ECLI:NL:RBZUT:2011:BR1655

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
13 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
114066 - HA ZA 10-1439
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Stuiting van verjaring en tussentijds appel in civiele aansprakelijkheidszaak

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zutphen, stond de vraag centraal of de verjaring van een vordering was gestuit en of tussentijds hoger beroep kon worden toegestaan. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. F.B.M. van Aanhold, had de gedaagde, een besloten vennootschap, aansprakelijk gesteld voor schade die was ontstaan door een verzakking van zijn boerderij. De eiser had op 13 november 2006 de gedaagde aansprakelijk gesteld, waarna de verjaring op 5 maart 2007 zou zijn gestuit door een schriftelijke mededeling van zijn advocaat aan de verzekeraar van de gedaagde. De gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. K.J.T. Boersma, betwistte echter dat deze brieven als stuitingshandeling konden worden aangemerkt, omdat zij niet ondubbelzinnig het recht op nakoming voorbehouden. De rechtbank oordeelde dat de brieven, in onderling verband bezien, wel degelijk als stuitingshandeling konden worden aangemerkt, waardoor de vordering van de eiser op het moment van indienen van de eis in rechte op 21 juni 2010 nog niet was verjaard.

Daarnaast werd het verzoek van de gedaagde om tussentijds hoger beroep toe te staan, toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de beslissing over het verjaringsverweer ingrijpende gevolgen had voor de verdere behandeling van de zaak, en dat het daarom gerechtvaardigd was om tussentijds hoger beroep toe te staan. De rechtbank verwees de zaak naar de rol van 12 oktober 2011 voor verdere uitlating over de voortzetting van de procedure. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de eiser tot dat moment waren begroot op € 894,00. Het vonnis werd uitgesproken door mr. T.I. Spoor op 13 juli 2011.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 114066 / HA ZA 10-1439
Vonnis van 13 juli 2011
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. F.B.M. van Aanhold te Zutphen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde ] B.V.,
gevestigd te [plaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. K.J.T. Boersma te Tiel.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 april 2011.
- de akte overlegging producties in conventie en in reconventie van [eiser].
- de akte uitlating producties van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
in conventie
2.1. Bij vonnis van 20 april 2011 heeft de rechtbank [eiser] in de gelegenheid gesteld correspondentie in het geding te brengen teneinde het beroep van [gedaagde] op verjaring en de stelling van [eiser] dat de verjaring is gestuit, te kunnen beoordelen.
2.2. [eiser] heeft ter voldoening aan voormeld vonnis onder meer in het geding gebracht een brief van 5 maart 2007 van zijn advocaat, mr. F.B.M. van Aanhold, aan de verzekeraar van [gedaagde] (productie 1 bij akte overlegging producties). In die brief wordt verwezen naar eerdere brieven, een telefonisch onderhoud en een bespreking en is een begroting van de schade opgenomen. Daarnaast staat in de brief onder meer het navolgende:
“Indien op korte termijn tot een regeling gekomen kan worden lijkt het derhalve te gaan om een bedrag van ca. € 30.000,- + btw..
De eerste aansprakelijkheidsstelling is al van ca 4 maanden geleden en cliënt heeft belang bij spoedige duidelijkheid. (volgen opmerkingen over uit te voeren werkzaamheden – rechtbank) Op de bijeenkomst van 1.2 jl. nam de heer [naam] als eerst het woord en deed zijn verhaal, om aan te geven dat hij nauwelijks een rol zou hebben gehad en niet aansprakelijk zou zijn. (…)
De architect heeft naar de mening van cliënt niet gehandeld zoals een goed en bekwaam architect betaamt. Zij trachtte haar rol weliswaar te bagatelliseren, echter ondergetekende en uw bouwkundige hebben duidelijk gemaakt dat hetgeen beschreven werd aan die conclusie (juist) geen enkele basis geeft.
Indien overigens geoordeeld zou moeten worden dat uw cliënte de architect opdracht heeft gegeven, is uw cliënte tevens aansprakelijk voor de fouten van de architect.
