RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/940123-11
Uitspraak d.d.: 25 januari 2012
tegenspraak / dip
[verdachte],
geboren op [1950, plaats] (Siam),
wonende te [adres].
Raadsman: mr. A.A. Dooijeweerd, advocaat te Zutphen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 januari 2012.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
zij in of omstreeks de nacht van 6 op 7 maart 2011 in de gemeente Aalten ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (telkens) met dat opzet meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen (negenschots revolver, kaliber 6 mm , voorzien van o.a. opschrift Alfa- Proj Brno, made in Czech Republic, 7,5 J), in elk geval met een wapen, vanaf korte afstand en/of gericht op het
lichaam van die [slachtoffer], althans in diens richting heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
zij in of omstreeks de nacht van 6 op 7 maart 2011 in de gemeente Aalten opzettelijk [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft zij (telkens) opzettelijk meermalen, althans eenmaal vanaf korte afstand en/of gericht op het lichaam van die [slachtoffer] en in diens richting met een vuurwapen (negenschots revolver, kaliber 6 mm , voorzien van o.a. opschrift Alfa- Proj Brno, made in Czech Republic, 7,5 J), in elk geval met een wapen, geschoten;
Feit 2
zij in of omstreeks de nacht van 6 op 7 maart 2011 in de gemeente Aalten een wapens van categorie III, te weten een revolver ( negenschots revolver, kaliber 6 mm, voorzien van o.a. opschrift Alfa- Proj Brno, made in Czech Republic, 7,5 J), en/of munitie van categorie III, te weten 7, althans een aantal voor voornoemd wapen geschikte (kaliber 6 mm) patronen, voorhanden heeft gehad;
Feit 3
zij op of omstreeks 7 maart 2011 in de gemeente Aalten een wapen van categorie III, te weten een hagelpistool (semi- automatisch, double action, voorzien van o.a. opschrift SM Autom Pistole mod. SM 80 kal.8 mm made in West Germany ) en/of munitie van categorie III, te weten 6, althans een aantal voor voornoemd wapen geschikte (8mm) patronen (ieder inhoudende minimaal 40 metalen kogels van circa 1,5 mm), voorhanden heeft gehad.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
Vaststaande feiten / aanleiding van het onderzoek
Aanleiding tot het onderzoek was de melding van een conflict bij café [naam café] te Aalten op 7 maart 2011, waarbij schoten gehoord waren.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten. Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht. Hij heeft daaraan toegevoegd dat, gelet op de uitkomsten van het ballistisch onderzoek door het Nederlands Forensisch instituut (hierna: NFI), vast is komen te staan dat door het van een korte afstand schieten op de borst met een wapen als thans aan de orde, zwaar lichamelijk letsel kan worden toegebracht. Naar het oordeel van de officier van justitie heeft verdachte hierop tenminste het voorwaardelijk opzet gehad.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken, omdat dit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De raadsman heeft dit standpunt ter terechtzitting toegelicht. Met name heeft de raadsman hiertoe aangevoerd dat het opzet ontbreekt, omdat verdachte oprecht veronderstelde dat zij van doen had met een alarmpistool dat niet geschikt was voor het toebrengen van letsel. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde (bedreiging) heeft de raadsman betoogd dat dit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, omdat de bedreigde persoon geen weet heeft gehad van de bedreiging.
Beoordeling door de rechtbank
Voor zover er verschillen bestaan tussen de verklaringen die verdachte over de voor de toedracht relevante feiten en omstandigheden bij de politie heeft afgelegd op 7, 8 en 9 maart 2011 en de verklaring van verdachte ter terechtzitting op 11 januari 2012, gaat de rechtbank uit van de bij de politie afgelegde verklaringen van verdachte. Deze zijn immers kort na het incident afgelegd. Daarom acht de rechtbank deze verklaringen - vooral waar het details betreft - betrouwbaarder dan de verklaring die zij ter terechtzitting heeft afgelegd. Bovendien heeft verdachte voor een aantal in het oog springende verschillen tussen die politieverklaringen en haar verklaringen ter zitting geen afdoende verklaring kunnen geven.
