ECLI:NL:RBZUT:2011:BU5704

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
1 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
125282 - KG ZA 11-296
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de executie van een bodemvonnis in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zutphen op 1 november 2011 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, hierna aangeduid als [naam B.V.], en de Stichting derdengelden Beekers & Douwes Advocaten. De zaak betreft de schorsing van de executie van een eerder bodemvonnis van 19 januari 2011, waarbij [naam] was veroordeeld tot betaling aan [naam B.V.]. De executie was geschorst op basis van een vonnis van de voorzieningenrechter van 30 juni 2011, waarin werd bepaald dat de executie alleen mocht worden voortgezet indien [naam B.V.] voldoende zekerheid stelde voor het bedrag waarop zij aanspraak maakte.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de Stichting derdengelden niet verplicht is om te voldoen aan de vordering van [naam B.V.] tot afgifte van de gelden, zolang de schorsing van de executie van kracht is. De vraag of de door [naam B.V.] aangeboden zekerheid voldoende is, kan alleen worden beantwoord in een procedure waarin ook [naam] partij is. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat [naam] van mening is dat de aangeboden borgtocht onvoldoende zekerheid biedt en heeft de vorderingen van [naam B.V.] afgewezen.

De kosten van de procedure zijn aan de zijde van de Stichting derdengelden begroot op € 2.560,00, welke kosten [naam B.V.] dient te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende zekerheid bij de voortzetting van de executie en de rol van de betrokken partijen in het proces.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 125282 / KG ZA 11-296
Vonnis in kort geding van 1 november 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam B.V.],
gevestigd te Vaassen,
eiseres,
advocaat mr. R.S. Ariëns te Amsterdam,
tegen
de stichting
STICHTING DERDENGELDEN BEEKERS & DOUWES ADVOCATEN,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
advocaat mr. J.J. Douwes te Apeldoorn.
Partijen zullen hierna [naam B.V.] en de Stichting derdengelden genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [naam B.V.]
- de pleitnota van Stichting derdengelden.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [naam B.V.] heeft in opdracht van [naam] (hierna:[naam]) werkzaamheden verricht ten behoeve van de aan- en verbouw van de woning van [naam] onder bijlevering van daarbij behorende materialen. Over de uitvoering van deze overeenkomst zijn geschillen tussen partijen ontstaan, die uiteindelijk hebben geresulteerd in een vonnis van deze rechtbank d.d. 19 januari 2011, gewezen onder zaaknummer / rolnummer 110579 / HA ZA 10-852.
2.2. Bij dat vonnis is [naam] in conventie veroordeeld om aan [naam B.V.] te betalen een bedrag van € 40.315,35, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 3 februari 2010 en vermeerderd met een bedrag van € 2.896,89 ter zake van proceskosten. Het vonnis in conventie is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. In reconventie is [naam B.V.] veroordeeld om aan [naam] te betalen een bedrag van € 8.632,17, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 23 juni 2010 en vermeerderd met een bedrag van € 894,-- aan proceskosten.
[naam] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
2.3. [naam] heeft in verband met voormeld vonnis een bedrag van € 34.890,15 overgemaakt op de bankrekening van de Stichting derdengelden. Deze stichting is opgericht door de advocatenmaatschap Beekers & Douwes, van welke maatschap mr. Douwes thans de belangen van [naam] behartigt in diens geschil met [naam B.V.].
2.4. [naam B.V.] heeft ten laste van [naam] executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Stichting derdengelden, die aan [naam B.V.] bij brief van 25 mei 2011 heeft laten weten dat het beslag tot voormeld bedrag doel heeft getroffen.
2.5. Bij -uitvoerbaar bij voorraad verklaard- vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank d.d. 30 juni 2011 is in een procedure tussen [naam] als eiser en [naam B.V.] als gedaagde bepaald dat zolang het hoger beroep aanhangig is, de executie slechts mag worden voortgezet indien door [naam B.V.] voldoende zekerheid is gesteld voor het bedrag waarop [naam B.V.] krachtens voormeld vonnis van 19 januari 2011 aanspraak maakt, zolang het hoger beroep aanhangig is. In r.o. 4.4. van het vonnis heeft de voorzieningenrechter overwogen:
”Deze zekerheidstelling kan gegeven worden door bijvoorbeeld de moedermaatschappij, door middel van een derde via borgstelling dan wel via een bankgarantie”.
Voor de beslissing van de voorzieningenrechter is naast het negatieve eigen vermogen van [naam B.V.] mede redengevend geweest dat de rechtbank het in de bodemprocedure niet onwaarschijnlijk heeft geacht dat de bouw gebreken vertoont welke hersteld moeten worden en dat [naam] in dit verband een offerte van Linthort heeft overgelegd welke sluit op een bedrag van € 56.819,10.
