ECLI:NL:RBZUT:2012:BV2116

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
24 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/950383-11
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in mensenhandelzaak door gebrek aan bewijs en onrechtmatig binnentreden

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 24 januari 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van mensenhandel ten aanzien van twee slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de verbalisanten bij het binnentreden van de woning van de verdachte geen legitimatie hebben getoond, wat in strijd is met de Algemene Wet op het Binnentreden. Dit vormverzuim leidde tot de conclusie dat de verdachte niet in zijn belangen was getroffen, maar het vormverzuim was wel relevant voor de bewijsvoering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mensenhandel, zoals bedoeld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. De verklaringen van de slachtoffers waren niet voldoende om het oogmerk van uitbuiting aan te tonen. De rechtbank benadrukte dat voor een bewezenverklaring van mensenhandel niet alleen de gedragingen, maar ook het oogmerk van de verdachte van belang zijn. De rechtbank concludeerde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte het oogmerk had om de slachtoffers uit te buiten.

Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten. Tevens werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de onder 1 tenlastegelegde feiten. De rechtbank gelastte de teruggave van de in beslag genomen laptop aan de verdachte, omdat er geen strafvorderlijk belang was om deze onder zich te houden.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/950383-11
Uitspraak d.d.: 24 januari 2012
Tegenspraak
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te Nijmegen op [geboortedatum] 1976,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring te Doetinchem.
Raadsman: mr. W.R. Jonk, advocaat te Amsterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
18 oktober 2011 en 10 januari 2012.
De tenlastelegging
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 10 januari 2012 tweemaal is gewijzigd is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april
2011 tot en met 19 mei 2011 te 's-Heerenberg en/of te Doetinchem, in elk geval
in Nederland en/of in Duitsland en/of in Estland,
(lid 3, onder 1°)
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een ander, te weten [slachtoffer 1]
(lid 1, onder 1°)
door dwang en/of geweld en/of één of meer (andere) feitelijkheden en/of door
dreiging met geweld en/of andere feitelijkheden en/of afpersing en/of
misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend
overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare positie,
heeft/hebben geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of
opgenomen met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 1],
en/of
(lid 1, onder 3°)
heeft/hebben aangeworven en/of medegenomen, met het oogmerk die [slachtoffer 1] in een
ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van
één of meer seksuele handeling(en) met of voor een derde tegen betaling,
en/of
(lid 1, onder 4°)
(telkens) met één of meerdere van de onder 1° van dit artikel genoemde
middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of één of meer (andere)
feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of andere feitelijkheden
en/of afpersing en/of misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke
verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare
positie
die [slachtoffer 1] heeft/hebben gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen
tot het verrichten van arbeid en/of diensten en/of
de onder 1° van dit artikel genoemde omstandigheden enige handeling(en)
heeft/hebben ondernomen waarvan hij, verdachte en/of diens mededader(s)
wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 1] zich daardoor
beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten,
en/of
(lid 1, onder 6°)
(telkens) opzettelijk voordeel heeft/hebben getrokken uit de uitbuiting van
die [slachtoffer 1],
en/of
(lid 1, onder 9°)
(telkens) met één of meerdere van de onder 1° genoemde middelen, te weten
door dwang en/of geweld en/of één of meer (andere) feitelijkheden en/of door
dreiging met geweld en/of andere feitelijkheden en/of afpersing en/of
misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend
overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare positie
die [slachtoffer 1] heeft/hebben bewogen hem, verdachte en/of diens mededader(s) te
bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met en/of voor een
derde,
immers hebben heeft hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s)
- tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat zij naar Nederland kon gaan om te dansen en/of
vervolgens gezegd dat er ook een mogelijkheid was om prostitutiewerk te gaan
doen en/of
