ECLI:NL:RBZUT:2011:BU4997

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
7 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
125443 KGRK 11/606
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure inzake ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 7 november 2011 uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure. Verzoeker heeft op 4 oktober 2011 verzocht om wraking van de rechter, omdat hij meende dat deze niet aan waarheidsvinding deed en haar beslissing baseerde op frauduleuze rapporten. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoeker zijn gronden voor wraking niet tijdig en niet gelijktijdig heeft ingediend, wat in strijd is met artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Hierdoor werd verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wraking voor de gronden die hij op 31 oktober 2011 naar voren bracht.

De wrakingskamer heeft verder overwogen dat de rechter op basis van haar aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden weerleggen. Verzoeker heeft geen dergelijke uitzonderlijke omstandigheden kunnen aanvoeren. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de rechter niet verplicht is om rapporten uit te sluiten en dat het aan partijen is om relevante informatie aan te dragen. De enkele stelling van verzoeker dat de rapporten frauduleus zijn, is niet voldoende om te concluderen dat er sprake is van een strafbaar feit. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking van de rechter afgewezen en bepaald dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Meervoudige wrakingskamer
Rekestnummer: 125443 KGRK 11/606
Beslissing van 7 november 2011 van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [plaats, adres],
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
[rechter],
rechter in deze rechtbank.
1. Het verloop van de procedure
Het verloop van de wrakingsprocedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de op 4 oktober 2011 gehouden terechtzitting in de procedure met zaaknummer 125068 JE RK 11/924 a en b, betreffende onder meer de behandeling van het door Stichting Bureaus Jeugdzorg Gelderland ingediende verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen van mw. [naam] en verzoeker, waaruit blijkt dat verzoeker op die zitting verzocht heeft [rechter] te wraken;
- de schriftelijke reactie van [rechter], ingekomen bij deze rechtbank op 27 oktober 2011, strekkende tot afwijzing van het wrakingsverzoek;
- het proces-verbaal van de behandeling van het wrakingsverzoek ter terechtzitting van 31 oktober 2011.
2. Het wrakingsverzoek
Verzoeker heeft aan zijn mondelinge verzoek tot wraking, gedaan ter terechtzitting van 4 oktober 2011, voor zover relevant, ten grondslag gelegd dat de rechter niet doet aan waarheidsvinding. De rechter baseert haar beslissing op rapporten met onwaarheden. De rapporten zijn frauduleus en hiervan dient aangifte te worden gedaan. De rechter heeft ook geweigerd hierover met verzoeker onder vier ogen te spreken.
3. Standpunt van [rechter]
[Rechter] heeft het verzoek tot wraking gemotiveerd weersproken bij verweerschrift, binnengekomen bij deze rechtbank op 27 oktober 2011. Het verweerschrift strekt tot afwijzing van het verzoek tot wraking. Op hetgeen [rechter] heeft aangevoerd zal hierna, indien van belang, nader worden teruggekomen.
4. Ontvankelijkheid
4.1. De wrakingskamer ziet zich allereerst voor de vraag gesteld in hoeverre verzoeker in zijn verzoek tot wraking kan worden ontvangen.
4.1.1. Ingevolge artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) kan op verzoek van een partij een rechter die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Artikel 37 Rv bepaalt dat het verzoek moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden en dat alle feiten of omstandigheden tegelijk moeten worden voorgedragen.
4.1.2. De wrakingskamer stelt vast dat verzoeker ter terechtzitting van 4 oktober 2011 enkel de onder 2. weergegeven grond naar voren heeft gebracht ter onderbouwing van zijn verzoek tot wraking. De feiten en omstandigheden die verzoeker ter terechtzitting van 31 oktober 2011 naar voren heeft gebracht ter onderbouwing van zijn verzoek tot wraking, waren hem reeds op 4 oktober 2011 bekend. Verzoeker had ingevolge het bepaalde in artikel 37 Rv deze feiten en omstandigheden dan ook gelijktijdig met de onder 2. weergegeven grond moeten voordragen.
4.1.3. Nu verzoeker de gronden voor zijn verzoek tot wraking, voor zover aangevoerd ter terechtzitting van 31 oktober 2011, niet heeft aangedragen zodra deze feiten en omstandigheden hem bekend waren geworden en ook niet gelijktijdig met de overige door hem aangevoerde grond, zal de wrakingskamer hem in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek tot wraking. De wrakingskamer zal de behandeling van het verzoek tot wraking dan ook beperken tot de grond die door verzoeker is aangevoerd ter terechtzitting van 4 oktober 2011.