3. Het geschil
3.1. [naam B.V.] vordert -samengevat- de Stichting derdengelden te gelasten het in haar bezit zijnde bedrag van € 34.890,15 aan [naam B.V.] te (doen) betalen.
3.2. Stichting derdengelden voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [naam B.V.] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [naam2 B.V.] bereid en in staat is om zich ten behoeve van [naam] borg te stellen voor een bedrag van € 40.000,--, zolang het hoger beroep aanhangig is. Volgens [naam B.V.] is hiermee voldaan aan de voorwaarde waaronder zij op grond van het kort geding vonnis de executie van het vonnis van 19 januari 2011 mag vervolgen en handelt de Stichting derdengelden onrechtmatig jegens [naam B.V.] door het beslagen bedrag niet af te geven.
4.2. Op grond van het vonnis van de voorzieningenrechter d.d. 30 juni 2011 is de executie van het bodemvonnis van 19 januari 2011 geschorst. Tussen partijen is niet in geschil dat de Stichting derdengelden op de hoogte is van de schorsing van de executie en de grond waarop deze berust. Gelet op het bepaalde in artikel 476 lid 1 Rv werkt de schorsing van de executie ook jegens de Stichting derdengelden.
Dit betekent dat de Stichting derdengelden niet mag en dus ook niet behoeft te voldoen aan een vordering van [naam B.V.], de executant, tot afgifte van de gelden die de Stichting derdengelden ten behoeve van [naam] onder zich houdt.
4.3. Het onderhavige geval kenmerkt zich hierdoor dat de executant het in zijn macht heeft om de schorsing van de executie ongedaan te maken door het aanbieden van voldoende zekerheid, bijvoorbeeld op een van de wijzen die door de voorzieningenrechter is aangegeven in r.o. 4.4. van zijn vonnis.
4.4. Het is echter niet aan de Stichting derdengelden om zelfstandig te beoordelen of de door [naam B.V.] aangeboden vervangende zekerheid in de vorm van een borgstelling voor [naam] als een genoegzame vorm van zekerheid dient te worden beschouwd. Daar waar het [naam] is geweest die aan de Stichting derdengelden de schorsing van de executie heeft medegedeeld, is het in de eerste plaats [naam] die aan de Stichting derdengelden te kennen moet geven of de grond waarop de executie is geschorst volgens hem, [naam], nog bestaat.
Daar waar vast staat dat [naam] van mening is dat de schorsingsgrond nog steeds bestaat, stellende dat de door [naam B.V.] voorgestelde borgtocht voor [naam] onvoldoende zekerheid biedt, en [naam] om die reden aan de Stichting derdengelden heeft verboden om het bedrag van € 34.890,15 aan [naam B.V.] af te geven, kan de Stichting derdengelden in de onderhavige procedure niet worden veroordeeld om bedoeld bedrag aan [naam B.V.] af te geven. Het oordeel over de vraag of de door [naam B.V.] aangeboden zekerheid de schorsingsgrond doet vervallen met als gevolg dat de Stichting derdengelden het beslagen bedrag aan [naam B.V.] dient af te geven, kan immers slechts worden beantwoord in een geding waarin ook [naam] partij is. In de onderhavige procedure is [naam] evenwel geen partij. Dit wordt niet anders doordat de Stichting derdengelden inzicht heeft gegeven in de redenen waarom volgens [naam] de door [naam B.V.] aangeboden zekerheid onvoldoende is en [naam] het onderhavige kort geding heeft bijgewoond en daarbij zelfs het woord heeft mogen voeren.
De voorzieningenrechter wil hieraan wel toevoegen dat -gelet op de door [naam B.V.] gegeven financiële onderbouwing van de vermogenspositie van de door haar voorgestelde borg en accountantsverklaringen- het betoog van mr. Douwes en [naam] dat deze borgtocht niet als voldoende zekerheid heeft te gelden, niet zonder meer overtuigend overkomt. Mr. Douwes en [naam] zijn ter onderbouwing van hun standpunt immers -tot nog toe- meer van aannames dan van harde aanwijzingen uitgegaan. Aan de andere kant hebben mr. Douwes en [naam] wel met recht betoogd dat het op dit moment niet duidelijk is of de borg statutair bevoegd is om zich voor een derde borg te stellen.
4.5. [naam B.V.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Stichting derdengelden worden begroot op:
- griffierecht € 1.744,00
- salaris advocaat € 816,00
Totaal € 2.560,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [naam B.V.] in de proceskosten, aan de zijde van de Stichting derdengelden tot op heden begroot op € 2.560,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.A. Bierbooms en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2011.