- die [slachtoffer 1] met de auto en/of met het vliegtuig van Estland naar Nederland
vervoerd en/of
- (bij aankomst in Nederland) tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat zij haar geld pas
zou krijgen als zij weer in Estland zou zijn en/of als zij goed zou werken
en/of
- die [slachtoffer 1] ondergebracht en/of gehuisvest in een woning en/of
- een of meer foto('s) van die [slachtoffer 1] (in lingerie) gemaakt en/of een of meer
(seks)advertentie(s) op internet geplaatst en/of
- die [slachtoffer 1] in die woning een of meer klant(en) laten ontvangen en/of naar
een of meer klant(en) vervoerd en/of als prostituee laten werken en/of
- met die klant(en) afspraken gemaakt over de prijs en/of
- de werktijden van die [slachtoffer 1] bepaald en/of die [slachtoffer 1] laten werken als zij
ongesteld was en/of
- condooms voor die [slachtoffer 1] gekocht en/of
- tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat zij geen klanten mocht weigeren en/of gezegd
dat als de klant niet tevreden was, zij gestraft zou worden en/of zij een
boete zou krijgen, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- het door [slachtoffer 1] verdiende geld ingenomen en/of beheerd en/of (deels)
aangewend voor zijn eigen gebruik en/of
- de kosten voor een paspoort en/of een het vliegticket aan die [slachtoffer 1]
voorgeschoten en/of kleding voor die [slachtoffer 1] betaald en/of (een) ander(e)
geldbedrag(en) aan die [slachtoffer 1] geleend (waardoor die [slachtoffer 1] een schuld
opbouwde) en/of
- de contacten van die [slachtoffer 1] gecontroleerd en/of haar verboden het huis te
verlaten zonder toestemming van hem, verdachte, en/of diens mededader(s);
door welke feiten en omstandigheden voor die [slachtoffer 1] een
(afhankelijkheids)situatie is ontstaan waaraan zij zich niet heeft kunnen
onttrekken en/of tengevolge waarvan zij geen weerstand aan verdachte en zijn
mededaders heeft kunnen bieden;
2.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart
2011 tot en met 19 mei 2011 te 's-Heerenberg en/of te Doetinchem, in elk geval
in Nederland en/of in Duitsland en/of in Estland,
(lid 3, onder 1°)
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een ander, te weten [slachtof[slachtoffer 2] (geboren [geboortedatum] 1993),
(lid 1, onder 2°)
heeft/hebben geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of
opgenomen met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 2], terwijl die [slachtoffer 2] de
leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt
en/of
(lid 1, onder 3°)
heeft/hebben aangeworven en/of medegenomen, met het oogmerk die [slachtoffer 2] in een
ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van
één of meer seksuele handeling(en) met of voor een derde tegen betaling,
en/of
(lid 1, onder 5°)
ertoe heeft/hebben gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van
seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling dan wel ten aanzien
van haar enige handeling heeft/hebben ondernomen waarvan hij wist/wist(en) of
redelijkerwijs had(den) moet(en) vermoeden dat die [slachtoffer 2], zich daardoor
beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die handelingen,
terwijl die [slachtoffer 2] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt
en/of
(lid 1, onder 8°)
(telkens) opzettelijk voordeel heeft/hebben getrokken uit seksuele handelingen
van die [slachtoffer 2] met of voor een derde tegen betaling, terwijl die [slachtoffer 2] de
leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt,
immers hebben heeft hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s)
- tegen die [slachtoffer 2] gezegd dat er werk was in Nederland en/of
- die [slachtoffer 2] met de auto en/of met het vliegtuig van Estland naar Nederland
vervoerd en/of
- (bij aankomst in Nederland) tegen die [slachtoffer 2] gezegd dat zij haar geld pas
zou krijgen als zij weer in Estland zou zijn en/of als zij goed zou werken
en/of
- die [slachtoffer 2] ondergebracht en/of gehuisvest in een woning en/of
- een of meer (seks)advertentie(s) op internet geplaatst en/of
- die [slachtoffer 2] in die woning een of meer klanten laten ontvangen en/of naar een
of meer klant(en) vervoerd en/of als prostituee laten werken en/of
- met die klant(en) afspraken gemaakt over de prijs en/of
- de werktijden van die [slachtoffer 2] bepaald en/of die [slachtoffer 2] laten werken als zij
ongesteld was en/of
- condooms voor die [slachtoffer 2] gekocht en/of
- het door [slachtoffer 2] verdiende geld ingenomen en/of beheerd en/of (deels)
aangewend voor zijn eigen gebruik;
- de contacten van die [slachtoffer 2] gecontroleerd en/of haar verboden het huis te
verlaten zonder toestemming van hem, verdachte, en/of diens mededader(s);
door welke feiten en omstandigheden voor die [slachtoffer 2] een
(afhankelijkheids)situatie is ontstaan waaraan zij zich niet heeft kunnen
onttrekken en/of tengevolge waarvan zij geen weerstand aan verdachte en zijn
mededaders heeft kunnen bieden;
3.
