2. De feiten
2.1. Barracuda en Account oefenen samen een onderneming uit binnen het kader van de door hen gevormde maatschap NGN. Bestuurder van Barracuda is de heer [bestuurder Barracuda] (hierna: [bestuurder Barracuda]). Bestuurder van Account is de heer [bestuurder Account] (hierna: [bestuurder Account]).
2.2. Barracuda en Account maken samen met gedaagden 1 tot en met 7 deel uit van gedaagde onder 8 (de maatschap). Daarnaast zijn er nog meer maatschapsleden. De maatschap heeft meerdere vestigingen waarin meerdere maatschapsleden accountantsdiensten leveren in verschillende samenstellingen. Vanuit een van die vestigingen opereert NGN.
2.3. Bij onderhandse akte met het opschrift: “Toetreding tot overeenkomst/pand-overeenkomst” van 4 september 2007 heeft NGN haar activa verpand aan de heren [bestuurder Barracuda] en [bestuurder Account], respectievelijk hun werkmaatschappijen Barracuda en Account.
2.4. De maatschapsleden en/of de aan hen gelieerde rechtspersonen zijn een gezamenlijke kredietovereenkomst aangegaan met HBU (thans Deutsche Bank), waarbij de bank een (stil) pandrecht als eerste in rang op hun vorderingen heeft verkregen. Betrokkenen zijn ieder jegens de bankier hoofdelijk aansprakelijk voor het totale krediet. De kredietfaciliteit wordt centraal beheerd door de maatschap.
2.5. Tussen NGN en de overige maatschapsleden enerzijds en de maatschap anderzijds bestaat een rekening-courantverhouding. Deze is neergelegd in een onderhandse akte van 6 november 2007 met als opschrift: “Rekening-courant overeenkomst met kredietfaciliteit”. In de - mede door [bestuurder Barracuda] en [bestuurder Account] onder het opschrift van NGN ondertekende - akte is onder meer het volgende bepaald (waarbij de maatschap is aangeduid als “kredietgever” en de maatschapsleden als “kredietnemers”):
“(…) ARTIKEL 6 INGEBREKE
Een kredietnemer zal in gebreke zijn door overschrijding van de toegestane kredietlimiet, of het enkele feit van niet of niet-behoorlijke nakoming of overtreding van deze overeenkomst, zonder dat daartoe een ingebrekestelling, bevel of soortgelijke akte nodig zal zijn.
ARTIKEL 7 ZEKERHEID
Tot meerdere zekerheid voor de terugbetaling van het in artikel 1 genoemde krediet als opgenomen in bijlage 1, of het resterende gedeelte daarvan met rente en eventuele kosten, geven kredietnemers allen ieder voor zich aan kredietgever in pand al hun activa. Onder dit pandrecht wordt in ieder geval verstaan pandrechten op alle immateriële vaste activa, op alle goodwill, op alle aandelen, op alle goederen zoals alle huidige en toekomstige (bedrijfs)vorderingen op derden, zoals deze op enig tijdstip zijn samengesteld.
Tevens geldt een pandrecht op auteursrechten, handelsnamen, logo’s en beeldmerken van kredietnemers in de meest ruime zin des woords, zie voor de verpanding tevens de als bijlage 1 aangehechte stamakte/pandakte met de bijlagen daarbij, waaronder een pandlijst van iedere kredietnemer met daarin opgenomen de huidige vorderingen die worden verpand.
De in dit artikel bedoelde pandrechten hebben wat betreft de rangorde het karakter van een eerste pandrecht, indien en voor zover de HBU voornoemd op (bepaalde) activa van kredietnemers geen eerste pandrecht heeft gevestigd. Voor de gevallen waarin op de hiervoor genoemde activa een pandrecht van de HBU voornoemd rust, geldt dat er voor die gevallen sprake is van een pandrecht ten gunste van kredietgever dat hoogste is in rangorde direct na de HBU. (…)”
2.6. De maatschap en NGN c.s. verschillen al geruime tijd over een aantal zaken van mening, waaronder de stand van de rekening-courant. Sinds oktober 2010 maakt NGN c.s. geen gebruik meer van de gezamenlijke kredietfaciliteit bij Deutsche Bank.
2.7. In een brief van 5 juli 2011 aan de maatschap heeft Deutsche Bank als rechtsopvolger van HBU onder meer mededeling gedaan van een door haar uitgevoerde ouderdomsanalyse van de debiteurenpositie van de maatschap en de daaraan gelieerde ondernemingen. Daarover is onder meer vermeld:
“(…) De betreffende analyse toont aan dat de hoge ouderdom van de debiteurenpositie onder meer en voor een groot deel wordt veroorzaakt door de handelsvorderingen ad EUR 1.3[eiseres3] en EUR 741.077 van [Maatschap2] die beide langer uitstaan dan 360 dagen. (…) Gegeven het feit dat ons pandrecht eerste in rang op de vorderingen de voornaamste zekerheid vormt voor de kredietverlening, is er ons inziens sprake van een verhoogd kredietrisico. (…)”
2.8. Bij brief van 15 september 2011 heeft de maatschap aan debiteuren van NGN c.s. mededeling gedaan van haar pandrecht op vorderingen van NGN c.s. Daarbij is onder meer vermeld:
“Wij stellen u van deze verpanding op de hoogte, aangezien [eiseres3] in haar verplichtingen jegens ons te kort schiet, althans wij goede grond vrezen dat zij jegens ons tekort zal schieten. Door onderhavige mededeling (een mededeling ex artikel 3:246 BW) gaat de inningsbevoegdheid van [eiseres3] over op ons. Dit betekent dat u vanaf heden alleen nog maar bevrijdend aan ons kan betalen. (…)
Voor de volledigheid merken wij op dat de bankier van [eiseres3] een eerste pandrecht heeft op deze facturen, doch dat die bank ons de mogelijkheid biedt ons pandrecht uit te oefenen in weerwil van haar pandrecht in eerste rang.”