ECLI:NL:RBZUT:2011:BT6915

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
12 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
118904 / HA ZA 11-27
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van logistieke dienstverlener voor schade door onterecht geactiveerde schuimblusinstallatie

In deze zaak vorderde Beiersdorf, een onderneming die verzorgingsproducten levert, schadevergoeding van de logistieke dienstverlener [gedaagde] na de onterechtelijke activatie van een schuimblusinstallatie op 25 december 2009, waardoor de opgeslagen producten beschadigd raakten. Beiersdorf stelde dat [gedaagde] tekortgeschoten was in zijn verplichtingen om de producten in dezelfde staat terug te leveren. De rechtbank Zutphen oordeelde dat de aansprakelijkheid van [gedaagde] niet kon worden afgewezen op basis van overmacht, omdat de oorzaak van de activatie van de schuimblusinstallatie te maken had met de zorgplicht van [gedaagde] als bewaarnemer. De rechtbank concludeerde dat de corrosie in de handblusknop, die leidde tot de activatie, voor rekening van [gedaagde] kwam. Beiersdorf had voldoende belang bij haar vordering, ondanks de mogelijkheid dat haar verzekeraar Allianz een schadevergoeding had uitgekeerd. De rechtbank hield de verdere beslissing aan, zodat Beiersdorf bewijs kon leveren van de omvang van de schade en de uitkering door Allianz. De zaak werd opnieuw op de rol gezet voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 118904 / HA ZA 11-27
Vonnis van 12 oktober 2011
in de zaak van
de vennootschap naar Duits recht
LOGISTIKGESELLSCHAFT BEIERSDORF CUSTOMER SUPPLY GMBH,
gevestigd te Hamburg, Duitsland,
eiseres,
advocaat mr. J.A.M. LL.M. Janssen te Groningen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. K.A.M. van Os- ten Have te Zutphen.
Partijen zullen hierna Beiersdorf en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek, tevens akte houdende vermindering van eis
- de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Beiersdorf is een onderneming die onder meer zorg draagt voor bevoorrading van Nederlandse klanten van verzorgingsproducten. [gedaagde] is een logistieke dienstverlener die onder meer geïntegreerde warehousing aanbiedt.
2.2. Sinds 2009 verzorgt [gedaagde] de opslag van Beierdorf’s verzorgingsproducten. Beiersdorf heeft een conceptovereenkomst (hierna: de Overeenkomst) opgesteld, die partijen (nog) niet hadden ondertekend, maar volgens welke zij feitelijk hebben gehandeld.
Voor zover van belang zijn de volgende bepalingen opgenomen:
“Article 10 FORCE MAJEURE
Either party shall be relieved of any liability or obligation herein the fulfilment of which is prevented as a consequence of an Act of God as described in Dutch law. (…)
(…)
Article 14 LAW
Dutch law shall rule this contract and the parties hereto hereby submit to the jurisdiction of Dutch Courts, (…).”
2.3. Tevens is op de rechtsverhouding tussen partijen de “Physical Distributions Conditions 2000” (PDC) van toepassing. Deze voorwaarden houden onder meer het volgende in:
“ARTICLE 1 DEFINITIONS
(…)
6. FORCE MAJEURE: Circumstances a diligent physical distributor was not able to avoid and the consequences of which he was not able to prevent. Fire and explosions, as well as the consequences thereof, are always considered to be force majeure.
ARTICLE 4 OBLIGATIONS OF THE PHYSICAL DISTRIBUTOR
(…)
2. to take care of storing the goods and taking the goods out of storage.
(…)
11. to deliver the goods in the same condition in which they have been received, or in the agreed condition.
ARTICLE 7 LIABILITY OF THE PHYSICAL DISTRIBUTOR
(…)
3. CONSEQUENTIAL DAMAGE: The physical distributor is only liable for damage to and loss of goods in his charge and therefore not for immaterial damage, loss of profit, consequential damage, however occurring, including damage caused by delay and damage caused on account of advice from the physical distributor.