5. Beoordeling door de rechtbank
5.1. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 14, eerste lid van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2. Onderzocht moet worden of de door verzoeker aangevoerde grond kan worden gekwalificeerd als een dergelijke uitzonderlijke omstandigheid. De wrakingskamer overweegt hieromtrent het volgende.
5.3. Door verzoeker is aan het verzoek tot wraking ten grondslag gelegd dat de rechter niet aan waarheidsvinding zou doen. De rechter zou haar beslissing baseren op rapporten met onwaarheden.
5.3.1. De wrakingskamer stelt voorop dat er in de onderhavige zaak nog geen beslissing is genomen, waarbij de rechter zich op de bedoelde rapporten heeft gebaseerd. Het is aan de rechter om, nadat zij kennis heeft genomen van alle standpunten, een beslissing te nemen. Anders dan verzoeker heeft betoogd, is de wrakingskamer niet gebleken dat de rechter heeft gesteld of de indruk heeft gewekt haar beslissing (enkel) te zullen baseren op de rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming en/of Bureau Jeugdzorg; dat is haar overigens wel toegestaan.
5.3.2. Bij het nemen van een beslissing dient de rechter op basis van alle naar voren gebrachte informatie een afweging te maken. De rechter kan dan ook niet, zoals door verzoeker is verzocht, reeds op voorhand rapporten uitsluiten.
5.3.3. Verder overweegt de wrakingskamer nog dat de partijautonomie meebrengt dat het aan partijen is om de rechter te voorzien van de volgens deze partijen voor de beoordeling van het geschil van belang zijnde informatie. Indien verzoeker meent dat de rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming en/of Bureau Jeugdzorg op onwaarheden berusten, is het aan hem om deze stelling nader te onderbouwen. Het weigeren om met verzoeker onder vier ogen te spreken, levert geen grond op voor wraking. Het met één van de partijen onder uitsluiting van alle andere partijen spreken onder vier ogen levert een overtreding van artikel 12 van de Wet op de rechterlijke organisatie op, die de rechter blijkens artikel 46-c van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren op een schriftelijke waarschuwing van de president en bij herhaling op disciplinair ontslag kan komen te staan.
5.3.4. Daarnaast bestaat er voor de rechter geen aangifteplicht in het geval deze bekend wordt met strafbare feiten. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 30 maart 1998 (LJN: AD2861) bepaald dat het een rechter juist niet vrij staat aangifte te doen in geval hem in het kader van een mondelinge behandeling op een terechtzitting door één van de partijen gegevens worden medegedeeld waaruit kan worden afgeleid dat één van de betrokken partijen zich aan het plegen van een of meer strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. Daarbij komt dat de enkele stelling van verzoeker, dat de rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming en/of Bureau Jeugdzorg frauduleus zijn, niet zonder meer de conclusie rechtvaardigt dat er sprake is van (een redelijk vermoeden van) een strafbaar feit.
5.3.5. Het ten onrechte gemaakte verwijt aan de gewraakte rechter komt erop neer, dat deze zich neutraal heeft opgesteld in plaats van meteen partij te kiezen voor verzoeker.
5.4. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat er geen sprake is geweest van uitzonderlijke omstandigheden zoals onder 5.1. bedoeld. Het verzoek tot wraking van [rechter] zal dan ook in zoverre worden afgewezen.
5.5. Het is de wrakingskamer bekend dat verzoeker meermalen op dezelfde gronden verzoeken om wraking heeft ingediend. Nu het steeds opnieuw op dezelfde gronden verzoeken om wraking van de behandelende rechter moet worden gekwalificeerd als misbruik van recht, wordt op voet van het vierde lid van artikel 39 Rv bepaald dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak betreffende verlenging van de ondertoezichtstelling niet in behandeling wordt genomen.
6. Beslissing
De rechtbank:
6.1. verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking voor zover dit verzoek berust op de gronden aangevoerd ter terechtzitting van 31 oktober 2011;
6.2. wijst voor het overige het verzoek tot wraking van [rechter] af;
6.3. bepaalt dat de procedure, bij de rechtbank bekend onder zaaknummer 125068 JE RK 11/924 a en b, zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment dat het onderhavige wrakingsverzoek werd ingediend;
6.4. bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking van verzoeker in de zaak met zaaknummer 125068 JE RK 11/924 a en b niet in behandeling genomen wordt.
Deze beslissing is gegeven door mr. G. Vrieze, voorzitter, mrs. E.G. de Jong en M.C. van der Mei, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2011 door de voorzitter in aanwezigheid van mr. F.A. Demmers, griffier.