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart
2011 tot en met 12 juli 2011 te 's-Heerenberg, gemeente Montferland en/of Doetinchem, in elk geval in Nederland,
(telkens) 18 (te weten fotonummers 1, 2, 4, 5, 6, 7, 8, 10, 13, 14, 15, 18, 19, 20, 21, 22, 23 en 25 genoemd in het dossier, proces-verbaal d.d. 21 september 2011, p. 355 en 356 en foto’s op p. 357-369, althans meerdere, althans (een) afbeelding(en)
heeft vervaardigd en/of
heeft verspreid en/of openlijk tentoongesteld, door het plaatsen van
voornoemde afbeelding(en) bij een of meerdere (seks)advertentie(s) op
internet,
en/of
(telkens) een gegevensdrager(s), te weten een computer, bevattende voornoemde
18 (te weten fotonummers 1, 2, 4, 5, 6, 7, 8, 10, 13, 14, 15, 18, 19, 20, 21, 22, 23 en 25 genoemd in het dossier, proces-verbaal d.d. 21 september 2011, p. 355 en 356 en foto’s op p. 357-369, althans meerdere, althans (een) afbeelding(en), in bezit heeft gehad,
terwijl op die afbeelding(en) (telkens) (een) seksuele gedraging(en) zichtbaar
is/zijn, waarbij (telkens) een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien
jaar nog niet had bereikt, was betrokken of schijnbaar was betrokken, te weten
[slachtoffer 2], geboren [geboortedatum] 1993,
welke voornoemde seksuele gedragingen bestonden uit:
het gedeeltelijk naakt en/of in lingerie (laten) poseren van voornoemde
[slachtoffer 2], die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt, waarbij
deze [slachtoffer 2] gekleed en/of opgemaakt is en/of in een omgeving en/of in een
erotisch getinte houding poseert die niet bij haar leeftijd past en/of
waarbij door het camerastandpunt en/of de (onnatuurlijke) pose en/of de wijze
van kleden van deze [slachtoffer 2] en/of de uitsnede van de afbeeldingen nadrukkelijk
de (deels ontblote) geslachtsdelen in beeld gebracht worden en/of
(waarbij) de afbeelding (aldus) een onmiskenbaar seksuele strekking heeft
en/of strekt tot seksuele prikkeling;
Rechtmatigheid van het binnentreden
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting van 10 januari 2012 – kort gezegd -bepleit dat de start van het onderzoek, te weten het binnentreden van de woning gelegen aan de [adres] te [plaats], onrechtmatig is geweest, nu de verbalisanten niet alleen hebben nagelaten zich voorafgaand aan het betreden van de woning te legitimeren en zij geen mededeling hebben gedaan van het doel van hun binnentreden, maar er ook geen vermoeden was van enig strafbaar feit, een en ander zoals verwoord in zijn overgelegde pleitnota. De raadsman beroept zich te dien aangaande op een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, waardoor alle zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen van het bewijs dienen te worden uitgesloten en de verdachte dient te worden vrijgesproken van de aan hem onder feit 1 en 2 tenlastegelegde mensenhandel.
De rechtbank overweegt hieromtrent het navolgende.
