Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 111180 / HA ZA 10-943
de maatschap naar burgerlijk recht
[eiseres],
kantoorhoudend te [plaats],
eiseres,
advocaat mr. K.A.M. van Os- ten Have te Zutphen,
1.
[gedaagde sub 1],
wonende te [plaats],
2.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2 BV],
kantoorhoudend te [plaats],
gedaagden,
advocaat mr. C.W. Houtman te Nijmegen.
Gedaagde partijen zullen hierna gezamenlijk mede [gedaagden] genoemd worden en afzonderlijk [gedaagde sub 1] en de [gedaagde sub 2 BV].
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 juli 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 26 januari 2011
- de akte na comparitie van [eiseres]
- de antwoordakte van [gedaagden]
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres] is een advocatenkantoor, waarbij onder meer werkzaam zijn de advocaten [advocaat B] en [advocaat A].
[gedaagde sub 1] is plastisch chirurg en de [gedaagde sub 2 BV]. is een praktijkvennootschap, in die zin dat [naam B.V.] directeur en aandeelhouder is van de [gedaagde sub 2 BV]., terwijl [gedaagde sub 1] bestuurder is van [naam B.V.] De aandelen van [naam B.V.] worden gehouden door een stichting administratiekantoor.
2.2. [gedaagden] hebben [eiseres] in de jaren 2006 tot en met 2008 diverse opdrachten gegeven om op te treden in zaken van verschillende aard, alle verband houdende met de werkzaamheden van [gedaagde sub 1] als plastisch chirurg.
2.3. De kosten van de voor [gedaagden] verrichtte werkzaamheden zijn door [eiseres], afhankelijk van de opdrachtverlening en de gemaakte (financiële) afspraken, aan [gedaagde sub 1] of aan de [gedaagde sub 2 BV]. in rekening gebracht. Omdat [gedaagden] verzekerd zijn bij de Stichting VvAA rechtsbijstand (hierna: VvAA), zijn de declaraties in enkele zaken ter voldoening daarvan aan VvAA gestuurd en door haar betaald, namelijk voor zover het ging om declaraties voor verzekerde gevallen en overigens tot het verzekerde maximum.
2.4. Enkele declaraties uit 2008 en 2009 zijn (waarvan één voor een deel) onbetaald gebleven.
3. De vordering in conventie
3.1. [eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en hoofdelijk [gedaagde sub 1] en de [gedaagde sub 2 BV]. zullen veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan haar te betalen:
a.
ten aanzien van [gedaagde sub 1]
een bedrag van in totaal € 10.297,30, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de respectievelijke vervaldata van de aan de orde zijnde declaraties van [eiseres], althans vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
b.
ten aanzien van de [gedaagde sub 2 BV].
een bedrag van in totaal € 772,61, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de respectievelijke vervaldata van de aan de orde zijnde declaraties van [eiseres], althans vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
c.
ten aanzien [gedaagde sub 1] en de [gedaagde sub 2 BV].
een bedrag van € 904,00 aan buitengerechtelijke kosten en de kosten van het geding.
3.2. [eiseres] heeft ter onderbouwing van haar vordering, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, het navolgende aangevoerd.
3.2.1. [eiseres] treedt al sinds december 2006 op voor [gedaagden] Bij brief van 1 december 2006 – bij de aanvang van de eerste zaak voor [gedaagden] - heeft zij de (financiële)voorwaarden voor haar werkzaamheden bevestigd en de Algemene Voorwaarden toegestuurd.
