ECLI:NL:RBZUT:2011:BU9741
Rechtbank Zutphen
- Eerste aanleg - meervoudig
- M. Prisse
- A. van der Mei
- J. Kropman
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel wegens onvoldoende bewijs
In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 30 december 2011 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, ingediend door het Openbaar Ministerie. De vordering was gebaseerd op de veronderstelling dat de betrokkene, die in een eerdere strafzaak was veroordeeld voor onder andere witwassen en het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie, een aanzienlijk bedrag aan onrechtmatig verkregen voordeel had. Het Openbaar Ministerie stelde het te ontnemen bedrag vast op € 666.000,--, maar de verdediging voerde aan dat de vordering afgewezen moest worden, onder andere omdat er geen bewijs was voor de veronderstelde criminele activiteiten die tot dit voordeel zouden hebben geleid.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat de betrokkene geld had verdiend met de handel in verdovende middelen, wat de basis vormde voor de vordering tot ontneming. De rechtbank merkte op dat de betrokkene had verklaard dat hij inkomsten had die hij niet aan de fiscus had opgegeven, maar dat deze inkomsten niet voldoende waren onderbouwd met bewijsstukken. Bovendien ontbraken fiscale gegevens die noodzakelijk waren voor een schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Hierdoor kon de rechtbank niet tot een verantwoorde schatting komen van het bedrag dat ontnomen zou moeten worden.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geconcludeerd dat de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel onvoldoende was onderbouwd en heeft deze afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs en onderbouwing bij vorderingen tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het strafrecht.