Op donderdag 19 mei 2011, omstreeks 04.20 uur, krijgen verbalisanten een melding van geluidsoverlast in een pand aan de [adres] te [plaats]. Nadat verbalisanten ter plaatste gegaan, hoorden zij muziek vanuit voornoemd pand komen. Zij zagen twee jong uitziende vrouwen voor de ramen op de eerste verdieping. Voorts zagen zij dat de voordeur werd geopend door een man die met dubbele tong sprak en naar alcohol rook. Zij hoorden de man zeggen dat een andere man de hoofdbewoner van het pand was. Hierop kwam een man met ontbloot bovenlijf aanlopen, zijnde hoofdbewoner van het pand, die zich legitimeerde als de medeverdachte [medeverdachte], geboren op [geboortedatum] 1976. Op de vraag van [medeverdachte] wat de verbalisanten kwamen doen, antwoordde verbalisant [verbalisant 1] dat zij ter plaatse waren voor een melding van geluidsoverlast. De verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hadden het gevoel dat zij het niet vertrouwden. Nadat [medeverdachte] toestemming had gegeven om de woning te betreden, zijn een groot aantal verbalisanten omstreeks 04.30 uur binnengetreden. In de woning zijn de twee meisjes die zij eerder voor het raam hadden gezien naar hun identiteit gevraagd en is besloten hen staande te houden voor controle van de paspoorten door een medewerker van de vreemdelingendienst en hun mee te nemen naar het politiebureau. [1]
Op grond van het bepaalde in artikel 1, eerste lid, van de Algemene Wet op het binnentreden (hierna: Awbi) is degene die bij of krachtens de wet belast is met de opsporing van strafbare feiten of enig ander onderzoek, met de uitvoering van een wettelijk voorschift of met het toezicht op de naleving daarvan, dan wel een bevoegdheid tot vrijheidsbeneming uitoefent, en uit dien hoofde een woning binnentreedt verplicht zich voorafgaand te legitimeren en mededeling te doen van het doel van het binnentreden.
De rechtbank constateert dat de zich in het dossier bevindende stukken niet vermelden dat bij het binnentreden door verbalisanten een legitimatiebewijs is getoond, noch dat aan de verdachte het doel van het binnentreden is vermeld. Bij deze stand van zaken houdt de rechtbank het ervoor dat dit niet is geschied. De officier van justitie heeft nog opgemerkt dat de verbalisanten gekleed waren in politie-uniform, zodat zij zich daarmee geacht moeten worden te hebben gelegitimeerd. De Raad van State heeft echter in de uitspraak van
29 december 2006, LJN AZ5997, geoordeeld dat de legitimatieplicht ook bestaat in geval de binnentredende ambtenaar in uniform is gekleed. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is van een schending van artikel 1, eerste lid van de Awbi.
De rechtbank stelt vast dat er sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Het in de Awbi gebruikte begrip bewoner heeft betrekking op de persoon wiens privéleven zich op een bepaalde plaats afspeelt. Iemand die een ruimte niet ter bewoning in gebruik heeft, wordt dus ook niet in zijn belang als bewoner getroffen in geval er onrechtmatig wordt binnengetreden. Nu de verdachte slechts huurder van bedoelde woning was en in die woning niet zijn verblijf had, is hij door de niet-naleving van het voorschrift niet getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen (de zogenoemde Schutznorm).
De rechtbank stelt vast dat er weliswaar sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, maar zal daaraan geen rechtsgevolgen verbinden nu de verdachte niet in zijn belang is getroffen.
Vrijspraak
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de aan de verdachte onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten. Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen uitvoerig toegelicht en opgesomd, een en ander zoals verwoord in haar overgelegde schriftelijk requisitoir.
Feiten 1 en 2
De rechtbank overweegt ten aanzien van de aan de verdachte onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten het navolgende.
Artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (mensenhandel) beoogt uitbuiting van personen te voorkomen en bescherming te bieden tegen de aantasting van de lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid van individuele personen.
Om tot een bewezenverklaring van het eerste lid van genoemd artikel te kunnen komen, moet er sprake zijn van een gedraging (werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen) onder uitoefening van dwang (geweld, dreiging met geweld, fraude, misleiding, etc.) met het oogmerk van uitbuiting van de ander. Voor de vervulling van de delictsomschrijving is het niet nodig dat de verhandelde persoon daadwerkelijk wordt uitgebuit.
In het arrest van 27 oktober 2009 (LJN BI7099), overweegt de Hoge Raad dat de vraag of - en zo ja, wanneer – sprake is van ‘uitbuiting’, niet in algemene termen is te beantwoorden, maar sterk is verweven met de omstandigheden van het geval. Daarbij komt onder meer betekenis toe aan de aard en de duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzitting niet voldoende bewijsmiddelen voorhanden zijn waaruit onomstotelijk kan worden vastgesteld dat de verdachte zich, al dan niet als medepleger, schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel als bedoeld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht ten opzichte van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen kan immers niet genoegzaam worden vastgesteld dat de verdachte het oogmerk heeft gehad om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] uit te buiten. Voor oogmerk van uitbuiting is voorwaardelijk opzet niet voldoende en is vereist dat het handelen van de verdachte, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg meebracht dat de ander door hem werd of zou kunnen worden uitgebuit.