Gelet op het vorenstaande en het gestelde in mijn eerdere brieven aan u(w) cliënte blijft cliënt er eveneens bij dat uw verzekerde aansprakelijk is voor de schade.
Graag ontvang ik binnen 2 weken na heden de erkenning van aansprakelijkheid en de bereidheid de schade te vergoeden.
Een afschrift van deze brief zend ik aan de advocaat van uw verzekerde, mr. De Vries. (…)”
2.3. Verder heeft [eiser] in het geding gebracht een brief van 5 maart 2007 van zijn advocaat aan de toenmalig advocaat van [gedaagde], mr. D.P de Vries (eveneens productie 1 bij akte overlegging producties). Deze brief houdt onder meer in:
“Naar aanleiding van uw brief d.d. 17 januari jl. treft u bijgaand aan mijn brief aan de verzekeraar van uw cliënte d.d. heden*.
Graag verneem ik binnen 2 weken de gevraagde reactie.
Mij zekerheidshalve namens cliënt alle rechten en weren voor behoudend, (…) ”
2.4. [gedaagde] stelt dat de brieven van 5 maart 2007 aan haar verzekeraar en haar advocaat geen stuitingshandeling opleveren omdat hierin niet ondubbelzinnig het recht op nakoming wordt voorbehouden. De zin “blijft cliënt er eveneens bij dat uw verzekerde aansprakelijk is voor de schade” kan niet worden aangemerkt als mededeling in de zin van artikel 3:317 BW. Daar komt bij dat één van de brieven is gericht aan de verzekeraar en niet aan [gedaagde] terwijl de verzekeraar of haar expert geen gevolmachtigde van [gedaagde] waren. In de brieven wordt aangegeven dat de architect niet heeft gehandeld zoals van een goed en bekwaam architect mag worden verwacht, hetgeen er op duidt dat [eiser] [gedaagde] niet meer aansprakelijk houdt. Ook het toezenden van een schadeopstelling aan een verzekeraar houdt geen stuitingshandeling in.
2.5. Anders dan [gedaagde] stelt kunnen de brieven van 5 maart 2007 wel worden aangemerkt als stuitingshandeling. Ingevolge het eerste lid van artikel 3:317 BW wordt de verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis gestuit door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig het recht op nakoming voorbehoudt. Dit artikellid moet worden begrepen in het licht van de strekking van een stuitingshandeling, die neerkomt op een — voldoende duidelijke — waarschuwing aan de schuldenaar dat hij er, ook na het verstrijken van de verjaringstermijn, rekening mee moet houden dat hij de beschikking houdt over zijn gegevens en bewijsmateriaal, opdat hij zich tegen een dan mogelijkerwijs alsnog door de schuldeiser ingestelde vordering behoorlijk kan verweren.
2.6. Tegen de achtergrond hiervan laten de namens [eiser] aan de toenmalig advocaat van [gedaagde] gezonden brieven, in onderling verband en samenhang beschouwd, geen andere uitleg toe dan dat [gedaagde] daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs de betekenis heeft moeten toekennen van een mededeling in de zin van artikel 3:317 (zie ook: HR 15 januari 2002, LJN: AD6085). [eiser]’ advocaat vraagt [gedaagde]’s advocaat uitdrukkelijk om een reactie op het gestelde in de brief aan de verzekeraar terwijl in de brief aan de verzekeraar meerdere passages zijn opgenomen waaruit blijkt dat [eiser] van mening is dat [gedaagde] - en niet (alleen) de architect - aansprakelijk is voor de door [eiser] gestelde schade. In het kader van de onderhandelingen lag het bovendien voor de hand dat [eiser] de inhoudelijke brief aan de verzekeraar van [gedaagde] stuurde en dat hij in de brief aan de advocaat van [gedaagde] volstond met verwijzing naar de inhoud van die meegestuurde brief en het vragen om een reactie. [gedaagde] dient aan een brief als die van 5 maart 2007 de gevolgtrekking te verbinden dat als het niet komt tot een regeling [eiser] mogelijk een rechtsvordering zal instellen en dat zij met het oog daarop de beschikking dient te houden over haar gegevens en bewijsmateriaal.