(…)
5. LIABILITY LIMIT: Except in the case of Gross negligence or wrongful act on his part, the physical distributor is not liable for anything exceeding E 3,50 per kilogram damaged or lost weight, up to a maximum of E 115.000 per occurrence or series of occurrences having the same cause.
ARTICLE 9 TIME BAR AND FORCLOSURE
1. Any claim made against the physical distributor, including claims arising from collection on delivery matters, is timebared bij the mere lapse of twelve months and shall be foreclosed by the merelLapse of eighteen months.
ARTICLE 12 COMPETENT COURT
1. All agreements, to which these Physical Distributions Conditions apply, are subject to Dutch law.
2. All disputes emanating from or in connection with the agreement, (…), shall be decided by the competent court of the place of establishment of the physical distributor (…)”
2.4. Op 25 december 2009 is de schuimblusinstallatie van de hal waarin de producten van Beiersdorf waren opgeslagen, zonder noodzaak, geactiveerd als gevolg waarvan de hal is vol geschuimd. Door het branddovende ‘hotfoam’ zijn de producten van Beiersdorf beschadigd.
2.5. Naar aanleiding van het voorval heeft Bureau Veritas de onderzoekrapportage d.d. 16 juni 2010 opgesteld (productie G2 bij conclusie van antwoord). De conclusies luiden als volgt:
“Het alarm van de handblusknop (module 225) is er de oorzaak van dat hal 1.05 wordt vol geschuimd.
De volgende scenario’s kunnen ten grondslag hebben gelegen aan het alarm van de handblusknop:
a) het zeer waarschijnlijke scenario waarbij inwerking van vocht in de handblusknop gedurende langere tijd (tenminste enkele weken) leidt tot corrosieve aantasting van het binnen werk van de handblusknop, waardoor de geleidingswaarde van het door de module gemeten circuit varieert en uiteindelijk op 25 december 2009 de onderwaarde voor alarm van 100% bereikt
b) het zeer onwaarschijnlijke scenario waarbij door menselijk handelen de handblusknop wordt geactiveerd zonder dat het glaasje breekt.”
Onder “Overige constateringen tijdens het onderzoek” is onder meer het volgende opgenomen:
“De lichtschuimbeveiliging in hal 1.05 wordt getoetst aan de hand van Inspectieplan nr. 2059-5-1 d.d. 6 november 2008. In § 4.5.13.1 staat in relatie tot dit onderwerp het volgende:
De drukknoppen moeten zodanig worden uitgevoerd, dat wanneer deze onder het schuim worden gezet, de werking van de lichtschuiminstallatie niet negatief wordt beïnvloed.
Dit onderzoek toont aan, dat door de wijze van montage aan deze eis niet is voldaan. Het verdient aanbeveling de montage aan te passen in alle met lichtschuim beveiligde hallen. In een enkele hal is tijdens een aanvullend bezoek ter plaatse op 8 februari 2010 dit al uitgevoerd, (…).
Inwendige staat handblusknoppen
Bureau Veritas heeft tijdens een aanvullend onderzoek ter plaatse op 8 februari 2010 alle handknoppen van alle hallen inwendig gecontroleerd op corrosie. Alle handblusknoppen bleken vrij te zijn van corrosie. (…)
Hiermee is tevens vastgesteld dat uitsluitend bij de betreffende handblusknop van hal 1.05 de inwendige gecorrodeerde aansluiting is aangetroffen.”
2.6. De automatische blusschuimbeveiliging en brandmeldinstallatie worden halfjaarlijks geïnspecteerd. Het inspectierapport d.d. 30 september 2009 van R2B Inspecties B.V. (productie G4 bij conclusie van antwoord) vermeldt dat de automatische en elektrische bediening goed werken.
3. De vordering
3.1. Beiersdorf vordert - na vermindering van eis - dat de rechtbank [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zal veroordelen om aan Beiersdorf te betalen een bedrag van € 126.958,38, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over voormeld bedrag, vanaf 26 december 2009, tot op de dag der algehele voldoening, met haar veroordeling in de kosten van het geding.
3.2. Beiersdorf legt aan haar vordering, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, de navolgende stellingen ten grondslag.
