RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen:
[eiser]
te [plaats],
eiser,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn
verweerder.
Multiwerk B.V.
te Apeldoorn,
derde-partij.
Bij besluit van 13 november 2009 heeft verweerder het verzoek van eiser om handhavend op te treden wegens het gebruik van de percelen [perceel 1], [perceel 2] en [perceel 3] te Apeldoorn door de derde-partij in strijd met het bestemmingsplan, afgewezen.
Bij besluit van 20 juli 2010 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is, gelijktijdig met de beroepen met reg.nrs.: 11/681, 11/723 en 11/726, behandeld ter zitting van 4 oktober 2011, waar eiser is verschenen, bijgestaan door H. Martens, werkzaam bij Stichting Univé Rechtshulp te Assen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Groeneveld en M. Bomhof. Namens de derde-partij is [naam] verschenen.
2.1 Eiser betoogt in beroep dat de activiteiten op het perceel [perceel 1] in strijd zijn met het bestemmingsplan, nu geen sprake is van een bouwbedrijf, maar van een houtzagerij. Volgens eiser verricht de derde-partij zaagwerkzaamheden voor derden en stelt de derde-partij de locatie beschikbaar aan derden voor het zagen van hout. Deze activiteiten zijn niet verenigbaar met de ter plaatse geldende bestemming “bouwbedrijf”. Het gaat immers niet om het zagen van hout ter voorbereiding van bouwwerkzaamheden van de derde-partij elders, aldus eiser.
2.2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat er bij zeer regelmatige controles nimmer is geconstateerd dat de derde-partij voor derden zaagwerkzaamheden verricht of de locatie beschikbaar stelt aan derden voor het zagen van hout. De signalering door eiser en een tweetal buren van een bedrijfsvreemde aanhanger of bedrijfsvreemde personen op de in geding zijnde locatie, geeft geen aanleiding om handhavend op te treden, aldus verweerder.
2.3 Ingevolge het bestemmingsplan “Indische Buurt en omgeving” heeft het in geding zijnde perceel de bestemming “Bedrijfsdoeleinden”. Op grond van artikel 3.9, eerste lid, aanhef en onder a1, van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften – voor zover van toepassing – zijn gronden en bouwwerken met deze bestemming bestemd voor bedrijven uit de milieucategorie 1, zoals vermeld in de bij de voorschriften van het plan behorende bijlage 2 “lijst van toegelaten bedrijfstypen” dan wel bedrijven die hiermee naar aard en invloed vergelijkbaar zijn. Op grond van artikel 3.9, eerste lid, aanhef en onder a2, van de planvoorschriften is op het perceel een bouwbedrijf toegestaan.
2.4 De rechtbank stelt vast dat zolang sprake is van het zagen van hout ter voorbereiding van bouwwerkzaamheden van de derde-partij elders, geen sprake is van gebruik in strijd met de geldende bestemming. Van een houtzagerij, uit de zwaardere in het bestemmingsplan opgenomen milieucategorie 3.2, is dan geen sprake. Niet gebleken is dat de uitgevoerde controles, zoals eiser stelt, slechts betrekking hadden op de naleving van milieuvoorschriften. De gestelde waarneming door omwonenden van een bedrijfsvreemde aanhanger en personen die niet voor de derde-partij werken op de in geding zijnde locatie, wat daarvan ook zij, biedt onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van overtreding van het bestemmingsplan. De conclusie moet zijn dat verweerder niet bevoegd was om handhavend op te treden jegens de derde-partij wegens overtreding van het bestemmingsplan.
2.5 Het beroep is ongegrond. Voor een veroordeling in proceskosten bestaat geen aanleiding.
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. van Breda, voorzitter, en mr. M. Groverman en mr. W.J.B. Claassen-Dales, leden. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 november 2011.