Feiten 1 primair en 2 - algemeen
Op 6 maart 2011 omstreeks 22.00 uur kwam verdachte samen met getuige [getuige A] binnen in café [naam café] te Aalten. Verdachte heeft verklaard dat er 'een poolwind' door het café ging toen zij binnen kwamen. Dit volgens verdachte vanwege de aanwezigheid van getuige [getuige B] en diens nieuwe vriendin, getuige [getuige C], voormalige partners van verdachte respectievelijk getuige [getuige A]. Ook was [slachtoffer] in het café aanwezig. Omdat verdachte zich door de manier van doen van getuige [getuige C] en [slachtoffer] bedreigd voelde,3 ging zij omstreeks 23.00 uur naar huis. Aanvankelijk wilde zij (slechts) peperspray ophalen, maar uiteindelijk nam zij ook de twee vuurwapens beschreven in de feiten 2 en 3, mee. De keuze om niet één, maar beide wapens mee te nemen, werd ingegeven door het feit dat zij niet wist of de wapens nog werkten.4 Verdachte heeft geen munitie in de wapens gedaan, omdat er volgens haar 'al gewoon wat in' zat.5
Terug in het café merkte verdachte dat de stemming slechter, zelfs 'zeer gespannen' geworden was. Rond sluitingstijd verlieten verdachte en getuige [getuige A] het café. Toen zij over de Haartsestraat liepen, keek verdachte bij de kruising met de Polstraat achterom. Zij zag dat [slachtoffer] achter hen aan kwam lopen. Verderop voelde en zag zij dat zij werd beetgepakt bij haar rechter arm. [slachtoffer] trok hard aan haar arm en duwde haar hardhandig naar de grond. Vervolgens trok hij haar weer overeind, om haar daarna opnieuw op de grond te gooien.6
Getuige [getuige A], die achter verdachte liep, zag opeens een man vlug voorbij komen lopen. Toen hij even later de hoek om kwam, zag hij verdachte met haar neus op de grond liggen. De man zat bovenop haar en riep iets in de trant van 'vuile hoer'. Hij zag ook dat verdachte probeerde om de man van haar af te rollen of te duwen.7
Verdachte viel tot twee keer toe met haar knieën op de grond. Bij de tweede val kwam zij met haar hoofd op de tegels terecht. Op dat moment viel ook haar tas op de grond. In die tas zag zij het handvat van de revolver. Zij pakte de revolver en richtte die dreigend op de buik van [slachtoffer]. Deze reageerde daar niet op en pakte haar bij haar schouder. Verdachte voelde dat [slachtoffer] haar omhoog wilde trekken. Verdachte waarschuwde [slachtoffer] dat hij haar met rust moest laten, omdat zij anders zou schieten. [slachtoffer] bleef haar echter vasthouden. Vervolgens haalde verdachte de trekker over. Daarbij hield zij de revolver dicht bij zich en richtte zij schuin omhoog, terwijl [slachtoffer] met zijn lichaam ongeveer een meter van haar af was. [slachtoffer] gaf geen reactie op het eerste schot en hield haar nog steeds vast. Daarop schoot zij een tweede keer, waarbij zij de revolver op de borst van [slachtoffer] richtte. Verdachte hoorde hierop een harde knal en voelde dat [slachtoffer] haar los liet.8 Volgens verdachte heeft zij tweemaal bewust in de richting van "die Turk" geschoten.9 Uit het dossier blijkt niet dat [slachtoffer] gewond is geraakt; zo verklaart [slachtoffer] dat hij geen letsel of pijn heeft en evenmin schade aan zijn kleding.10
Toen de politie ter plaatse was, heeft verdachte desgevraagd medegedeeld dat zij het wapen op straat had weggegooid. Zij heeft die plek, nabij de kruising tussen de Haartsestraat en de Polstraat, vervolgens aangewezen. Daar, net om de hoek, lag onder meer een revolver met geopende trommel. In het wapen zaten geen hulzen. De revolver werd veiliggesteld,11 evenals diverse munitiedelen. De munitie betrof vijf patronen, vier hulzen en twee kogels.12
De revolver en de munitiedelen werden onderzocht door een verbalisant. Deze stelde vast dat het een revolver is, geschikt om projectielen door een loop af te schieten, waarvan de werking berust op het teweeg brengen van een scheikundige ontploffing. Daarom is de revolver een vuurwapen in de zin van art. 1 onder 3, gelet op art. 2 lid 1, categorie III van de Wet Wapens en Munitie. De munitie is van het kaliber 6 millimeter van het merk Flobert. In de ruitvormen op de hulsbodems waren de letters "S en B" afgebeeld. Verbalisant concludeert dat dit munitie is in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet Wapens en Munitie.13
Het NFI heeft onderzocht of de in beslaggenomen hulzen en de kogels zijn verschoten met de revolver of daaruit afkomstig zijn.
Volgens het NFI is een van de hulzen niet verschoten. De resultaten van het vergelijkend onderzoek tussen de afvuursporen in de drie overige hulzen en die in de proefhulzen passen goed in de hypothese dat deze (drie) hulzen zijn verschoten met de revolver. Het NFI acht dit zeer veel waarschijnlijker dan dat de hulzen zijn verschoten met een of meer andere vuurwapen(s) van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken.