[gedaagde] is tekortgeschoten in zijn verplichting om de in bewaring gegeven producten weer in dezelfde conditie aan Beiersdorf af te leveren. De producten zijn beschadigd geraakt door de onbedoelde inwerkingtreding van de schuimblusinstallatie in de ruimte waar de producten van Beiersdorf waren opgeslagen. Deze omstandigheid komt krachtens de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening en risico van [gedaagde]. Een ingebrekestelling is niet vereist, omdat nakoming van de verplichting door [gedaagde] blijvend onmogelijk is geworden. [gedaagde] is gehouden tot vergoeding van de schade.
De beschadigde producten waren niet meer bruikbaar. Het schuim uit de schuimblusinstallatie kan bij aanraking tot gezondheidsproblemen leiden. De kosten van het sorteren en het (chemisch) reinigen van de nog bruikbare producten waren naar verhouding veel te hoog ten opzichte van de waarde van de hoeveelheid nog te redden product. Het gewicht van de beschadigde goederen bedroeg 34.836,79 kg. Daarnaast wordt aanspraak gemaakt op kosten samenhangend met de verwerking van de beschadigde producten en kosten van vervoer.
De wettelijke rente is verschuldigd vanaf het moment van ontstaan van de schade op 25 december 2009.
4. Het verweer
4.1. [gedaagde] concludeert dat de rechtbank Beiersdorf bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering, althans deze zal afwijzen, met haar veroordeling in de kosten van het geding.
4.2. [gedaagde] voert de navolgende verweren aan.
Beiersdorf heeft geen belang bij de door haar ingestelde vordering, omdat nu ruim een jaar na het voorval aangenomen mag worden dat verzekeraar Allianz aan Beiersdorf de schade heeft uitgekeerd onder de polis. Als Allianz aan Beiersdorf heeft uitgekeerd, wordt Allianz gesubrogeerd in de door Beiersdorf gepretendeerde rechten op [gedaagde]. Beiersdorf is dan niet langer vorderingsgerechtigd.
[gedaagde] is haar verplichting ingevolge artikel 7:602 BW nagekomen. Zij beschikt over een gecertificeerde schuimblusinstallatie die periodiek is onderhouden. Gelet op de oorzaak van de inwerkingtreding van de schuimblusinstallatie komt [gedaagde] een beroep op overmacht toe, zoals opgenomen in artikel 10 Overeenkomst en artikel 1 lid 6 PDC.
5. De beoordeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1. Omdat Beiersdorf in Duitsland is gevestigd, is de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vorderingen kennis te nemen. In zaken die bij dagvaarding moeten worden ingeleid, zoals de onderhavige, bepaalt artikel 23 van de in deze zaak toepasselijke Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (EEX-Vo) dat, als partijen een gerecht hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking (zullen) ontstaan, dit gerecht exclusief bevoegd is. De rechtsverhouding tussen partijen wordt beheerst door de Overeenkomst en de PDC. Zowel de Overeenkomst (article 14) als de PDC (article 12) bevat een rechtsmachtbepaling, waarin het gerecht van de plaats van vestiging van de bewaarnemer bepalend is voor het bevoegde gerecht. Derhalve komt aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toe en is de rechtbank Zutphen het bevoegde gerecht. Tevens hebben partijen in deze artikelen vastgelegd dat Nederlands recht van toepassing is op de overeenkomst van bewaarneming.
Belang
5.2. Primair heeft [gedaagde] aangevoerd dat Beiersdorf ingevolge artikel 3:303 Burgerlijk Wetboek (BW) geen belang (meer) heeft bij haar rechtsvordering, omdat ruim een jaar na het voorval kan worden aangenomen dat Allianz onder de polis aan Beiersdorf heeft uitgekeerd. Als Allianz aan Beiersdorf heeft uitgekeerd, wordt zij gesubrogeerd in de gepretendeerde rechten van Beiersdorf op [gedaagde]. Beiersdorf heeft dan geen belang meer bij haar ingestelde rechtsvordering, omdat haar schade inmiddels is vergoed.
Beiersdorf heeft betwist dat enige uitkering door de verzekeraar van Beiersdorf heeft plaatsgevonden, zodat Beiersdorf wel degelijk belang heeft bij haar vordering op [gedaagde].