[Advocaat A] treedt al sinds april 2007 op in de kwestie, die gaat over een voorval dat op 16 april 2007 plaats vond in de praktijk van [gedaagde sub 1], waarbij een patiënt om het leven kwam. Ook [advocaat B] was door [gedaagde sub 1] bij die zaak ingeschakeld. In die kwestie deed zich in januari 2009 een belangrijke verwikkeling voor, namelijk dat [gedaagde sub 1] in het strafrechtelijke traject, na eerst als getuige te zijn aangemerkt, inmiddels werd aangemerkt als verdachte. [Advocaat A] heeft toen direct aan [gedaagde sub 1] uitgelegd wat de implicatie van die wijziging was. Toen [advocaat A] daarover op 8 januari 2009 en de dagen erna telefonisch met [gedaagde sub 1] sprak over de te volgen strategie (op hoofdlijnen), heeft hij aan [advocaat A] aangegeven dat de lopende opdracht uit 2007 vervolgd kon worden. Van een opdrachtverlening - en aanvaarding - in januari 2009 was aldus geen sprake, maar wel van een voortzetting van werkzaamheden. Bovendien sprak [advocaat A] direct met [gedaagde sub 1] over de consequentie van media-aandacht. Zij adviseerde [gedaagde sub 1] zelfs daarvoor, zo gewenst, ook een gespecialiseerde adviseur in te schakelen. Overigens heeft [advocaat A] [gedaagde sub 1] op 21 januari 2009 telefonisch al geïnformeerd over haar zwangerschap tijdens een ongeveer twee uur durend telefoongesprek. Hij heeft daar toen geen probleem van gemaakt. In datzelfde gesprek heeft [advocaat A] aan de orde gesteld dat de kosten van rechtsbijstand, verbonden aan de behandeling van een strafzaak, over het algemeen tamelijk omvangrijk zijn. [gedaagde sub 1] verwees haar in dat verband naar mr. Houtman – een advocaat die ook voor [gedaagde sub 1] werkte - omdat die meer zou weten over de vergoeding door de rechtsbijstandverzekeraar van [gedaagde sub 1]. Pas daarna ving zij het gros van de werkzaamheden aan, hetgeen zij heeft besproken met [gedaagde sub 1]. [Advocaat A] heeft nog contact opgenomen met mr. Houtman over de rechtsbijstandsverzekering en dat gesprek op 28 januari 2009 besproken met [gedaagde sub 1]. Hij plande op 3 februari 2009 een afspraak met [advocaat A] om (de voortgang in) de zaak te bespreken en mede in verband met een inmiddels vastgestelde bijeenkomst bij de rechter-commissaris op 25 februari 2009 in het kader van het gerechtelijk vooronderzoek. [Advocaat A] bereidde die afspraak gedegen voor. Op 30 januari 2009 informeerde [advocaat A] [gedaagde sub 1] uitgebreid schriftelijk over haar bevindingen na de bestudering van de processtukken. Pas op het allerlaatste moment, op 31 januari 2009, werd de afspraak van 3 februari 2009 afgezegd. Op 3 februari 2009 zond [advocaat A] aan [gedaagde sub 1] nog een concept voor een brief aan de rechter-commissaris met een uitgebreide toelichting. Een dag later meldde [gedaagde sub 1] dat hij de zaak wilde overdragen aan een andere advocaat. Op dat moment was het gros van de te verrichten werkzaamheden echter al verzet, bestaande in het doorgronden en analyseren van het omvangrijke dossier (met complexe inhoud mede van medisch-wetenschappelijke aard) en het op basis daarvan bepalen van een strategie voor [gedaagde sub 1].