Ten aanzien van de kogels heeft het NFI als volgt gerapporteerd. Een van beide kogels lijkt niet te zijn verschoten, maar is wel geklemd geweest op een huls. Ten aanzien van de andere kogel acht het NFI het even waarschijnlijk dat deze is afgevuurd uit de loop van deze revolver als dat dit is gebeurd uit de loop van een andere revolver met dezelfde systeemkenmerken.14
Het NFI heeft ook onderzoek gedaan - middels schietproeven - naar de mogelijke verwondingen die door dit vuurwapen in combinatie met deze munitie teweeg kunnen worden gebracht. Daarbij werd vanaf een afstand van 2,1 meter gevuurd op een met leer bekleed blok gelatine, waarbij het leer dient als simulant voor de menselijke huid en de gelatine als simulant voor menselijk weefsel. De aangeboden patronen en de revolver blijken dan een constante indringing te hebben die varieert van 12,9 millimeter tot 61,4 millimeter. De verwachting is daarom dat de kogels de huid zullen penetreren en zullen indringen in het onderliggende weefsel als deze worden afgeschoten van een afstand van 2,1 meter. Daarbij zal de indringdiepte vermoedelijk wel onder de 100 millimeter blijven.15
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 primair - opzet
Met betrekking tot het opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft, nadat zij uit het café naar huis was gegaan - aanvankelijk om peperspray op te halen - twee vuurwapens gepakt. Zij heeft beide wapens meegenomen, omdat zij niet zeker wist of ze nog werkten. Verdachte heeft er geen munitie in gestopt omdat er al wat in zat. Met één van deze wapens heeft verdachte uiteindelijk (tenminste) tweemaal gericht op het lichaam van [slachtoffer] geschoten.
De rechtbank is van oordeel dat de op de plaats van het incident aangetroffen munitie is afgeschoten met of afkomstig is uit de revolver. Dit gezien het feit dat de hulzen, kogels en patronen alle van hetzelfde merk en (bij de revolver passende) kaliber zijn en mede in aanmerking genomen de bevindingen van het NFI, zoals hiervoor weergegeven. Naar het oordeel van de rechtbank staat dan ook vast dat verdachte gericht en op korte afstand (namelijk op ongeveer een meter) het wapen (tenminste) tweemaal heeft afgedrukt en daarmee kogels (waarvan een verschoten kogel is teruggevonden) heeft afgevuurd in de richting van (het bovenlichaam van) [slachtoffer].
Uit de bevindingen van het NFI blijkt dat het doordringend vermogen van deze kogels op een schootsafstand van 2,1 meter (afgerond) 1,3 tot 6,1 centimeter was. De kans dat een kogel die tot 6 centimeter het menselijk lichaam binnendringt, daarin aanzienlijke schade aanricht, acht de rechtbank aanzienlijk. [slachtoffer] had daarom, als hij was geraakt, zwaar lichamelijk letsel kunnen bekomen, daargelaten dat uit de verklaring van verdachte volgt dat de schootsafstand ongeveer één meter was.
Te oordelen naar de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte, heeft zij aldus willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen aan [slachtoffer].
Zowel bij de politie als ter terechtzitting, heeft verdachte aangevoerd dat zij veronderstelde dat zij met een alarmpistool of 'afweerwapen' schoot. Dit wapen heeft zij van wijlen haar vader gekregen, die haar zou hebben verteld dat het om een wapen ging dat alleen geluid veroorzaakte en geen letsel zou kunnen toebrengen. Daarom zou zij niet het opzet hebben gehad om letsel toe te brengen, aldus de verdediging.
De rechtbank is van oordeel dat dit betoog niet kan slagen.
Verdachte heeft verklaard dat haar vader het pistool "gewoon geladen" in de kast had liggen, dat hij haar ooit eens heeft laten zien hoe het pistool werkt en dat zij het wapen, zoals zij het kreeg van haar vader, in de kast heeft gelegd16. Verder heeft zij verklaard dat ze weet wat het verschil is tussen een pistool en een revolver en hoe de wapens geladen moeten worden. Verdachte verklaart verder dat het 'afweerpistool' eruit ziet als een revolver.17 Tevens heeft verdachte verklaard dat ze twee wapens heeft meegenomen omdat ze niet wist of ze nog werkten, terwijl ze er zelf geen munitie in heeft gestopt omdat er al wat in zat. Een van de door verdachte meegenomen wapens betreft een geladen hagelpistool (feit 3). Van belang is voorts dat verdachte de wapens enige tijd in bezit heeft gehad. Gelet op deze feiten en omstandigheden is het betoog van verdachte dat zij niet wist met welk soort wapen zij van doen had toen ze het afvuurde en dat zij dacht dat het alleen knalde, niet aannemelijk geworden.