5.3. Vooropgesteld wordt dat aan Beiersdorf de bevoegdheid toekomt te kiezen wie zij zal aanspreken voor de door haar geleden schade. Beiersdorf kan [gedaagde] aanspreken op grond van diens gestelde toerekenbare tekortkoming ten aanzien van de verplichtingen voortvloeiende uit de overeenkomst van bewaarneming, terwijl Beiersdorf op grond van de met Allianz gesloten schadeverzekering van Allianz nakoming van deze overeenkomst kan vorderen. Daarenboven heeft [gedaagde] niet gemotiveerd gesteld dat de mogelijk uitgekeerde verzekerde som betrekking heeft op het (gehele) in de procedure gevorderde bedrag. Beiersdorf heeft derhalve voldoende belang. Aan de vraag of een uitkering heeft plaatsgevonden en welke gevolgen deze heeft, wordt toegekomen bij de bepaling van de omvang van de schade van Beiersdorf. Daartoe dient eerst de gestelde aansprakelijkheid van [gedaagde] te komen vaststaan.
Aansprakelijkheid
5.4. Beiersdorf heeft aan haar stelling dat [gedaagde] aansprakelijk is voor het defect van de schuimblusinstallatie ten grondslag gelegd dat [gedaagde] verantwoordelijkheid draagt voor een juiste werking van de schuimblusinstallatie en dat het vastgestelde gebrek krachtens de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening en risico van [gedaagde] komt, zodat de tekortkoming aan [gedaagde] kan worden toegerekend.
[gedaagde] heeft zich beroepen op overmacht. Zij heeft de zorg van een goed bewaarder in acht genomen door de hal waarin de producten van Beiersdorf waren opgeslagen, uit te rusten met een gecertificeerde en periodiek gecontroleerde schuimblusinstallatie. Ondanks alle getroffen maatregelen was de schade in kwestie simpelweg niet te voorkomen, zodat sprake is van overmacht.
5.5. Dat sprake is van een tekortkoming omdat [gedaagde] niet in staat is de producten van Beiersdorf in dezelfde staat terug te geven, is niet in geschil. Kern van het geschil is de vraag of [gedaagde] een beroep op overmacht toekomt ten aanzien van de oorzaak van de tekortkoming. De in artikel 1 lid 6 van de PDC opgenomen definitie van ‘Force Majeure’ sluit aan bij de in artikel 7:602 BW opgenomen zorgverplichting van de bewaarnemer. In artikel 10 van de Overeenkomst (zie 2.2) hebben partijen vastgelegd dat een partij ontslagen is van aansprakelijkheid als sprake is van ‘an Act of God as described in Dutch law’. Het juridisch toetsingskader wordt aldus gevormd door artikel 6:75 jo 6:77 BW. Dit betekent dat de oorzaak van de tekortkoming niet te wijten moet zijn aan schuld van [gedaagde] en evenmin krachtens wet, rechtshandeling of in het verkeer geldende opvattingen voor haar rekening komt. Artikel 6:77 BW brengt in beginsel het gebruik van een zaak die ongeschikt is voor de uitvoering van een verbintenis voor risico van de schuldenaar, tenzij dit op de in het artikel genoemde gronden onredelijk zou zijn.
5.6. De rechtbank overweegt het volgende. De onderzoekrapportage van Bureau Veritas vermeldt als een zeer waarschijnlijk scenario dat inwerking van vocht in de handblusknop gedurende tenminste enkele weken tot mogelijk jaren tot corrosieve aantasting van het binnenwerk van de handblusknop heeft geleid, waardoor de geleidingswaarde van het circuit de onderwaarde voor alarm heeft kunnen bereiken. Uit een controle van de aanwezige handblusknoppen is gebleken dat alleen in de handblusknop in hal 5 corrosie is geconstateerd. Als mogelijke verklaring voor het in gang zetten van de corrosie wordt lekkage van een opgeslagen goed in de directe nabijheid van de knop genoemd of schoonmaakwerkzaamheden. Partijen hebben de onderzoekrapportage niet voldoende gemotiveerd betwist. Gelet op de onderbouwing van het uitgevoerde onderzoek neemt de rechtbank de conclusies van de onderzoekrapportage over. Dit brengt mee dat de corrosie in de handblusknop heeft te gelden als oorzaak voor de ‘spontane’ inwerkingtreding van de schuimblusinstallatie.