De rechtbank wijst in dit verband op de omstandigheid dat enkel de getuige [slachtoffer 1] in belastende zin over de verdachte heeft verklaard. De overige zich in het dossier bevindende stukken, waaronder de verklaringen van de getuige [slachtoffer 2], de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte], dan wel de dagboekfragmenten, bieden onvoldoende ondersteunend bewijs voor een bij de verdachte aanwezig oogmerk van uitbuiting als bedoeld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. Integendeel, uit de verklaring van [slachtoffer 2] valt op te maken dat zij het geld dat zij in Nederland verdiende in Estland zou ontvangen. Zij heeft verklaard dat een vriendin van haar in Estland het geld al in handen had. Weliswaar heeft [slachtoffer 1] verklaard dat verdachte tot het moment dat hij werd aangehouden door de politie het geld dat door haar werd verdiend kwam ophalen, maar in hoeverre verdachte van dat geld heeft geprofiteerd of kunnen of willen profiteren is door haar niet aangegeven. Ook zij zou haar geld in Estland krijgen, aldus haar verklaring. Dat betekent dat ook uit haar verklaring niet valt af te leiden of verdachte het oogmerk van uitbuiting heeft gehad.
Nu er onvoldoende bewijsmiddelen voorhanden waaruit zonder redelijke twijfel kan worden afgeleid dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], dient de verdachte van de hem onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten te worden vrijgesproken.
Gelet op bovenstaande beslissing kan bespreking van het verweer van de verdediging omtrent de betrouwbaarheid van de getuige [slachtoffer 1] achterwege blijven.
Feit 3
De rechtbank overweegt ten aanzien van de aan de verdachte onder 3 tenlastegelegde feit het navolgende.
In het proces-verbaal van bevindingen multimedia [2] is slechts in algemene bewoordingen aangegeven dat een aantal van de op de laptop van de verdachte aangetroffen foto’s als kinderpornografisch in de zin van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht kunnen worden aangemerkt. Echter, een beschrijving per foto en een toetsing aan de voor kinderporno gestelde criteria van die foto ontbreekt. Hierdoor is het naar het oordeel van de rechtbank niet mogelijk om vast te stellen dat (een aantal van) de foto(’s) als aangetroffen op de laptop van de verdachte dien(t)(en) te worden aangemerkt als kinderporno als bedoeld in eerdergenoemd artikel.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat op grond van de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzitting niet wettig en overtuigend is komen vast te staan dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem onder 3 tenlastegelegde kinderporno.
De rechtbank wijst daarnaast nog op de omstandigheid dat uit de zich in het dossier bevindende stukken niet kan worden afgeleid waar de foto’s zich op het moment van het aantreffen op de laptop van de verdachte bevonden, zodat niet kan worden uitgesloten dat de foto’s, zoals door verdachte aangevoerd, reeds verwijderd waren.
In beslag genomen voorwerpen
Onder de verdachte is een laptop in beslag genomen, welke nog niet aan hem is teruggegeven.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de laptop wordt ontrokken aan het verkeer.
De rechtbank is van oordeel dat nu zich geen strafvorderlijk belang daartegen verzet, de teruggave zal worden gelast van de inbeslaggenomen laptop aan de veroordeelde.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde, tot een bedrag van in totaal € 8.000,-.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van een bedrag van € 3.000,- aan materiële schade en tot gedeeltelijke toewijzing van de gevorderde immateriële schade, namelijk tot een bedrag van € 2.500,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voorts heeft de officier van justitie geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, nu verdachte is vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde.
De benadeelde partij kan derhalve haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Beslissing
De rechtbank:
• verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
• gelast de teruggave aan verdachte van de inbe¬slagge¬nomen, nog niet teruggegeven, laptop;
• verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in haar vordering;
• verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door mr. R.M.A.G. van Valderen, voorzitter, mr. K.H.A. Heenk en
mr. S.W. Knoop, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Wegter, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 januari 2012.
Eindnoten:
[1] Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 19 mei 2011 (pagina 32 e.v. van het dossier)
[2] Proces-verbaal van bevindingen multimedia, d.d. 21 september 2011, pagina 355 e.v. van het dossier