De rechtbank gaat daarom uit van de bovenomschreven uiterlijke verschijningsvorm van de handelingen van verdachte. Op grond daarvan acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte (ten minste in voorwaardelijke zin) het opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer]. Nu [slachtoffer] niet is geraakt, is het bij een poging gebleven.
De rechtbank acht derhalve de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wettig en overtuigend bewezen.
Gelet op de hiervoor onder "Feiten 1 en 2 - algemeen" weergegeven overwegingen en de daarin genoemde bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Nu verdachte dit feit (bezit van een hagelpistool met munitie) duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, zal ten aanzien van dit feit worden volstaan met een opgave van bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Verdachte heeft zowel bij de politie18 als ter terechtzitting19 ten aanzien van dit feit bekennende verklaringen afgelegd. Voorts is voor het bewijs voorhanden een proces-verbaal van sporenonderzoek met betrekking tot het aantreffen van het pistool door de uitbater van café [naam café]20 en een proces-verbaal van onderzoek van het pistool en de daarin aangetroffen munitie.21
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
Feit 1 primair
zij in de nacht van 6 op 7 maart 2011 in de gemeente Aalten ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, telkens met dat opzet meermalen met een vuurwapen (negenschots revolver, kaliber 6 mm, voorzien van o.a. opschrift Alfa-Proj Brno, made in Czech Republic, 7,5 J), vanaf korte afstand en gericht op het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
zij in de nacht van 6 op 7 maart 2011 in de gemeente Aalten een wapen van categorie III, te weten een revolver (negenschots revolver, kaliber 6 mm, voorzien van o.a. opschrift Alfa- Proj Brno, made in Czech Republic, 7,5 J), en munitie van categorie III, te weten een aantal voor voornoemd wapen geschikte (kaliber 6 mm) patronen, voorhanden heeft gehad;
Feit 3
zij op 7 maart 2011 in de gemeente Aalten een wapen van categorie III, te weten een hagelpistool (semi-automatisch, double action, voorzien van o.a. opschrift SM Autom Pistole mod. SM 80 kal.8 mm made in West Germany) en munitie van categorie III, te weten 6 voor voornoemd wapen geschikte (8mm) patronen (ieder inhoudende minimaal 40 metalen kogels van circa 1,5 mm), voorhanden heeft gehad.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, zodat zij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit verweer moet worden verworpen. Dit in de eerste plaats omdat verdachte zichzelf verwijtbaar vrijwillig in een situatie heeft gemanoeuvreerd waarin het plegen van het delict redelijkerwijs voorspelbaar was. Immers, verdachte is, na thuis peperspray en twee wapens te hebben opgehaald omdat zij zich bedreigd voelde in café [naam café], naar dat café teruggegaan, zonder dat daartoe dwang of noodzaak bestond en terwijl daar een sfeer heerste die op escalatie duidde. Daarmee is sprake van de doleuse variant van culpa in causa, zodat een beroep op noodweer strandt.
Subsidiair heeft de officier van justitie gesteld dat het door verdachte gebruikte middel om zich te verdedigen niet in verhouding stond tot de aard van de wederrechtelijke aanranding. Ook hierop dient het beroep op noodweer te stranden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vooropgesteld moet worden dat voor een beroep op noodweer stringente criteria gelden waaraan slechts in uitzonderlijke, telkens individueel te benaderen gevallen wordt voldaan. Bij het beantwoorden van de vraag of sprake is van een gerechtvaardigde inbreuk op het verbod van eigenrichting, geboden door noodzakelijke rechtsverdediging, dienen telkens de specifieke feiten en omstandigheden van het geval in aanmerking te worden genomen.
Gelet op de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank het volgende van belang.
Verdachte heeft verklaard dat zij de sfeer in het café als bedreigend heeft ervaren.
Ter zitting heeft zij naar het oordeel van de rechtbank niet althans niet voldoende kunnen toelichten welke concrete gebeurtenissen of gedragingen van personen in het café haar dat gevoel hebben bezorgd. Niettemin heeft verdachte daarin wel aanleiding gezien om naar haar woning te gaan om zich te bewapenen: zij heeft behalve peperspray ook twee vuurwapens gepakt. Vervolgens is zij met de peperspray en de wapens teruggekeerd naar café [naam café], naar haar zeggen om getuige [getuige A], die bij haar zou overnachten, op te halen.
Verdachte kan worden tegengeworpen dat zij naar huis is gegaan om vervolgens bewapend terug te keren naar het café.
