ECLI:NL:RBZUT:2011:BR0670
Rechtbank Zutphen
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bepaling van het toepasselijke recht op een overeenkomst van opdracht tussen een Duitse eiser en een Nederlandse vennootschap
In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 6 juli 2011 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een Duitse eiser en de besloten vennootschap [naam 1 BV]. De eiser, een elektrotechnisch ingenieur, vorderde betaling van een bedrag van € 470.608,37 van [naam 1 BV] voor werkzaamheden die hij tussen juni 2006 en november 2008 had verricht. De eiser stelde dat hij op basis van een overeenkomst van opdracht recht had op een redelijk loon, terwijl [naam 1 BV] betwistte dat er een overeenkomst van vennootschap was en voerde aan dat de vorderingen verjaard waren. De rechtbank diende te bepalen welk recht van toepassing was op de overeenkomst. De eiser stelde dat Nederlands recht van toepassing was, terwijl [naam 1 BV] betoogde dat Duits recht van toepassing was, gezien de omstandigheden waaronder de werkzaamheden waren verricht. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van de eiser op basis van het Europees Verdrag inzake de rechtskeuze (EVO) naar Duits recht moesten worden beoordeeld, omdat de eiser op het moment van het sluiten van de overeenkomst zijn gewone verblijfplaats in Duitsland had. De rechtbank concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die een nauwere verbondenheid met Nederland konden aantonen. De zaak werd vervolgens aangehouden voor verdere behandeling, waarbij de eiser de gelegenheid kreeg om zijn stellingen aan te passen aan het oordeel van de rechtbank over het toepasselijke recht.