3.2.2. De declaratie van 19 februari 2009 is opgemaakt en verstuurd nadat [gedaagde sub 1] op 4 februari 2009 telefonisch aan [advocaat A] te kennen gaf dat hij de opdracht tot het verlenen van rechtsbijstand in de desbetreffende zaak over zou dragen aan een andere advocaat. De reden, die hij toen daarvoor gaf, had geen betrekking op de tot dan toe door [advocaat A] voor [gedaagde sub 1] verrichte werkzaamheden of de aanvaarding van de opdracht door [advocaat A]. In de tijd dat de werkzaamheden door [advocaat A] werden verricht, heeft [gedaagde sub 1] niets laten merken van twijfel, ongenoegen of enig misverstand. Omdat [gedaagde sub 1] vroeg aan [advocaat A] om het dossier direct ter beschikking te stellen van de nieuwe advocaat en dat ook in zijn belang was, heeft [advocaat A] daaraan meegewerkt. Maar zij heeft de financiële afwikkeling wel direct aan de orde gesteld. Daarbij heeft [advocaat A] aangegeven dat zij substantiële werkzaamheden had verricht en dat zij enige zekerheid van betaling verlangde. [gedaagde sub 1] heeft haar daarop toegezegd dat hij daarvoor zou zorgen, waarna hij om een kostenopgave vroeg. Na de ontvangst daarvan heeft [gedaagde sub 1] niet betaald.
3.2.3. Geruime tijd na de overdracht van het dossier tijdens een telefoongesprek van 18 februari 2009, maakte hij opeens bezwaar tegen de gedeclareerde kosten. Bovendien voerde [gedaagde sub 1] toen voor het eerst aan dat het naderende zwangerschapsverlof van [advocaat A] voor hem de reden was geweest om de zaak bij een andere advocaat onder te brengen. Tevens koppelde hij daaraan het verwijt dat [advocaat A] überhaupt haar werkzaamheden had gestart en hem eerst later van haar zwangerschap op de hoogte had gesteld. De verwijten van [gedaagde sub 1] zijn niet terecht.
3.2.4. Vanaf februari 2009 hebben [gedaagden] betaling geweigerd van elke nog openstaande declaratie en blokkeerde hij geruime tijd betaling door de VvAA. [gedaagde sub 1] verzette zich namelijk tegen betaling van de declaratie van 19 februari 2009 ad € 15.267,35 op grond van klachten tegen de opdrachtaanvaarding door [eiseres]. [gedaagden] (en de VvAA) zijn geregeld gesommeerd om de openstaande declaraties te betalen, voor het laatst op 10 februari 2010. Uiteindelijk heeft de VvAA de klachten van [gedaagde sub 1] verworpen, althans betaling van openstaande declaraties voldaan tot het verzekerde maximum. De resterende openstaande bedragen zijn niet betaald.
Van de onbetaald gebleven declaraties is er één gericht aan de [gedaagde sub 2 BV]. voor een bedrag van € 772,61. De overige declaraties staan op naam van [gedaagde sub 1] voor een totaalbedrag van € 10.297,30. Het betreffen declaraties die geen verzekerd geval betreffen, dan wel waarvan het bedrag het verzekerde maximumbedrag te boven gaat.
3.2.5. [gedaagden] schieten toerekenbaar tekort nu zij zonder gegronde reden niet alle declaraties integraal voldoen. Zij zijn niet alleen gehouden de declaraties te voldoen maar bovendien alle (overige) door [eiseres] geleden en te lijden schade te vergoeden. De schade bestaat in de buitengerechtelijke incassokosten ad € 904,00 en de rente vanaf de respectievelijke vervaldata (14 dagen na datum declaratie).
3.2.6. [eiseres] heeft haar werkzaamheden steeds verricht tegen vergoeding van een bepaald uurtarief. Aanvankelijk bedroeg dat tarief (maximaal) € 235.00 per uur (exclusief 6% kantoorkosten en 19% BTW) en in 2009 was dat (maximaal) € 255,00 (exclusief 6% kantoorkosten en 19% BTW). De overige voorwaarden voor te verrichten werkzaamheden zijn vastgelegd in de Algemene Voorwaarden van [eiseres]. Bij brief van 1 december 2006 (bij de aanvang van de eerste zaak voor [gedaagden]) heeft [eiseres] de (financiële) voorwaarden voor haar werkzaamheden bevestigd en de Algemene Voorwaarden toegestuurd.