Van het bezit van (ook) die wapens kan verdachte in elk geval een verwijt worden gemaakt. De vraag die de rechtbank daarnaast moet beantwoorden, is of verdachte ook verweten kan worden dat zij een van die wapens later, na het verlaten van het café, op straat heeft gebruikt.
Daartoe is het volgende van belang.
De sfeer in het café was toen verdachte -bewapend- terugkwam, bepaald niet verbeterd. Echter, uit de verhoren van getuigen en van verdachte blijkt niet van enig direct of indirect incident tussen verdachte en [slachtoffer], nadat verdachte in het café was teruggekomen.
Verdachte en getuige [getuige A] hebben het café rond sluitingstijd, niet lang na verdachtes terugkomst, verlaten. Terwijl zij op straat liepen kwam [slachtoffer] hen achterop lopen. Hij pakte verdachte bij de arm en gooide haar tweemaal op de grond, waarbij verdachte met haar hoofd tegen de tegels kwam.
Ten aanzien van het standpunt van de officier van justitie dat verdachte zichzelf verwijtbaar in een situatie heeft gebracht waarin zij zich moest verdedigen, overweegt de rechtbank het volgende.
Niet blijkt van enig noemenswaardig voorval, laat staan van een confrontatie tussen [slachtoffer] en verdachte tijdens het tweede bezoek van verdachte aan het café. Hoewel verdachte kennelijk beducht was voor een confrontatie met [slachtoffer] en volgens getuigen tevens een van de wapens bij het café heeft getoond, is geen sprake geweest van een confrontatie na de terugkeer van verdachte in het café tot aan haar vertrek met getuige [getuige A] rond sluitingstijd.
Voor de aanval van [slachtoffer] op verdachte, verderop op straat, noemt geen van de betrokkenen enige aanleiding, ook [slachtoffer] zelf niet.
Gelet op het tijdsverloop tussen de terugkeer van verdachte in het café en haar vertrek daar alsmede gelet op het feit dat niet is gebleken van enige confrontatie tussen verdachte en [slachtoffer] in die periode, en hoewel verdachte kennelijk heeft geanticipeerd op een mogelijke confrontatie met [slachtoffer] in het café, hoefde zij na haar vertrek uit het café met [getuige A] een confrontatie als deze niet (meer) te verwachten. De aanval door [slachtoffer], die verdachte achterna is gelopen, op straat is naar het oordeel van de rechtbank dan ook zo ver verwijderd van de beslissing van verdachte om gewapend terug te keren naar het café, dat niet gezegd kan worden dat verdachte deze confrontatie op straat (ook) heeft opgezocht.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank dan ook van oordeel dat in dit geval geen sprake is van culpa in causa. Hoezeer verdachte ook te verwijten valt dat zij twee vuurwapens en een bus peperspray heeft meegenomen naar het café en in elk geval een wapen daar heeft laten zien aan (andere) café-bezoekers, dit staat in het onderhavige geval niet (langer) in de weg aan een beroep op noodweer.
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of een beroep op noodweer danwel noodweer-exces slaagt.
Beoordeling beroep op noodweer
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de hiervoor genoemde specifieke, bedreigende en agressieve omstandigheden van het onderhavige geval, aannemelijk is geworden dat op straat, na het verlaten van het café, van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte door [slachtoffer] sprake is geweest, waartegen zij zich noodzakelijkerwijs diende te verdedigen.
Het vastpakken, neergooien, opnieuw vastpakken en weer neergooien door [slachtoffer], waarbij verdachte met haar hoofd de tegels raakte, betekende een zodanige aanval op het lijf van verdachte dat zij zich daartegen wel moest verdedigen toen hij haar opnieuw beetpakte om omhoog te trekken. Daardoor belemmerde [slachtoffer] verdachte om zich aan de aanval te onttrekken, laat staan te vluchten.
De wijze waarop de verdachte zich vervolgens heeft verdedigd staat naar het oordeel van de rechtbank aan een geslaagd beroep op noodweer in de weg.
Voorop staat dat de manier van verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding in een redelijke verhouding moet staan met de aard en het dreigende gevaar van die aanranding. Van een dergelijke proportionele wijze van verdedigen is in dit geval echter geen sprake. Dat van de verdachte een hoge snelheid van handelen werd vereist in een voor haar gevaarlijke, voortdurende situatie, had haar niet mogen beletten alternatieve middelen te beproeven. De ernst van de aanranding door [slachtoffer] was van beduidend minder gewicht dan de ernst van de mogelijke consequenties van het gebruik van het vuurwapen, waarvan verdachte zich, gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, bewust moet zijn geweest. De verdachte had op de aanranding door [slachtoffer] op een minder ver gaande manier kunnen reageren door hem bijvoorbeeld met het vuurwapen te slaan, of daarmee een waarschuwingsschot te lossen. Door meermalen gericht op het lichaam van [slachtoffer] te schieten, heeft de verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] door een of twee kogels zou worden geraakt, terwijl algemeen bekend is dat het binnendringen van een kogel in het menselijk lichaam zeer ernstige en mogelijk zelfs fatale gevolgen kan hebben.
