ECLI:NL:RBZUT:2011:BU9741

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
30 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/950306-10 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Prisse
  • A. van der Mei
  • J. Kropman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel wegens onvoldoende bewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 30 december 2011 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, ingediend door het Openbaar Ministerie. De vordering was gebaseerd op de veronderstelling dat de betrokkene, die in een eerdere strafzaak was veroordeeld voor onder andere witwassen en het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie, een aanzienlijk bedrag aan onrechtmatig verkregen voordeel had. Het Openbaar Ministerie stelde het te ontnemen bedrag vast op € 666.000,--, maar de verdediging voerde aan dat de vordering afgewezen moest worden, onder andere omdat er geen bewijs was voor de veronderstelde criminele activiteiten die tot dit voordeel zouden hebben geleid.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat de betrokkene geld had verdiend met de handel in verdovende middelen, wat de basis vormde voor de vordering tot ontneming. De rechtbank merkte op dat de betrokkene had verklaard dat hij inkomsten had die hij niet aan de fiscus had opgegeven, maar dat deze inkomsten niet voldoende waren onderbouwd met bewijsstukken. Bovendien ontbraken fiscale gegevens die noodzakelijk waren voor een schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Hierdoor kon de rechtbank niet tot een verantwoorde schatting komen van het bedrag dat ontnomen zou moeten worden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geconcludeerd dat de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel onvoldoende was onderbouwd en heeft deze afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs en onderbouwing bij vorderingen tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/950306-10 (ontneming)
Uitspraak d.d.: 30 december 2011
Tegenspraak / onip
Raadsman: mr. F.B.J. Niesink, advocaat te Zutphen
VONNIS (ex artikel 36e Sr.)
In de zaak betreffende:
[verdachte],
geboren te [plaats op 1963],
ingeschreven te [plaats, adres],
hierna te noemen: betrokkene.
Procesgang
Bij vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken in deze rechtbank van 30 december 2011 is de betrokkene, voorzover hier van belang, ter zake van het in zijn strafzaak bewezenverklaarde, gekwalificeerd als:
1 primair: een gewoonte maken van witwassen;
in eendaadse samenloop gepleegd met:
2 primair: een gewoonte maken van witwassen;
en verder:
3 primair: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
4 en 6 telkens:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III (het wapen)
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd (de munitie);
5. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
tot straf veroordeeld.
Onderzoek van de zaak
Deze beslissing is genomen naar aanleiding van de in het openbaar gehouden terechtzitting van 16 december 2011, waarbij de officier van justitie, betrokkene en zijn raadsman zijn gehoord.
Vordering van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft in de aan betrokkene betekende vordering strekkende tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel het te ontnemen bedrag gesteld op
€ 671.000,--. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie deze vordering bijgesteld tot een bedrag van € 666.000,-- en heeft hij geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
Standpunt van de verdediging
Namens betrokkene is aangevoerd dat, gelet op de bepleite vrijspraak in de strafzaak, de vordering afgewezen dient te worden. De officier van justitie heeft als gronddelict waaruit deze gelden zijn verkregen het overtreden van de Opiumwet voor ogen, maar daartoe is in het dossier geen bewijs voorhanden.
Verder is aangevoerd dat betrokkene al voor de in de strafzaak onder 1 en 2 ten laste gelegde pleegperiodes een aanzienlijk bedrag gespaard had. Het saldo van dit spaarbedrag was aan het begin van het jaar 2005 ongeveer € 250.000,--. Daarmee zijn ook uitgaven in de ten laste gelegde periode verricht. Het bedrag is niet in de kasopstelling meegenomen en daardoor is de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel via de kasopstelling niet juist.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om een schriftelijke ronde te gelasten, teneinde hem in de gelegenheid te stellen te trachten dit met stukken te onderbouwen.
Beoordeling van vordering
Naar aanleiding van CIE-informatie dat betrokkene al vele jaren aan het hoofd zou staan van een criminele groepering die op grote schaal zou handelen in weed, hash en cocaïne is een onderzoek ingesteld. Op basis van verkregen informatie is een vermogensvergelijking gemaakt. Daarin viel op dat een groot bedrag aan bestedingen niet verklaard kon worden vanuit de bekende legale inkomsten.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er in het dossier onvoldoende aanwijzingen dat betrokkene geld zou hebben verdiend met handel in verdovende middelen, zodat niet is komen vast te staan dat de in feiten 1 en 2 genoemde voorwerpen (mede) zijn gefinancierd door middel van het witwassen van inkomsten uit de handel in drugs.
Betrokkene heeft ter terechtzitting van 19 december 2011 verklaard dat hij inkomsten heeft gehad die hij niet aan de fiscus heeft opgegeven. Hij heeft voor 2005 meerdere geldbedragen gewonnen in een illegale lotto ,die voor 2005 al in andere vermogensbestanddelen waren omgezet. Ook heeft hij netto verdiende bedragen "in een oude sok" gespaard en van deze spaartegoeden geen melding gedaan bij de jaarlijkse aangiften. In de periode van januari 2005 tot en met 1 februari 2011 heeft hij inkomsten gehad die buiten de boeken zijn gebleven en dus niet allemaal aan de fiscus zijn opgegeven. Dit betroffen inkomsten uit de autohandel, bemiddelingskosten in de aan- en verkopen van auto's en paarden en contante ontvangsten in verband met verkoop van door hemzelf gefokte paarden. Ook over een geldbedrag van ongeveer € 60.000,--, dat hij contant als erfenis heeft ontvangen na het overlijden van zijn moeder, is geen successierecht betaald, aldus betrokkene.
Het niet doen van aangifte heeft als gevolg dat inkomsten die betrokkene heeft gegenereerd ten dele zijn aan te merken als zwart geld. De rechtbank heeft in het strafvonnis ook geoordeeld dat de vermogensbestanddelen waarover men beschikking heeft doordat belasting is ontdoken, aangemerkt kunnen worden als van misdrijf afkomstig.
De rechtbank zou derhalve een schatting moeten maken van het door betrokkene verkregen wederrechtelijk voordeel doordat belasting is ontdoken. De rechtbank kan aan de hand van de inhoud van het dossier echter niet tot een schatting komen. In het dossier ontbreken de fiscale gegevens die benodigd zijn voor een schatting zoals, onder meer, belastingtarieven en het verrekenstelsel. Dit betekent dat onvoldoende duidelijkheid bestaat over de omvang van het door betrokkene middels belastingontduiking verkregen wederrechtelijk voordeel. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de vordering tot ontneming onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank zal de vordering dan ook afwijzen.
Beslissing
De rechtbank wijst de vordering strekkende tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel wederrechtelijk verkregen voordeel af.
Aldus gewezen door mrs. Prisse, voorzitter, Van der Mei en Kropman, rechters, in tegenwoordigheid van Jansen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 december 2011.
Mr. Kropman en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.