5.7. Onweersproken heeft [gedaagde] aangevoerd dat zij halfjaarlijks door een onafhankelijke inspectie-instelling controles van de gecertificeerde schuimblusbeveiliging laat uitvoeren. Tijdens deze controles en onderhoudsbeurten is niet gebleken van corrosie in de handblusknop in hal 5. Het laatste inspectiecertificaat, waaruit blijkt dat de schuimblusinstallatie aan de daarvoor geldende vereisten voldeed, dateert van 23 oktober 2009, twee maanden voor het schadeveroorzakende voorval. Gesteld noch gebleken is dat de wijze van uitvoering van de inspecties en de frequentie waarmee deze hebben plaatsgevonden niet overeenkomen met hetgeen gebruikelijk is in de branche. Terecht heeft [gedaagde] zich op het standpunt gesteld dat hij zorg heeft gedragen voor de controles die van haar mochten worden verwacht. Dat de handblusknop niet 100% waterdicht is uitgevoerd, zoals vermeld onder ‘Overige constateringen tijdens het onderzoek’(zie 2.5), maakt dit niet anders, omdat niet gebleken is dat [gedaagde] hiervan op de hoogte was. Dit impliceert dat de oorzaak van de tekortkoming niet aan schuld van [gedaagde] is te wijten.
5.8. Vervolgens dient onderzocht te worden of krachtens de wet de tekortkoming aan [gedaagde] kan worden toegerekend. Of artikel 6:77 BW in de onderhavige situatie een rol speelt, is afhankelijk van het antwoord op de vraag of [gedaagde] de schuimblusinstallatie gebruikt ter uitvoering van haar verplichting om zorg te dragen voor een zorgvuldige bewaarneming. Het gebruik van een schuimblusinstallatie ziet op bestrijding van de schadelijke gevolgen van brand. Naar mag worden aangenomen ziet deze preventie zowel op instandhouding van het gebouw als op bescherming van de opgeslagen goederen tegen de gevolgen van brand. Bij een ruime interpretatie van zaken die [gedaagde] bij de uitvoering van haar verplichting tot zorgvuldige bewaarneming gebruikt, valt de schuimblusinstallatie als zodanig aan te merken. Hieruit volgt dat de ‘spontane’ inwerkingtreding van de schuimblusinstallatie in beginsel aan [gedaagde] kan worden toegerekend. Dit leidt uitzondering als dit in de gegeven omstandigheden onredelijk zou zijn.
5.9. In dit verband zijn de volgende omstandigheden van belang. [gedaagde] is een internationaal opererende, professionele logistieke dienstverlener. Uit de onderzoekrapportage van Bureau Veritas is gebleken dat de montage van de handblusknop van hal 5 niet voldoet aan het vereiste van 100% waterdichtheid. Tijdens de inspectie voorafgaand aan het voorval op 25 december 2009 was de corrosie in de handblusknop waarneembaar geweest. Voornoemde omstandigheden hangen samen met de verplichting tot zorgvuldige bewaarneming. Weliswaar is hiervoor geoordeeld dat [gedaagde] geen verwijt kan worden gemaakt dat hij hiervan niet op de hoogte was, het feit dat het met de bewaarneming samenhangende factoren betreft rechtvaardigt dat het daaruit voortvloeiende nadeel voor rekening van [gedaagde] wordt gebracht. Daarbij komt dat [gedaagde] is verzekerd bij AON Risico Management te Rotterdam, zij het dat opgeslagen goederen volgens [gedaagde] niet onder de dekking van deze verzekering vallen.
