ECLI:NL:RBZUT:2011:BU6584

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
9 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/1717 WOB
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verstrekking wapennummers en proceskosten in bezwaar in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zutphen, ging het om een beroep tegen een besluit van de Korpsbeheerder van de Regionale Politie Noord- en Oost Gelderland, waarbij informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) werd geweigerd. Eiseres, vertegenwoordigd door H. van Drunen, had verzocht om de verstrekking van wapennummers van wapens die zich in een museum bevonden. De rechtbank oordeelde dat er geen beheerder of verlofhouder was voor de wapens in kwestie, waardoor het openbaar maken van de wapennummers niet zou leiden tot identificatie van een verlofhouder of beheerder. Dit betekende dat het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer niet aan de orde was.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de verweerder en oordeelde dat de proceskosten in bezwaar ten onrechte waren gematigd. De rechtbank stelde vast dat de verweerder de proceskostenvergoeding had gematigd op basis van een onjuiste interpretatie van de omstandigheden. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet slechts op een punt van ondergeschikt belang in het gelijk was gesteld, maar dat de gehele context van het Wob-verzoek in aanmerking moest worden genomen. De rechtbank veroordeelde de verweerder tot betaling van de proceskosten, die waren begroot op € 874, en het griffierecht van € 150 aan eiseres te vergoeden.

De rechtbank gaf de verweerder de opdracht om binnen vier weken na de uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. De uitspraak werd gedaan op 9 november 2011 door mr. J.A. van Schagen, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: 10/1717 WOB
Uitspraak in het geding tussen:
[eiseres], te Apeldoorn, eiseres,
(gemachtigde: H. van Drunen)
en
Korpsbeheerder van de Regionale Politie Noord- en Oost Gelderland
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 mei 2010 heeft verweerder naar aanleiding van een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) aan eiseres informatie met betrekking tot verstrekte wapenverloven in 2009 in digitale vorm verstrekt.
Bij besluit van 5 oktober 2010 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard. Verweerder verstrekt meer informatie in digitale vorm betreffende de wapenverloven alsmede de informatie met betrekking tot de verleende jachtakten in 2009.
Eiseres heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. Door verweerder is ten aanzien van een aantal stukken een beroep gedaan op artikel 8:29 van de Awb, inhoudende dat uitsluitend de rechtbank kennis mag nemen van deze stukken. De rechtbank heeft ten aanzien van een aantal stukken besloten dat beperkte kennisneming gerechtvaardigd is. Ten aanzien van de stukken waarvan beperkte kennisneming niet gerechtvaardigd is geacht, is door verweerder ingestemd met het opnemen hiervan in het dossier. Ten aanzien van de overige stukken op één na heeft eiseres toestemming aan de rechtbank verleend om op basis daarvan uitspraak te doen.
Het beroep is behandeld ter zitting van 27 oktober 2011 waar eiseres is vertegenwoordigd door H. van Drunen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M.A.H. te Wierike-Spit.
2. Overwegingen
In beroep is nog slechts in geschil de weigering van verweerder de wapennummers te verstrekken van de wapens die zich in een museum bevinden en de toekenning van de proceskosten in bezwaar.
Verweerder heeft alle wapennummers verstrekt aangezien volgens verweerder uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 2 februari 2011, LJN: BP2799 blijkt dat wapennummers in alle gevallen mogen worden geweigerd. Eiseres stelt dat in het geval van een museum er geen bezwaar is de wapennummers te verstrekken nu in dat geval bekend is waar de wapens zich bevinden, zodat aan het bekend worden van persoonsgegevens van de beheerder/verlofhouder geen risico’s verbonden zijn.
Na met toepassing van artikel 8:29 van de Awb van het betreffende verslag te hebben kennisgenomen, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt vast dat bij de St. Ned. Art. Museum, de St. het Korps Rijdende Art. en de St. Manege korps Rijd. Art., alle gevestigd te ’t Harde geen gegevens van een beheerder dan wel verlofhouder zijn vermeld. Bij de andere vermelde musea is sprake van een beheerder.
Onder verwijzing naar bovengenoemde uitspraak van de ABRvS overweegt de rechtbank dat aan het openbaar maken van gegevens aan de hand waarvan de mogelijkheid bestaat dat verlofhouders van vuurwapens geïdentificeerd kunnen worden, een zeker veiligheidsrisico is verbonden. Dit geldt volgens de rechtbank evenzeer voor de situatie waarin geen sprake is van een verlofhouder maar van een beheerder. Gelet hierop heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ten aanzien van de wapennummers het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zwaarder weegt dan het belang van openbaarheid.
Deze situatie doet zich naar het oordeel van de rechtbank echter niet voor ten aanzien van de St. Ned. Art. Museum, de St. het Korps Rijdende Art. en de St. Manege korps Rijd. Art., nu daar geen sprake is van een beheerder of verlofhouder. In dat geval kan het openbaar maken van het wapennummer niet leiden tot identificatie van een verlofhouder/beheerder en doet het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer zich niet voor. Het besluit is in zoverre onvoldoende gemotiveerd. Het beroep is derhalve op dit onderdeel gegrond.
Gelet op het bepaalde in artikel 2, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, de inhoud van het bezwaarschrift en de onderdelen waarop het bezwaar gegrond wordt verklaard, heeft verweerder ten aanzien van de proceskosten in bezwaar de wegingsfactor ‘licht’ toegekend.
De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 maart 2006, LJN: AW1316, en de uitspraak van de ABRvS van 24 november 2010, LJN: BO4857, is de rechtbank van oordeel dat voor een matiging niet beslissend is of eiseres gedeeltelijk in het gelijk is gesteld, maar of zij op een punt van ondergeschikt belang in het gelijk is gesteld, dan wel sprake dat is van bijzondere omstandigheden. Nu het in deze zaak om een Wob-verzoek gaat en verweerder bij het bestreden besluit heeft besloten aan eiseres meer informatie te verstrekken dan bij het primaire besluit, kan volgens de rechtbank niet gezegd worden dat eiseres op een punt van ondergeschikt belang in het gelijk is gesteld dan wel dat er sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan gematigd moet worden. Verweerder heeft derhalve ten onrechte de proceskostenvergoeding gematigd. Het beroep is ook op dit onderdeel gegrond.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb en artikel 2 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Verweerder zal een nieuw besluit op bezwaar dienen te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op
€ 874 aan kosten van verleende rechtsbijstand in beroep. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder binnen vier weken na het uitspreken van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 874;
bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 150 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 november 2011.