3.3. [eiseres] betwist dat “tijd in rekening is gebracht, welke is besteed aan de discussie over de reden waarom hij de zaak aan een andere advocaat had opgedragen en over de reden waarom hij niet wenste te betalen”. Dat is niet het geval. Bij de declaratie van 9 maart 2009 zijn werkzaamheden gedeclareerd die betrekking hadden op de overdracht van het dossier aan de opvolgend advocaat (€ 38,25) en op koerierskosten die uitdrukkelijk in overleg met [gedaagde sub 1] waren gemaakt (€ 271,00).
4. Het verweer in conventie
4.1. [gedaagden] concluderen dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [eiseres] in haar vordering niet-ontvankelijk zal verklaren, althans de vordering aan haar zal ontzeggen als zijnde ongegrond en onbewezen, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding.
4.2. [gedaagden] hebben ter onderbouwing van hun verweer het navolgende aangevoerd.
4.2.1. Ultimo november 2006 heeft de [gedaagde sub 2 BV]. zich gewend tot [advocaat B] in verband met onenigheid in de maatschap van de (praktijkvennootschappen van) medisch specialisten, waarvan de [gedaagde sub 2 BV]. deel uitmaakte. [gedaagde sub 1] betwist uitdrukkelijk dat hij ooit een opdrachtbevestiging, met toepasselijk verklaring van de Algemene Voorwaarden, heeft ontvangen van [eiseres]
4.2.2. Op 16 april 2007 is na een medische behandeling door [gedaagde sub 1], maar nog in de operatiekamer, een patiënte overleden. In eerste instantie werden de anesthesioloog en [gedaagde sub 1] als getuigen aangemerkt. Omdat [gedaagde sub 1] graag inzage kreeg in het obductierapport, introduceerde [advocaat B] zijn kantoorgenote mr Rense bij [gedaagde sub 1] om hem daarbij behulpzaam te zijn. Zij voerde met [gedaagde sub 1] ook enige telefoongesprekken omtrent zijn positie als getuige. Die werkzaamheden, welke door haar zijn verricht in de periode 18 februari 2008 tot 27 februari 2008, heeft [eiseres] op 16 juli 2008 aan de [gedaagde sub 2 BV]. gedeclareerd ten bedrage van € 756,84, welk bedrag is voldaan. In dat dossier zijn geen andere werkzaamheden verricht. [Advocaat A] heeft - al dan niet namens [eiseres] – nimmer een opdrachtbevestiging aan de [gedaagde sub 2 BV]. of aan [gedaagde sub 1] verzonden.
4.2.3. Op of omstreeks 8 januari 2008 meldde [advocaat A] zich telefonisch bij [gedaagde sub 1] met de mededeling dat de officier van justitie contact met haar had gezocht in verband met het feit dat er een verzoek lag voor een gerechtelijk vooronderzoek, waarin hij als verdachte werd aangemerkt. Korte tijd later heeft [advocaat A] hem ook gezegd dat de rechter-commissaris voornemens was om zowel de officier van justitie als [gedaagde sub 1] persoonlijk te horen in verband met dat verzoek, alsmede dat [advocaat A] zich op de zitting bij de rechter-commisaris wilde voorbereiden aan de hand van het dossier. In de periode na 8 januari 2009 hadden [advocaat A] en [gedaagde sub 1] enkele keren telefonisch contact. [gedaagde sub 1] beschouwde die contacten nog als vrijblijvend. [gedaagde sub 1] twijfelde aan de ervaring van [advocaat A] met dit soort zaken. Toen [advocaat A] hem in de laatste week van januari 2009 toevertrouwde dat zij zwanger was en omdat [gedaagde sub 1] wist dat [advocaat A] geen ervaring had in de omgang met de media, twijfelde hij nog meer of hij met haar in zee wilde gaan als zijn advocaat in de op handen zijnde strafzaak. Daarom heeft hij zich ultimo januari 2009/begin februari 2009 gewend tot [advocaat C], aan wie hij de behandeling van de strafzaak heeft opgedragen tegen een fixed price van ruim € 31.000,00 (inclusief BTW). Begin februari 2009 heeft hij dat aan [advocaat A] laten weten.
