RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen:
Bouwbedrijf [naam] B.V.
te [plaats],
eiseres,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brummen
verweerder.
[derde-partij]
te [plaats],
derde-partij.
Bij besluit van 23 april 2008 heeft verweerder aan eiseres vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de (inmiddels vervallen) Wet op Ruimtelijke ordening (WRO) en bouwvergunning verleend voor de bouw van een appartementengebouw met negen appartementen en een ondergrondse parkeervoorziening op het perceel [perceel te plaats].
Bij besluit van 16 (verzonden: 29) april 2010 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen door de derde-partij gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 23 april 2008 herroepen en de vrijstelling en bouwvergunning alsnog geweigerd.
Namens eiseres heeft mr. S.W. Knoop, advocaat te Zwolle, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 11 augustus 2011, waar namens eiseres [naam 1] is verschenen, bijgestaan door mr. Knoop. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. ing. A. Noordermeer en M.H. Romeijn. Namens de derde-partij is [naam 2] verschenen.
2.1 De rechtbank stelt voorop dat uit het door eiseres aan de rechtbank overgelegde verzendcontrolerapport moet worden afgeleid dat de gronden van het beroep binnen de daarvoor gestelde termijn op 24 juni 2010 per fax aan de rechtbank zijn verzonden. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het verzendcontrolerapport, nu dit overeenstemt met het faxjournaal van de rechtbank. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat de gronden van het beroep tijdig zijn ingediend en dat er geen aanleiding is om het beroep wegens het niet tijdig indienen van de gronden daarvan niet-ontvankelijk te verklaren.
2.2 Eiseres betoogt primair dat verweerder de verleende vrijstelling en bouwvergunning voor het in geding zijnde bouwplan bij het thans bestreden besluit niet alsnog heeft kunnen weigeren en subsidiair dat verweerder compenserende maatregelen had moeten treffen.
Aan het besluit van 23 april 2008 heeft verweerder, voor zover hier van belang, ten grondslag gelegd dat het woongebouw wat nokhoogte betreft vergelijkbaar is met het naastgelegen pand, dat de locatie geschikt is voor dit type bebouwing omdat het deel uitmaakt van het centrum van Brummen en dat de opgestelde ruimtelijke onderbouwing geen belemmeringen naar voren heeft gebracht.
Aan het thans bestreden besluit heeft verweerder, voor zover hier van belang, ten grondslag gelegd dat de bouw van het appartementencomplex leidt tot een forse verdichting in een kleinschalige dorpse omgeving. Verweerder heeft daarbij overwogen dat de schaal van het gebouw vergelijkbaar is met gebouwen in het centrumgebied, maar dat het perceel buiten het centrumgebied valt en dat de bebouwing dus niet valt te vergelijken met gebouwen in het centrumgebied. Verweerder komt tot de conclusie dat het bouwplan niet passend is binnen de dorpse maat en schaal en dat het bouwplan daardoor in grote lijnen in strijd is met de uitgangspunten die zijn opgenomen in de door de raad van verweerders gemeente in september 2006 vastgestelde Ruimtelijke ontwikkelingsvisie (hierna: de Rov). Voorts zijn er volgens verweerder geen zwaarwegende argumenten om af te wijken van de Rov en de vrijstelling en bouwvergunning in stand te laten.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen (uitspraak van 11 maart 2009, zaak nr. 200803997, www.raadvanstate.nl), brengt de omstandigheid dat bezwaar is gemaakt mee dat het betrokken bestuursorgaan het aanvankelijk genomen besluit in volle omvang moet heroverwegen. Uit de aard van de bezwaarschriftprocedure volgt voorts dat dit besluit als gevolg daarvan alsnog ongedaan kan worden gemaakt.
Het eerst ter zitting gehouden betoog van eiseres dat verweerder ten onrechte aan de Rov heeft getoetst, kan niet slagen, reeds omdat de Rov ten tijde van de bestreden besluitvorming geldend gemeentelijk ruimtelijk beleid betreft. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder het bouwplan bij het thans bestreden besluit terecht alsnog uitdrukkelijk heeft getoetst aan de uitgangspunten van de Rov. Op p. 77 van de Rov is, voor zover hier van belang, de volgende passage opgenomen:
“De woningen realiseren we deels op herontwikkelingslocaties en inbreidingslocaties. Bij deze projecten is het van belang om de omvang en inrichting af te stemmen op de locatie. De projecten moeten bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit en de (groene) inrichting van de omgeving. Zo mag inbreiding niet leiden tot forse verdichting. Behoud van open en groene ruimte is essentieel. Het bouwen van gestapelde woningen (appartementen) kan, maar met behoud van de dorpse maat en schaal.”