Verdachte heeft daarmee naar het oordeel van de rechtbank de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. Het beroep op noodweer kan daarom niet slagen, reden waarom de rechtbank dit beroep verwerpt.
Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar en levert op de misdrijven:
Feit 1 primair: Poging tot zware mishandeling;
Feit 2: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III (het wapen) en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (de munitie);
Feit 3: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III (het wapen) en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (de munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Noodweerexces
De raadsman heeft ter terechtzitting subsidiair een beroep gedaan op noodweerexces en betoogd dat de verdachte op die grond dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de overschrijding door de verdachte van de grenzen van de noodzakelijke verdediging het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de aanranding door [slachtoffer].
De officier van justitie is op dit verweer niet ingegaan.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
Verdachte mocht zich tegen de aanval van [slachtoffer] verdedigen maar heeft daarbij de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. Zodanige overschrijding kan de verdachte slechts dan niet worden verweten, indien deze het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt. Daarbij staat voorop dat die aanranding van dien aard moet zijn dat zij onder de gegeven omstandigheden bij een normaal persoon een zodanige emotionele toestand teweeg kan brengen.
In aanvulling op de feiten en omstandigheden die hiervoor zijn weergegeven is het volgende van belang voor de beoordeling van het beroep van de verdachte op noodweerexces.
[slachtoffer] is na het verlaten van het café achter verdachte aan gelopen. Hij heeft haar hard vastgegrepen en meermalen tegen de grond gegooid. Daarbij is verdachte met haar hoofd tegen de tegels gekomen. Uit de verklaring van getuige [getuige A] blijkt dat verdachte geprobeerd heeft [slachtoffer] van zich af te krijgen. Volgens haar verklaring vond verdachte, toen hij haar wederom wilde vastpakken en overeind trekken, het genoeg; ze heeft het deels uit haar handtas stekende wapen gepakt en geroepen dat [slachtoffer] weg moest gaan. Toen hij zich daar niets van aantrok en haar bleef vasthouden, heeft ze het wapen afgevuurd. Verdachte voelde zich akelig en angstig.
Gelet op de specifieke omstandigheden van het onderhavige geval, zoals hiervoor weergegeven, acht de rechtbank het aannemelijk dat de verdachte heeft gehandeld onder invloed van een hevige gemoedsbeweging in vorenbedoelde zin. Deze werd veroorzaakt door het dreigende en zelfs al gerealiseerde gevaar dat de verdachte voelde - en mocht voelen - voor haar lijf en de daaruit voortvloeiende angst, veroorzaakt door [slachtoffer]. Voor zover zij mede uit boosheid op [slachtoffer] heeft gehandeld, staat dit aan een geslaagd beroep op noodweerexces niet in de weg, nu ook woede, verontwaardiging en drift onder de omstandigheden van het onderhavige geval verontschuldigbaar zijn en de verdachte kennelijk voornamelijk uit angst heeft gehandeld.
De rechtbank honoreert derhalve het beroep op noodweerexces. De rechtbank acht verdachte mitsdien niet strafbaar voor het onder 1 primair bewezen verklaarde feit, zodat zij voor dat feit dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Over verdachte is Pro Justitia rapportage uitgebracht door psycholoog Koornstra. Deze rapportage is opgesteld met het oog op het onder 1 ten laste gelegde feit, waarvoor verdachte evenwel niet strafbaar is.
De vraag is derhalve of de bevindingen van de psycholoog van belang zijn voor de overige ten laste gelegde en ad informandum gevoegde feiten, die -kort gezegd- betrekking hebben op verboden wapenbezit.
De psycholoog concludeert in relatie tot feit 1 dat verdachte een persoonlijkheid met sterk narcistische, maar ook borderline en theatrale trekken heeft. De problematiek van verdachte toont zich in de in het onderhavige geval gekozen oplossingsstrategie. Hieruit blijkt van wantrouwen in haar omgeving en het justitiesysteem. Daarnaast spreekt er een feitelijk basaal gebrek in de eigen sociale capaciteiten uit, evenals een ernstige overschatting van haar eigen mogelijkheden om problemen in de relatiesfeer op te lossen. De psycholoog acht verdachte op grond hiervan enigszins verminderd toerekeningsvatbaar ter zake feit 1.