4.2.4. Van [eiseres], althans van [advocaat A], heeft [gedaagden] nimmer een schriftelijke opdrachtbevestiging ontvangen met betrekking tot deze kwestie, laat staan dat [eiseres], althans van [advocaat A], aan [gedaagde sub 1] schriftelijk uit de doeken heeft gedaan wat hij kon verwachten en welke tijdbesteding van [advocaat A] dat zou kunnen vergen. [gedaagde sub 1] is enorm geschrokken van de hoogte van de declaratie. Voor zijn gevoel was hij in januari 2009 nog aan het nadenken aan wie hij de zaak zou opdragen, terwijl uit de specificatie bij de declaratie bleek dat [advocaat A] inmiddels heel veel tijd had besteed aan de bestudering van het dossier. [gedaagde sub 1] heeft [eiseres], althans [advocaat A], heeft nimmer opdracht gegeven tot het verrichten van de werkzaamheden, althans niet een opdracht met de omvang die door [eiseres] wordt gesteld. Bovendien is [gedaagde sub 1] er weinig over te spreken dat hem bovendien tijd in rekening is gebracht, welke is besteed aan de discussie over de reden waarom hij de zaak aan een andere advocaat had opgedragen en over de reden waarom hij niet wenste te betalen. Omdat er geen opdracht voor de werkzaamheden van [advocaat A] in 2009 tot stand is gekomen, wordt door [gedaagden] betwist dat zij het bedrag van de factuur van 19 februari 2009 verschuldigd zijn.
4.2.5. Voor het geval dat aangenomen wordt dat er wel sprake is van een overeenkomst van opdracht is [gedaagde sub 1] (subsidiair) van mening dat [eiseres], althans [advocaat A], toerekenbaar tekort geschoten is in de nakoming van die overeenkomst, omdat niet voldaan is aan de informatieplicht die een goed opdrachtnemer heeft te betrachten, zoals neergelegd in regel 8 en 26 van de Gedragsregels voor Advocaten 1992.
Tevens wordt de tijdsbesteding die [eiseres], althans [advocaat A], heeft gedeclareerd, bij gebrek aan wetenschap door [gedaagden] betwist, in die zin dat er teveel tijd nodig was voor de door [advocaat A] verrichte werkzaamheden. [gedaagden] meent dat, mocht de rechtbank nader inzicht willen, zij dient over te gaan tot de aanstelling van een deskundige die de declaratie van [eiseres] kan begroten op de voet van artikel 32 e.v. van de Wet Tarieven in Burgerlijke Zaken.
4.2.6. Overigens erkennen [gedaagden] dat hun rechtsbijstandverzekeraar, althans die van [gedaagde sub 1], een deel van de factuur van 19 februari 2009 (tot een bedrag van € 6.5126,89) heeft voldaan op 5 februari 2010 Tot dat bedrag was er nog ruimte onder de maximale dekking, die werd verleend voor de gevolgen van het voorval in april 2007. Deze betaling, die tegen de zin van [gedaagden] heeft plaatsgevonden, is ten onrechte en onverschuldigd gedaan, omdat het bedrag van de factuur van 19 februari 2009 niet door [gedaagde sub 1] verschuldigd was, althans niet tot het bedrag van die declaratie. [gedaagden] hebben door de overmaking van de rechtsbijstandverzekeraar schade geleden ter hoogte van het betaalde bedrag, omdat dat bedrag daarna niet meer beschikbaar was voor de latere rechtsbijstand met betrekking tot de gevolgen van het voorval in 2007. [gedaagden] wensen die schade te verrekenen met hetgeen overigens door [eiseres] is gedeclareerd. Daarom hebben [gedaagden] de betaling van alle overige openstaande facturen opgeschort.
