ECLI:NL:RBZUT:2011:BU6403

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
30 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/850615-10
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Breda
  • A. Heenk
  • J. Troost
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in verkeersongeval met dodelijke afloop

Op 30 november 2011 heeft de Rechtbank Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man uit Almelo, die werd beschuldigd van schuld aan een verkeersongeval dat op 3 mei 2010 in Beekbergen plaatsvond. Bij dit ongeval kwam de bestuurster van een andere auto, mevrouw [slachtoffer], om het leven. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte schuld had aan het ongeval. De verdachte had op het moment van de aanrijding de verkeerde weghelft gereden, maar er was geen bewijs dat dit te wijten was aan roekeloos of onvoorzichtig gedrag van zijn kant. De rechtbank benadrukte dat voor een veroordeling op basis van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 een causaal verband tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval moet worden aangetoond. Dit was in dit geval niet gelukt, aangezien er geen getuigen waren die het ongeval hadden gezien en er geen andere concrete bewijzen waren die de schuld van de verdachte konden aantonen.

De rechtbank concludeerde dat de enkele constatering dat de verdachte op de verkeerde weghelft reed, niet voldoende was om aan te nemen dat hij verwijtbaar onvoorzichtig was geweest. Ook de mogelijke oorzaken van het ongeval, zoals de technische staat van de voertuigen en de weersomstandigheden, boden geen verklaring voor het rijgedrag van de verdachte. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van de hem ten laste gelegde feiten, zowel primair als subsidiair, en concludeerde dat er geen bewijs was voor gevaarscheppend gedrag.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit de rechters M. van Breda, A. Heenk en J. Troost, in aanwezigheid van griffier Jansen. De zaak werd behandeld in tegenspraak, waarbij de verdachte en het Openbaar Ministerie hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank hield rekening met de ernst van de gevolgen van het ongeval, maar benadrukte dat dit op zichzelf niet voldoende was om schuld aan te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/850615-10
Uitspraak d.d.: 30 november 2011
Tegenspraak / onip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats, 1968],
wonende te [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 2 september 2011 en 16 november 2011.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 03 mei 2010 te Beekbergen, gemeente Apeldoorn, in elk geval in Nederland,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Arnhemseweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd, en/of
terwijl het regende en/of terwijl het wegdek ter plaatse nat/vochtig was, en/of
over die Arnhemseweg te rijden, en/of
(daarbij) niet, althans in onvoldoende mate op het voor hem liggende weggedeelte van die weg heeft gelet en/of is blijven letten, en/of
(daarbij) naar links heeft gestuurd, en/of
(daarbij) is terecht gekomen op het weggedeelte, bestemd voor het tegemoetkomend verkeer, zonder dat er enige te rechtvaardigen aanleiding of reden was om op dat weggedeelte (voor het tegemoetkomend verkeer) te (gaan) rijden, en/of
en/of (vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een hem tegemoetkomend ander motorrijtuig (een personenauto bestuurd door [slachtoffer]),
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood;
art 6 Wegenverkeerswet 1994
ALTHANS, dat
hij op of omstreeks 03 mei 2010 te Beekbergen, gemeente Apeldoorn, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Arnhemseweg,
terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd, en/of
terwijl het regende en/of terwijl het wegdek ter plaatse nat/vochtig was, en/of
over die Arnhemseweg te rijden, en/of
(daarbij) niet, althans in onvoldoende mate op het voor hem liggende weggedeelte van die weg heeft gelet en/of is blijven letten, en/of
(daarbij) naar links heeft gestuurd, en/of
(daarbij) is terecht gekomen op het weggedeelte, bestemd voor het tegemoetkomend verkeer, zonder dat er enige te rechtvaardigen aanleiding of reden was om op dat weggedeelte (voor het tegemoetkomend verkeer) te (gaan) rijden, en/of
en/of (vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een hem tegemoetkomend ander motorrijtuig (een personenauto bestuurd door die [slachtoffer]),
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 5 Wegenverkeerswet 1994
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, worden deze in een eventuele bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