2.7. De brief van 24 december 2008 van [eiser]’ advocaat aan de toenmalig advocaat van [gedaagde] (productie 4 bij akte overlegging producties) houdt onder meer in:
“Voor de goede orde merk ik op dat cliënt uw cliënte nog steeds aansprakelijk houdt voor de schade en kosten die hij heeft geleden, lijdt resp. nog zal lijden. Om doublures te voorkomen verwijs ik naar eerdere correspondentie en de eerdere kort-gedingdagvaarding.”
[gedaagde] stelt dat de brief van 24 december 2008 geen stuitingshandeling oplevert omdat hierin niet ondubbelzinnig het recht op nakoming wordt voorbehouden en de kort gedingdagvaarding waarnaar wordt verwezen door [eiser] was ingetrokken.
Binnen de context van de eerdere stuitingsbrief, het in samenspraak ingetrokken kort geding en de correspondentie met een deskundige kan de verwijzing in de brief van 24 december 2008 naar de eerdere kort gedingdagvaarding, in combinatie met de aansprakelijkstelling niet anders worden opgevat dan als waarschuwing aan [gedaagde] dat zij de beschikking dient te houden over haar gegevens en bewijsmateriaal, opdat zij zich tegen een mogelijkerwijs alsnog door de schuldeiser ingestelde vordering behoorlijk kan verweren. De brief van 24 december 2008 vormt dan ook een geldige stuitingshandeling.
2.8. Nu [eiser]’ boerderij in oktober 2006 is verzakt, [eiser] [gedaagde] op 13 november 2006 aansprakelijk heeft gesteld en de verjaring is gestuit op 5 maart 2007 en op 24 december 2008 was de vordering van [eiser] op 21 juni 2010, toen hij een eis in rechte heeft ingesteld, nog niet verjaard.
Het verjaringsverweer treft geen doel.
2.9. [gedaagde] heeft verzocht om bij een afwijzende beslissing op het beroep op verjaring tussentijds hoger beroep toe te staan. [eiser] heeft op dat verzoek niet gereageerd.
2.10. De rechtbank zal het verzoek toewijzen nu in dit tussenvonnis een beslissing wordt gegeven die ingrijpend doorwerkt in de verdere behandeling van de zaak. Wanneer het Hof anders dan de rechtbank het verjaringsverweer zou honoreren komt het fundament onder de rest van de zaak immers te ontvallen.
2.11. De rechtbank zal de zaak verwijzen naar de rol van 12 oktober 2011 voor uitlating over de vraag of partijen voortzetting wensen en dus vonnis vragen of dat zij willen dat de zaak wordt verwezen naar de parkeerrol in verband met ingesteld hoger beroep.
2.12. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
in reconventie
2.13. Aangezien [gedaagde] haar vordering in reconventie baseert op de stelling dat de vordering in conventie is verjaard, en hierover in conventie afwijzend is beslist, zal de reconventionele vordering – onder verwijzing naar de overwegingen en beslissing in conventie hierover – worden afgewezen.
2.14. [gedaagde] zal als de in reconventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Daarbij wordt een punt toegekend voor de conclusie van antwoord in reconventie en voor de conclusie van dupliek in reconventie maar geen punt voor de akte uitlating producties omdat [eiser] die akte gelet op het verweer in conventie moest nemen en deze geen specifiek op de reconventie gerichte inhoud bevat. In verband met de samenhang met de vordering in conventie wordt een correctiefactor van 0,5 toegepast.
De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- salaris advocaat € 894,00 (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 894,00)
Totaal € 894,00
3. De beslissing
De rechtbank
in conventie
3.1. verwijst de zaak naar de rol van 12 oktober 2011 voor beraad, zoals is overwogen in rechtsoverweging 2.11,
3.2. bepaalt dat van dit vonnis hoger beroep mag worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen,
3.3. houdt iedere verdere beslissing aan,
in reconventie
3.4. wijst de vorderingen af,
3.5. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 894,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.I. Spoor en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2011.