5. De vordering in reconventie
5.1. [gedaagden] vorderen dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad om [eiseres] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [gedaagden] te voldoen een bedrag van € 6.526,89 met de daarover verschuldigde wettelijke rente vanaf 30 juni 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding in reconventie.
5.2. [gedaagden] hebben hun vordering onderbouwd met hetgeen zij in conventie naar voren hebben gebracht, alsmede met het navolgende.
[gedaagden] wensen veroordeling van [eiseres] tot het gevorderde bedrag voor zover dat in conventie niet of maar ten dele verrekend kan worden.
6. Het verweer in reconventie
6.1. [eiseres] heeft geconcludeerd dat de rechtbank bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] in hun vordering niet ontvankelijk zal verklaren, althans hen die vordering zal ontzeggen, met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van het geding.
6.2. [eiseres] heeft ter onderbouwing van haar verweer het navolgende aangevoerd.
Omdat de vordering alleen [gedaagde sub 1] aangaat, stelt [eiseres] dat de [gedaagde sub 2 BV].
niet-ontvankelijk is.
De stellingen van [gedaagden] dat geen opdracht is verleend, althans dat [eiseres] toerekenbaar tekort is geschoten in de uitvoering van die opdracht, zijn evident onjuist. Alleen al daarom kan de vordering niet slagen. Bovendien heeft [gedaagde sub 1] geen schade geleden omdat de rechtsbijstandsverzekering van [gedaagden] keer op keer heeft bevestigd dat aan een opvolgend advocaat per definitie geen kosten van rechtsbijstand zouden worden vergoed.
Als de rechtsbijstandverzekeraar onverschuldigd zou hebben betaald, dan heeft de rechtsbijstandverzekeraar ter zake een vordering en niet [gedaagde sub 1].
7. De beoordeling
in conventie
7.1. De verschuldigdheid van de bedragen, die door [eiseres] zijn gevorderd, voor zover die betrekking heeft op de facturen van 18 augustus 2008 (2x), 6 januari 2009, 3 februari 2009, 9 maart 2009 en 6 april 2009 is door [gedaagden] niet betwist.
Om die reden ligt de vordering in zoverre, voor een totaalbedrag van € 2.680,50, voor toewijzing gereed, behoudens voor zover het beroep van [gedaagden] op opschorting en verrekening zal worden gehonoreerd, hetgeen hierna aan de orde zal komen.
7.2. Het resterende deel van de vordering heeft [eiseres] gebaseerd op de stelling dat de desbetreffende werkzaamheden van [advocaat A] een voortzetting waren van de werkzaamheden die in 2007 zijn uitgevoerd op grond van toen reeds gegeven opdracht voor werkzaamheden in het kader van het voorval dat op 16 april 2007 plaats vond in de praktijk van [gedaagde sub 1].
[gedaagden] betwisten niet dat in 2007 een opdracht is verstrekt aan [eiseres] in het kader van dat voorval, maar wel dat er in januari 2009 sprake was van een voortzetting daarvan. Zij beroepen zich er daarbij op dat de werkzaamheden van 2007 waren afgesloten en dat in januari 2009 aan [advocaat A] geen schriftelijke opdracht is verstrekt voor de door haar verrichtte werkzaamheden, alsmede dat [gedaagde sub 1] nimmer een schriftelijke opdrachtbevestiging hebben ontvangen.
7.3. De rechtbank constateert dat [gedaagden] niet hebben betwist de brief van 1 december 2006 (productie L1 bij de dagvaarding) te hebben ontvangen. De brief is gericht aan “[gedaagde sub 2 BV].
t.a.v. de weledele heer [gedaagde sub 1], plastisch chirurg”
Daarom wordt aangenomen dat [gedaagden] toen ook het daarbij gevoegde exemplaar van de Algemene Voorwaarden van [eiseres] hebben ontvangen. Niet alleen de [gedaagde sub 2 BV]. maar ook [gedaagde sub 1] was dus op de hoogte van die Algemene Voorwaarden.
