deventer
Onderzoek van de zaak
De zaak is behandeld door de politierechter op de terechtzitting van 8 november 2010 en vervolgens verwezen naar de meervoudige kamer. De zaak is verder behandeld door de meervoudige kamer van deze rechtbank op de terechtzittingen van 3 mei 2011 en 13 januari 2012. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op deze terechtzittingen.
Procesgang
Bij vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken in deze rechtbank van 27 januari 2012 is veroordeelde tot straf veroordeeld onder meer, voor zover hier van belang, ter zake van het in zijn strafzaak bewezen verklaarde, gekwalificeerd als:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Vordering van het Openbaar Ministerie
De schriftelijke vordering van het Openbaar Ministerie houdt in dat aan veroordeelde als wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden ontnomen een bedrag van € 252.980,00.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie zijn vordering gewijzigd in die zin, dat aan veroordeelde als wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden ontnomen een bedrag van € 16.781,00. Hij heeft dit gebaseerd op de bewijsmiddelen in het dossier, waaruit kan worden vastgesteld en aannemelijk is geworden dat er in ieder geval één keer is geoogst, rekening houdend met de afschrijvingen en de variabele kosten.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Verdachte is reeds in een civiele procedure veroordeeld tot terugbetaling van de gestolen elektrische energie aan [bedrijf] Hierdoor is zijn woning gedwongen verkocht en is er een restschuld overgebleven. Veroordeelde heeft dan ook geen wederrechtelijk voordeel verkregen. Mocht de rechtbank de raadsman hier niet in volgen, dan heeft de raadsman een beroep gedaan op het draagkrachtbeginsel en een matigingsverweer gevoerd. De rechtbank dient bij het opleggen van de maatregel rekening te houden met de schuldensituatie van veroordeelde.
Overweging met betrekking tot de vaststelling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de veroordeelde tot het hierna vermelde bedrag wederrechtelijk voordeel verkregen door middel van de in zijn strafzaak bewezen verklaarde feiten.
Blijkens het in de strafzaak gewezen vonnis en de daarin opgenomen bewijsmiddelen heeft veroordeelde zich in de periode van 1 april 2009 tot 8 juli 2009 in de gemeente Lochem schuldig gemaakt aan het medeplegen van het telen van een groot aantal hennepplanten. Veroordeelde heeft ter terechtzitting van 13 januari 2012 verklaard dat hij van een persoon
€ 25.000,= heeft ontvangen voor het ter beschikking stellen van zijn bedrijfspand voor de teelt van deze hennepplanten. Dit bedrag heeft hij contant ontvangen en daadwerkelijk in zijn bezit gehad.
De rechtbank overweegt dat aldus vast staat dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten tot een bedrag van € 25.000,=. De rechtbank stelt de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel daarom vast op € 25.000,=.
De raadsman heeft een draagkrachtverweer gevoerd. Het draagkrachtverweer kan in het ontnemingsgeding alleen dan met vrucht aan de orde worden gesteld, indien aanstonds duidelijk is dat veroordeelde tegen wie de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel gericht is, nu en in de toekomst geen draagkracht heeft of zal hebben. In het onderhavige geval is niet aanstonds duidelijk dat de draagkracht ontbreekt of zal ontbreken. Veroordeelde heeft ter zitting kenbaar gemaakt dat hij nog steeds werkzaam is als ZZP-er en maandelijks een inkomen ontvangt. Mede gelet op de relatief jonge leeftijd van veroordeelde, wordt het verweer van de raadsman verworpen. De rechtbank kan immers bepaald niet uitsluiten dat veroordeelde in de toekomst voldoende draagkracht heeft om het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel te voldoen.
Gelet op het voorgaande dient aan de veroordeelde, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 25.000,=.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank:
- stelt het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 25.000,= (vijfentwintig duizend euro);
- legt aan de veroordeelde, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van in totaal
€ 25.000,= (vijfentwintig duizend euro).
Aldus gewezen door mrs. Kleinrensink, voorzitter, De Jong en Kropman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Oosting, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 januari 2012.
mr. De Jong is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.