Aanleiding van het onderzoek
Op 3 mei 2010 heeft op de Arnhemseweg te Beekbergen, gemeente Apeldoorn, een aanrijding tussen twee personenauto's plaatsgevonden. Het betreft een buiten de bebouwde kom gelegen weg, waarbij de rijbaan door middel van een doorgetrokken streep is verdeeld in twee rijstroken. De voorgeschreven maximumsnelheid bedroeg 80 kilometer per uur. Zowel verdachte, bestuurder van een van de bij het ongeval betrokken auto's, als de bestuurster van de andere auto, mevrouw [slachtoffer], is zwaargewond naar het ziekenhuis vervoerd. Mevrouw [slachtoffer] is op 13 mei 2011 overleden als gevolg van door dit verkeersgeval opgelopen verwondingen. Uit technisch onderzoek is gebleken dat de door verdachte bestuurde personenauto ten tijde van het ongeval reed op het weggedeelte van het tegemoetkomend verkeer.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Zij baseert dit op het verkeersgedrag van verdachte, namelijk dat hij over de doorgetrokken streep is gereden en op de rijstrook is gaan rijden die bestemd is voor het tegemoetkomend verkeer. Daaruit valt zijn onoplettendheid en onachtzaamheid af te leiden. Deze aanmerkelijke onoplettendheid was vermijdbaar en kan verdachte verweten worden. Er zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden waaruit volgt dat van schuld bij verdachte niet kan worden gesproken. Technisch onderzoek heeft geen oorzaak voor het rijgedrag van verdachte aan het licht gebracht.
Standpunt van de verdachte
De verdachte heeft aangevoerd dat hij zich niets meer kan herinneren van het ongeval zelf en ook niet van de dagen voorafgaand aan het ongeval, omdat hij ten gevolge van het ongeval een aantal dagen in coma heeft gelegen. Terugredenerend gaat hij ervan uit dat hij voor zijn werk onderweg was naar een klant in een hem kort daarvoor toegewezen en daardoor onbekende regio. Verdachte betwist de conclusies van het technisch onderzoek niet, maar kan niet verklaren waarom hij op de voor hem verkeerde weghelft zou zijn geraakt.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van de primair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet1994 oordeelt de rechtbank als volgt.
Artikel 6 vereist dat er een causaal verband is tussen de verweten gedraging en het verkeersongeval. Beantwoording van de vraag of sprake is van schuld, hangt vervolgens af van het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met een of meer gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van bedoeld artikel 6. Van de in dat artikel bedoelde schuld is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat sprake is van in vorenbedoelde zin aan verdachte te wijten schuld aan het verkeersongeval.
De enkele in het proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse d.d. 29 mei 20102 vervatte constatering dat de door verdachte bestuurde personenauto om onverklaarbare redenen reed op de voor het tegemoetkomend verkeer bedoelde rijstrook, biedt daarvoor onvoldoende grond. Er zijn geen getuigen die het ongeval hebben gezien of die kunnen verklaren hoe verdachte op de verkeerde weghelft terecht is gekomen. Enig (ander) concreet bewijs dat verdachte in een aanmerkelijke mate verwijtbaar onvoorzichtig is geweest, is niet voorhanden. Dat een aantal mogelijke oorzaken, zoals de technische staat van beide personenauto's, de staat van onderhoud van de weg en de weersgesteldheid, geen verklaring vormen voor het ongeval, maakt niet dat er daarom van kan worden uitgegaan dat verdachte verwijtbaar onvoorzichtig moet zijn geweest.
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet1994 overweegt de rechtbank als volgt. Dit artikel stelt als minimumeis dat er sprake moet zijn van een zekere mate van concreet gevaarscheppend gedrag. Op basis van hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot het oordeel dat evenmin voldoende concreet bewijs voorhanden is om te kunnen concluderen dat sprake was van dergelijk gevaarscheppend gedrag door verdachte. Dit leidt ertoe dat verdachte ook van het subsidiair ten laste gelegde feit vrijgesproken dient te worden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door mrs. Van Breda, voorzitter, Heenk en Troost, rechters, in tegenwoordigheid van Jansen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van
30 november 2011.
Eindnoten
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal, nummer PL0628 2010064311-1, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district Apeldoorn, team Apeldoorn Zuid, gesloten en ondertekend op 21 juli 2010.
2 Proces-verbaal van technisch onderzoek van Politie Noord- en Oost Gelderland, divisie executieve ondersteuning, team