het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap Veluwe
Bij afzonderlijke besluiten van 17 januari 2011 heeft verweerder aan eisers de verplichting opgelegd om op hun percelen in het gebied Cortenoever (aan de [adres]) te Brummen onderzoeken en daarmee verband houdende werkzaamheden te gedogen.
Bij besluit van 9 juni 2011 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eisers hebben beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is, gelijktijdig met het beroep met reg.nr.: 11/673, versneld behandeld ter zitting van 24 november 2011, waar van en namens eisers [eisers] zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. ter Harmsel, G. Broekhuis en F.H.M. Horstink.
2.1 Ingevolge artikel 5.21, eerste lid, van de Waterwet kan de beheerder, voor zover dat voor de vervulling van zijn taken redelijkerwijs nodig is, rechthebbenden ten aanzien van gronden de verplichting opleggen om op of in die gronden onderzoeken en daarmee verband houdende werkzaamheden te gedogen.
2.2 In de besluiten van 17 januari 2011 is vermeld dat de onderzoeken handmatig worden uitgevoerd en dat de werkzaamheden zullen bestaan uit:
. het inmeten van de bestaande situatie;
. het inmeten van profielen voor de bepaling van de hoogteligging van het terrein;
. het verrichten van grondboringen voor het verkrijgen van inzicht in de samenstelling van de ondergrond;
. het nemen van grondmonsters voor het verkrijgen van inzicht in de verontreinigingsgraad en/of de grondmechanische eigenschappen van de (water)bodem;
. het onderzoeken van de ecologische en archeologische waarden in het gebied.
De onderzoeken worden volgens het thans bestreden besluit uitgevoerd in de periode van februari 2011 tot en met september 2011. Voorts is met de bijlagen 4 en 5 bij het bestreden besluit specifieker tot uitdrukking gebracht waar voor welke (gedeelten van) percelen eisers welke onderzoeken moeten gedogen.
Verweerder heeft in de besluiten van 17 januari 2011 overwogen dat de genoemde onderzoeken nodig zijn om een goede belangenafweging te kunnen maken bij de besluitvorming over de ‘Ruimte voor de Rivier’ –maatregelen Cortenoever, Voorsterklei en Tichelbeeksewaard. Het einddoel van deze maatregelen is het voorkomen van ernstige overstromingen.
2.3 Eisers betogen in beroep dat verweerder ten onrechte niet in zijn besluit tot uitdrukking heeft gebracht op welke wijze hij eisers in voldoende mate schadeloos zal stellen in verband met de opgelegde gedoogplicht.
Verweerder heeft in de besluiten van 17 januari 2011 overwogen dat hij voorziet in registratie van mogelijke schade als gevolg van het uitvoeren van de onderzoeken met een digitale camera en het voortvarend opnemen van contact ter afhandeling van eventuele schade. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder – naar aanleiding van het advies van de adviescommissie voor bezwaarschriften – voorzien in inschakeling van P.D.N. Noordanus, rentmeester/taxateur te Apeldoorn, voor taxatie van eventuele schade op basis van de zogenoemde LTO-Gasunienormen. Verweerder heeft ter zitting meegedeeld dat de LTO-Gasunienormen in beginsel voorzien in volledige vergoeding van directe schade, zij het dat deze normen veelal worden toegepast op grootschalige projecten voor aanleg van leidingen en buizen. Voorts heeft verweerder ter zitting meegedeeld dat het taxatierapport van Noordanus in juli 2011 is opgemaakt. Verweerder heeft verder meegedeeld het in opdracht van eisers opgestelde taxatierapport van Noordanus van 29 september 2011 te zullen aanmerken als verzoek om schadevergoeding met betrekking tot de bij de besluiten van 17 januari 2011 opgelegde gedoogplicht, waarop verweerder bij afzonderlijk besluit zal beslissen.
Nu eisers niet voorafgaand aan het hier bestreden besluit hebben verzocht om vergoeding van de uit de bij de besluiten van 17 januari 2011 opgelegde gedoogplicht voortvloeiende schade en zij de door hen gestelde schade met betrekking tot de bij de besluiten van 17 januari 2011 opgelegde gedoogplicht eerst met het in hun opdracht opgestelde taxatierapport van Noordanus van 29 september 2011 hebben gespecificeerd, heeft verweerder de vergoeding van eventuele schade niet nader in de thans bestreden besluitvorming kunnen betrekken. Daarbij komt dat het besluit inzake de toekenning van de eventuele vergoeding ingevolge artikel 7.14, derde lid, van de Waterwet bij afzonderlijke beschikking dient te worden genomen. Het betoog van eisers slaagt niet.
2.4 Eisers betogen voorts dat de opgelegde gedoogplicht buiten de reikwijdte valt van de Crisis- en herstelwet (hierna: de Chw), nu het onderzoeksgebied waarop de gedoogplicht ziet, grotendeels ten westen van de Cortenoeverseweg ligt.
De rechtbank heeft in wat eisers in dit verband hebben aangevoerd, geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de dijkverlegging bij Cortenoever niet tot het project IJsselsprong behoort, zoals dat is opgenomen in bijlage II, onder nr. 20, bij de Chw. Dat uit de PKB Ruimte voor de Rivier is af te leiden dat de grens van het projectgebied aanvankelijk op de Cortenoeverseweg liep, maakt dat niet anders. De in geding zijnde gedoogplicht is opgelegd om te onderzoeken of de dijkverlegging direct ten westen van de Cortenoeverseweg kan worden gerealiseerd. Daarmee moet de in geding zijnde gedoogplicht naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als een besluit dat krachtens enig wettelijk voorschrift is vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van het ruimtelijke en infrastructurele project IJsselsprong. Gelet op artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Chw is afdeling 2 van de Chw dan ook naar het oordeel van de rechtbank van toepassing op de in geding zijnde gedoogplicht. Gelet op wat hiervoor is overwogen kan in het midden blijven of tevens sprake is van een besluit in het kader van projecten ter uitvoering van de PKB Ruimte voor de Rivier, als vermeld in Bijlage I, onder 7.5., bij de Chw. Het betoog van eisers slaagt niet.
2.5 Het beroep is ongegrond. Voor een veroordeling in proceskosten bestaat geen aanleiding.
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.J.P. Lambooij. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 december 2011.