Naar het oordeel van de rechtbank werkt deze conclusie van de psycholoog ten aanzien van feit 1 niet door naar de strafbaarheid van verdachte ter zake van de overige feiten.
Het gaat daarbij immers om het bezit van vuur- en andersoortige wapens, die verdachte al geruime tijd in haar bezit had; wapens die naar zeggen van verdachte van haar vader waren en die zij heeft gekregen danwel na diens overlijden heeft meegenomen en thuis heeft bewaard. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de conclusies van de psycholoog reeds daarom niet op de overige feiten van toepassing.
Ten aanzien van de onder 2 en 3 ten laste gelegde en de overige ad informandum gevoegde feiten is verdachte derhalve volledig toerekeningsvatbaar en mitsdien strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte ten aanzien van die feiten uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de drie telastegelegde en de ad informandum gevoegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Dit onder de bijzondere voorwaarden dat verdachte zich zal houden aan de voorwaarden en aanwijzingen van de reclassering, ook als dat inhoudt een behandeling bij JustAct of een soortgelijke instelling, zoals de Tender. Daarbij dient aan verdachte tevens een meldingsgebod bij de reclassering te worden opgelegd.
Ten slotte heeft de officier van justitie de onttrekking aan het verkeer gevorderd van de onder verdachte in beslag genomen wapens en munitie.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien een onvoorwaardelijke straf zou worden opgelegd, kan worden volstaan met de periode die verdachte reeds in verzekering en bewaring heeft doorgebracht. Desgewenst kan dit worden aangevuld met een voorwaardelijk strafdeel. Dit met name gelet op het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies en de psychologische rapportage, waarin wordt geconcludeerd dat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar kan worden geacht ten aanzien van het ten laste gelegde.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de voor de onder 2 en 3 telastegelegde en bewezen verklaarde en voorts de hierna omschreven ad informandum gevoegde feiten op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de inhoud van het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van Tactus verslavingszorg d.d. 27 juni 2011 en de Pro Justitia rapportage van Koornstra, psycholoog, d.d. 2 juli 2011.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het volgende.
Onder verdachte is een groot aantal wapens aangetroffen, evenals bijbehorende munitie. Het gaat niet alleen om de wapens die verdachte bij zich had, maar ook om wapens die in haar woning zijn aangetroffen. Van de aangetroffen vuurwapens en daarop gelijkende voorwerpen bleken er meerdere daadwerkelijk als vuurwapen te kunnen worden gebruikt. Het ongecontroleerde bezit van dergelijke wapens is bijzonder laakbaar. Het betreft immers voorwerpen waarmee zeer eenvoudig en zonder veel kennis van zaken ernstig letsel kan worden toegebracht, dan wel voorwerpen die ook voor afdreiging geschikt zijn. Verdachte bewaarde deze wapens in haar woning zonder dat de wapens "veilig" waren opgeborgen. Ze heeft twee van de vuurwapens bovendien op straat bij zich gedragen en meegenomen naar een vol café. Daarbij droeg zij de vuurwapens in haar handtas (voor het grijpen) bij zich. Dat zij zich op deze wijze in een openbare ruimte heeft begeven, rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Ad informandum gevoegde zaken
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen de ter kennisneming gevoegde zaken, bekend onder parketnummer 06/940123-11, nu aannemelijk is geworden dat verdachte deze feiten heeft gepleegd - verdachte heeft deze feiten immers ter terechtzitting bekend - en de officier van justitie heeft toegezegd dat voor die feiten geen verdere strafvervolging zal volgen.
Het betreft:
- het op 7 maart 2011 te Aalten voorhanden hebben van een op een wapen gelijkend voorwerp van categorie I onder 7e (speelgoedpistool);
- het op 7 maart 2011 te Aalten voorhanden hebben van een stroomstootwapen (merk Sujin Llectronics, model Mighty);
- het op 7 maart 2011 te Aalten voorhanden hebben van een op een wapen gelijkend voorwerp van categorie I onder 7e (Daisy Powerline 92);
- het op 7 maart 2011 te Aalten voorhanden hebben van een op een wapen gelijkend voorwerp van categorie I onder 7e (Webley Tempest);
- het op 7 maart 2011 te Aalten voorhanden hebben van een wapen van categorie I onder 7e, lijst b (Crosman .357 pellet gun 177);
- het op 7 maart 2011 te Aalten voorhanden hebben van wapens van categorie II onder 6e (busjes CS gas);
- het in de nacht van 6 op 7 maart 2011 te Aalten dragen van een wapen van categorie IV (inklapbaar mes).