5.10. Zou artikel 6:77 BW zodanig eng worden geïnterpreteerd dat het in het onderhavige geval niet van toepassing is, dan leidt artikel 6:75 BW tot dezelfde uitkomst. In verband met voormelde omstandigheden komt de tekortkoming immers krachtens de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening van [gedaagde]. Beiersdorf heeft terecht aangevoerd dat het hier niet gaat om een “betriebsfremdes Ereignis”. Uit de onderzoeksrapportage van Bureau Veritas blijkt immers dat de oorzaak van het voorval op 25 december 2009 samenhangt met het bieden van een inrichting voor een veilige opslag.
Het beroep op overmacht wordt verworpen en [gedaagde] is aansprakelijk voor de geleden schade.
Schade
5.11. [gedaagde] betwist gemotiveerd het door Beiersdorf gevorderde schadebedrag van € 126.958,38.
In artikel 7 lid 3 PDC is de verplichting tot schadevergoeding beperkt tot schade aan de opgeslagen producten, zodat de facturen van Remondis, Offergeld en [gedaagde], die alle zien op gevolgschade, zullen worden afgewezen.
Daarnaast is in artikel 7 lid 5 PDC een beperking van de schadevergoeding opgenomen van € 3,50 per verloren kilogram tot een maximumbedrag van € 115.000,00. Onder overlegging van een overzicht van de verloren gegane producten dat sluit op een totaalgewicht van 34.836,79 kg (productie 9 bij conclusie van repliek) heeft Beiersdorf aanspraak gemaakt op schadevergoeding tot dit maximale bedrag. [gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat uit dit overzicht blijkt dat dit (het gewicht van) de verloren gegane producten zijn (is). Onderliggende stukken die de mogelijkheid bieden om de juistheid van het overzicht van Beiersdorf te controleren, ontbreken, aldus [gedaagde].
Gelet op de gemotiveerde betwisting van de omvang van de schade rust op Beiersdorf het bewijs van haar stelling dat zij aanspraak kan maken op het maximale bedrag. Beiersdorf zal zich bij akte kunnen uitlaten op welke wijze zij dit bewijs wil leveren.
5.12. Voorts stelt [gedaagde] dat wel degelijk een opkoper had kunnen worden gevonden voor (een groot deel van) de beschadigde producten. Schattenderwijs kan dit bedrag volgens [gedaagde] worden gesteld op 25% van de factuurwaarde van de producten.
Naar de rechtbank begrijpt – voert [gedaagde] hiermee aan dat Beiersdorf haar schade onvoldoende heeft beperkt. De bewijslast van deze stelling, die in wezen een beroep op artikel 6:101 BW inhoudt, rust op [gedaagde]. [gedaagde] zal zich bij akte kunnen uitlaten op welke wijze zij dit bewijs wil leveren.
5.13. In het kader van de bepaling van de omvang van de schade is tevens van belang of, en tot welk bedrag, Allianz aan Beiersdorf een uitkering krachtens de verzekeringspolis heeft gedaan. Tevens dient vermeld te worden waarop de schade-uitkering door Allianz betrekking heeft. In de verhouding Beiersdorf/[gedaagde] is immers een schadebeperking opgenomen, zodat niet iedere uitkering van Allianz inzake verloren gegaan product zal leiden tot vermindering van de in de procedure gevorderde schade. Omdat Allianz als gesubrogeerd verzekeraar voor het aan Beiersdorf betaalde bedrag mogelijk regres zal willen uitoefenen, heeft [gedaagde] op grond van artikel 6:37 BW de bevoegdheid haar betalingsverplichting op te schorten indien op redelijke grond wordt getwijfeld aan wie de betaling moet geschieden. Het ligt op de weg van Beiersdorf over de door Allianz betaalde uitkeringen onder de polis inlichtingen te verschaffen. Zij zal bij akte daartoe in de gelegenheid worden gesteld.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
6. De beslissing
De rechtbank
6.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 9 november 2011 voor het nemen van een akte door Beiersdorf over hetgeen is vermeld onder 5.11 en 5.13, waarna de wederpartij op de rol van 4 weken daarna een antwoordakte kan nemen,
6.2. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 9 november 2011 voor het nemen van een akte door [gedaagde] over hetgeen is vermeld onder 5.12, waarna de wederpartij op de rol van 4 weken daarna een antwoordakte kan nemen,
6.3. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Strens-Meulemeester en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2011.