ECLI:NL:RBZUT:2011:BR0002

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
10 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
122298 KG RK 11-325
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het wrakingsverzoek tegen de rechter in een civiele procedure

Op 10 juni 2011 heeft de Rechtbank Zutphen uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure, waarbij het verzoek tot wraking van een rechter werd afgewezen. Het verzoekster, die betrokken was bij een civiele procedure, had op 16 mei 2011 een wrakingsverzoek ingediend. Dit verzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechter niet of nauwelijks reageerde op haar standpunten over misbruik en incest, wat volgens haar de kern van de zaak was. Verzoekster voelde zich door de vraagstelling van de rechter in de war gebracht en had het gevoel dat de rechter partijdig was. De rechtbank heeft het verloop van de procedure en de argumenten van verzoekster zorgvuldig beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de rechter voldoende ruimte en vrijheid had om de zitting te leiden en dat de vragen die gesteld werden relevant waren voor de zaak. De rechtbank concludeerde dat de door verzoekster aangevoerde gronden niet konden worden gekwalificeerd als uitzonderlijke omstandigheden die een wraking rechtvaardigen. De rechtbank benadrukte dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er zwaarwegende aanwijzingen zijn voor het tegendeel. De rechtbank besloot dat er geen sprake was van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden en wees het wrakingsverzoek af. De procedure in de onderliggende zaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Meervoudige wrakingskamer
Rekestnummer: 122298 KG RK 11-325
Beslissing van 10 juni 2011 van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van:
[verzoekster],
wonende te [plaats],
verzoekster,
advocaat: mr. P.J. Graafstal, te Ermelo,
strekkende tot wraking van:
[rechter],
rechter in deze rechtbank.
1. Het verloop van de procedure
Het verloop van de wrakingsprocedure blijkt uit:
- het verzoek tot wraking, mondeling gedaan ter terechtzitting van 16 mei 2011, strekkende tot wraking van [rechter];
- het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken van 16 mei 2011, betreffende de behandeling ter terechtzitting in de zaak met zaaknummer 120321 FA RK 11-410 (verzoek wijziging omgangsregeling);
- het schriftelijke verweer van [rechter] d.d. 23 mei 2011;
- de schriftelijke aanvulling op het verzoek tot wraking d.d. 25 mei 2011;
- het proces-verbaal van de behandeling van het wrakingsverzoek ter terechtzitting van
31 mei 2011.
2. Het wrakingsverzoek
Verzoekster heeft aan haar wrakingsverzoek, voor zover relevant, het volgende ten grondslag gelegd.
Tijdens de behandeling ter terechtzitting reageerde de rechter niet of nauwelijks op verzoeksters standpunt inzake misbruik/incest, wat volgens verzoekster de kern van de zaak is. De rechter beperkte bovendien de vraagstelling tot gebeurtenissen rondom de zomervakantie van 2010, welk onderwerp volgens verzoekster van marginaal belang is. De vraagstelling van de rechter sloot evenmin aan op hetgeen verzoekster vertelde. Verzoekster wilde tot de kern van de zaak komen, maar werd door de vraagstelling van de rechter in de war gebracht. Verzoekster kreeg het gevoel dat de rechter het niet over het gestelde misbruik wilde hebben. Een kort geding-vonnis uit 2005, waarbij verzoekster tot medewerking aan de omgangsregeling werd verplicht, zou mogelijk een rol kunnen spelen. Door het optreden van de rechter, waaronder het wijzen op de door haar te bepalen orde, werd volgens verzoekster duidelijk dat het misbruik niet of nauwelijks meer aan de orde zou kunnen komen.
Door deze feiten en omstandigheden lijkt het alsof de rechter partijdig is, althans, die schijn is bij verzoekster gewekt.
3. Standpunt van [rechter]
[Rechter] heeft niet in het verzoek tot wraking berust. Zij heeft schriftelijk en ter terechtzitting het verzoek tot wraking gemotiveerd weersproken. Op hetgeen zij heeft aangevoerd zal hierna, indien van belang, nader worden teruggekomen.
4. Beoordeling door de rechtbank
4.1. Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan op verzoek van een partij een rechter die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 14 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.3. De rechtbank is van oordeel dat de door verzoekster aangevoerde gronden niet kunnen worden gekwalificeerd als dergelijke uitzonderlijke omstandigheden. Voor dit oordeel is het volgende van belang.
4.3.1. Naar het oordeel van de rechtbank dient een rechter bij de behandeling ter zitting een zekere ruimte en vrijheid te hebben. Uit de (niet bestreden) inhoud van het proces-verbaal van de zitting van 16 mei 2011 blijkt dat de rechter beide partijen vragen heeft gesteld. Mede gezien de door [rechter] gegeven toelichting kan niet geconcludeerd worden dat de door haar gestelde vragen niet relevant zijn. Het feit dat de rechter gevraagd heeft naar de zomervakantie 2010 geeft geen steun voor de verwachting dat de vraagstelling ter zitting daartoe beperkt zou blijven. Het doorvragen door de rechter op het punt van de zomervakantie is voorts begrijpelijk, nu het antwoord van verzoekster niet (geheel) aansloot op de eerdere vraag van de rechter. Uit het optreden van de rechter kan niet (direct of indirect) worden afgeleid dat verzoeksters stelling ter zake het misbruik ter zitting niet verder aan de orde zou (kunnen) komen.
4.3.2. De behandeling ter zitting was nog niet afgerond. Niet alleen heeft [rechter] - onweersproken - gesteld dat zij net was begonnen met haar poging meer toelichting op de zaak te krijgen, ook staat vast dat de Raad voor de Kinderbescherming nog niet in de gelegenheid was geweest om advies uit te brengen terwijl uit het proces-verbaal blijkt dat partijen nog niet een tweede termijn hadden gekregen om hun standpunt eventueel nader te verduidelijken. Anders dan verzoekster stelt was het dus bepaald niet duidelijk dat het voor haar belangrijke onderwerp van mogelijk misbruik niet of nauwelijks meer aan de orde zou komen.
4.3.3. De rechter is belast met het bewaken van de orde ter zitting en het voeren van de regie. Het wijzen door [rechter] op deze onderdelen van haar taak als rechter betekent evenmin dat er geen (verdere) gelegenheid voor vragen of standpuntbepaling zou zijn. Het betoog van verzoekster aangaande een vonnis in Kort Geding uit 2005 is onvoldoende specifiek om daaraan de conclusie te verbinden dat de rechter een vooringenomenheid koesterde of dat een bij verzoekster bestaande vrees daarvoor gerechtvaardigd is.
4.4. Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat er geen sprake is geweest van uitzonderlijke omstandigheden zoals onder 4.2 bedoeld. Het verzoek tot wraking van [rechter] zal dan ook worden afgewezen.
5. Beslissing
De rechtbank:
5.1. wijst het verzoek tot wraking van [rechter] af;
5.2. bepaalt dat de procedure, bij de rechtbank bekend onder kenmerk: 120321 FA RK 11-410, zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment dat het onderhavige wrakingsverzoek werd ingediend.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.B. de Groot, voorzitter, mrs. K.H.A. Heenk en
M.C. van der Mei, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Demmers, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 juni 2011.