In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met haar beperkte strafblad, waarop geen voor beoordeling van de onderhavige strafzaak relevante afdoeningen staan vermeld (Uittreksel Justitieel Documentatieregister d.d. 20 december 2011).
Gezien de aard en de ernst van de feiten die de rechtbank bewezen zal verklaren en waarvoor verdachte strafbaar is, alsmede de aard en ernst van de ad informandum gevoegde feiten, acht de rechtbank slechts een gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend. Een deel van die straf zal aan verdachte voorwaardelijk worden opgelegd, om te haar ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het psychologisch rapport, ziet de rechtbank overigens geen aanleiding om aan het voorwaardelijk deel van de aan verdachte op te leggen straf bijzondere voorwaarden te verbinden. De rechtbank zal aan verdachte daarom veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
In beslag genomen voorwerpen
De na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, vermeld op de lijst van in beslaggenomen goederen onder nummers 1, 2 en 3, met betrekking tot welke de onder 2 en 3 bewezenverklaarde feiten zijn begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
De na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, vermeld op de lijst van in beslaggenomen goederen onder nummers 4 tot en met 10, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op:
artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 36b, 36c, 36d, 41, 45, 57, 91 en 302 van het
Wetboek van Strafrecht;
artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.
* verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
Feit 1 primair: Poging tot zware mishandeling;
Feit 2: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III (het wapen) en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (de munitie);
Feit 3: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III (het wapen) en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (de munitie);
* verklaart verdachte niet strafbaar ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit en ontslaat haar voor dit feit van alle rechtsvervolging;
* verklaart verdachte strafbaar ten aanzien van de onder 2 en 3 bewezen verklaarde feiten;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (TWAALF) MAANDEN;
* beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
* bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 3 (DRIE) MAANDEN niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
* beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1 1.00 STK Revolver Kl:zwart - ALFA Brno 620 - vuurwapen 6 mm; wapennr: 8620018582
2 1.00 STK Pistool Kl:Zwar - 6 mm bb gun
3 1.00 STK Wapen Kl:Zwart - SUJIN Mighty - Stroomstootwapen
4 3.00 STK Munitie - Kal. 6.35 mm; volmantel patronen
5 1.00 STK Wapen Kl:zwart - DAISY model 92 - 4,5 mm gasdrukwapen in doos
6 1.00 STK Wapen Kl:Zwart - WEBLEY - 5,5 mm luchtdrukwapen met bijbehorende munit
7 1.00 STK Wapen Kl:meerkleuri - CROSMAN revolver - .177 gasdrukwapen; bruin/zwart in foudraal
8 1.00 STK Wapen - Cancel KO Spray - handwapen; Cs gas in zwart/rood busje
9 1.00 STK Zakmes Kl:Zilver -
10 1.00 STK Wapen Kl:zwart - Cancel - vuurwapen met houder met 6 patronen 8 mm
Aldus gewezen door mrs. Van der Mei, voorzitter, Vrieze en Van Breda, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Brugman, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 januari 2012.
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal, nummer PL 0644 2011030331-59, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district Achterhoek, team Aalten, gesloten en ondertekend op 3 april 2011.
2 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 maart 2011, p. 137.
3 Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 7 maart 2011, p. 122.
4 Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 9 maart 2011, p. 128.
5 Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 7 maart 2011, p. 122.
6 Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 9 maart 2011, p. 129-130.
7 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige A] d.d. 8 maart 2011, p. 160.
8 Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 9 maart 2011, p. 129-130.
9 Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 7 maart 2011, p. 123.
10 Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] d.d. 9 maart 2011, p. 205.
11 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 maart 2011, p. 57.
12 Proces-verbaal sporenonderzoek PD en revolver/munitie d.d. 10 maart 2011, dossiernr. PL 0660 2011030331-12, niet genummerd (nagezonden).
13 Proces-verbaal (Bureau Wapens en Munitie), p. 213-214.
14 Deskundigenrapport van het NFI, betreffende munitieonderzoek, d.d. 6 oktober 2011, p. 8-9.
15 Deskundigenrapport van het NFI, betreffende munitieonderzoek, d.d. 6 oktober 2011, p. 9-10.
16 Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 7 maart 2011, p. 122.
17 Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 9 maart 2011, p. 128.
18 Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 9 maart 2011, p. 126-130.
19 Proces-verbaal van terechtzitting d.d. 11 januari 2012.
20 Proces-verbaal sporenonderzoek PD sporenonderzoek alarmpistool d.d. 10 maart 2011, dossiernr. PL 0660 2011030331-12, niet genummerd (nagezonden).
21 Proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 mei 2011, dossiernr. PL0610 2011030331-64, niet genummerd (nagezonden).