De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit alsnog uitdrukkelijk toetsing aan de Rov heeft plaatsgevonden, waar dat bij het besluit van 23 april 2008 achterwege is gebleven. Voorts stelt de rechtbank vast dat waar verweerder in het besluit van 23 april 2008 slechts oog heeft gehad voor de bebouwing in het centrum, hij in het bestreden besluit nadrukkelijk heeft gekeken naar de overige woningen in de [straat 1] en de aan de achterzijde van het perceel grenzende woningen aan de [straat 2]. Verweerder kan daarbij op zich bij zijn beoordeling de passendheid van het bouwplan in de dorpse omgeving zwaarder laten wegen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de in geding zijnde locatie overgangsgebied vormt tussen het centrum met overwegend hoge bebouwing (twee bouwlagen met kap) en de dorpse omgeving van het centrum in Brummen met overwegend lage bebouwing (één bouwlaag met kap). Gelet op wat hiervoor is overwogen heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank toereikend gemotiveerd waarom hij na toetsing aan de uitgangspunten van de Rov van inzicht is veranderd.
Daarbij diende verweerder voorts de gevolgen van het bij eiseres door de aanvankelijk uitgesproken bereidheid tot medewerking gewekte vertrouwen af te wegen tegen de door de weigering gediende belangen en onder ogen te zien of die afweging tot het verlenen van enige compensatie noopt.
Verweerder heeft vanaf einde 2004 tot en met het besluit van 23 april 2008 de bereidheid uitgesproken om medewerking te verlenen aan het bouwplan van eiseres. Eerst na het advies van de commissie voor de bezwaarschriften van 5 augustus 2008 is verweerder van inzicht veranderd. Eiseres had op dat moment op basis van haar verwachtingen al aanzienlijke kosten gemaakt in verband met het bouwplan. Gelet hierop en op de omstandigheid dat de in geding zijnde locatie overgangsgebied vormt tussen het centrum en de dorpse omgeving van het centrum in Brummen, heeft verweerder niet zonder nadere motivering een groter gewicht kunnen hechten aan de stedenbouwkundige belangen dan aan de financiële belangen van eiseres. Dat aan handelen op grond van een nog niet in rechte onaantastbare bouwvergunning nu eenmaal risico’s zijn verbonden en dat woningbouw op het perceel nog steeds mogelijk is, kan in deze niet gelden als een toereikende motivering. De door verweerder gesuggereerde mogelijkheid van realisering van twee vrijstaande woningen of een twee-onder-één-kapwoning op het perceel, maakt dat niet anders.
2.3 Gelet op wat hiervoor is overwogen zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), dat vereist dat een beslissing op bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, en het bestreden besluit vernietigen.
Verweerder dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Daarbij zal verweerder allereerst nader moeten bezien of de belangen van eiseres, gegeven het gewekte vertrouwen en de ligging van het perceel in overgangsgebied, niet toch zouden moeten prevaleren boven de door weigering gediende belangen en tot verlening van de vrijstelling en bouwvergunning nopen. In tweede instantie zal verweerder nader moeten bezien in hoeverre de belangen van eiseres, gegeven het gewekte vertrouwen en de ligging van het perceel in overgangsgebied, aanleiding geven tot het bieden van gelegenheid aan eiseres tot aanpassing van het bouwplan. In derde instantie zal verweerder zich nader moeten beraden over het verlenen van enige (andere) compensatie.
2.4 Onder deze omstandigheden zijn er thans voor de rechtbank geen termen om toepassing te geven aan artikel 8:73 van de Awb.
2.5 De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, ter zake van verleende rechtsbijstand, die met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden begroot op € 874, -.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 874,-, ter zake van verleende rechtsbijstand, te betalen aan eiseres;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 298,- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.J.P. Lambooij, voorzitter, en mr. R.G.J. Welbergen en mr. W.J.B. Claassen-Dales, leden. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 september 2011.