Blijft over de vraag of er in januari 2009 sprake was van een nieuwe opdracht dan wel een voorzetting van de opdracht die in 2007 aan [eiseres], in het bijzonder aan [advocaat A] is gegeven. Daarbij wordt van doorslaggevend belang geacht of [gedaagde sub 1], heeft begrepen of in redelijkheid heeft moeten begrijpen dat [advocaat A], in verband met de nieuwe verwikkeling in het strafrechtelijk onderzoek naar aanleiding van het overlijden van de patiënt in april 2007 die zij in januari 2009 aan [gedaagde sub 1] voorlegde, voor hem aan het werk is gegaan op basis van de in 2007 aan haar gegeven opdracht. Of dat het geval is, zal aan de hand van de feiten en omstandigheden van dit geval beoordeeld dienen te worden.
7.4. De rechtbank stelt vast dat [eiseres] onbetwist heeft gesteld dat zich - onder meer - de navolgende feiten en omstandigheden hebben voorgedaan:
- [gedaagde sub 1] heeft [advocaat A] tijdens het telefoongesprek op 8 januari 2009 gevraagd om de processtukken met betrekking tot het voorval in 2007 op te vragen bij de officier van justitie;
- [advocaat A] heeft die processtukken op 14 januari 2009 aan [gedaagde sub 1] verzonden;
- [advocaat A] heeft op 15 januari 2009 per e-mail verslag gedaan aan [gedaagde sub 1] van het gesprek dat zij met de rechter-commissaris heeft gehad en tevens van de afspraak op 25 februari 2009 die zij met de rechter-commissaris heeft gemaakt;
- [advocaat A] heeft op 20 januari 2009 per e-mail aan [gedaagde sub 1] bevestigd dat zij zich gebogen heeft over de financiële kant van de zaak en de vergoeding van de kosten door de rechtsbijstandverzekeraar;
- [gedaagde sub 1] heeft op 21 januari 2009 per e-mail gereageerd, waarbij hij aan [advocaat A] vraagt om daarover contact op te nemen met mr. Houtman omdat die meer zou weten over de vergoeding door de rechtsbijstandverzekeraar van [gedaagde sub 1]; [gedaagde sub 1] stuurt een afschrift van zijn e-mail aan mr. Houtman;
- [advocaat A] is op 22 januari 2009 opgebeld door mr. Houtman, nadat [gedaagde sub 1] hem had gevraagd haar te bellen over de kwestie met de verzekeraar;
- [advocaat A] heeft in de periode 8 januari 2009 tot 28 januari 2009 zeven maal telefonisch contact gehad met [gedaagde sub 1], waarbij het gesprek op 21 januari2009 ruim twee uur duurde;
- [advocaat A] heeft op 27 januari 2009 telefonisch met [gedaagde sub 1] haar eerste bevindingen naar aanleiding van de bestudering van de processtukken besproken en stelt aan [gedaagde sub 1] voor om op 3 februari 2009 samen te komen voor overleg;
- op 28 januari 2009 doet [advocaat A] per e-mail aan [gedaagde sub 1] verslag van het gesprek dat zij had met de rechtsbijstandverzekeraar;
- in de periode 8 januari 2009 tot 4 februari 2009 heeft [gedaagde sub 1] aan [advocaat A] niets laten merken van twijfel, ongenoegen of enig misverstand.
7.5. Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde sub 1] zich ervan bewust moet zijn geweest dat [advocaat A] aan het werk is gegaan na het telefoongesprek van 8 januari 2009 en dat dit voor hem kosten met zich mee zou brengen. Zijn verweer, dat de contacten met [advocaat A] in januari 2009 voor hem nog vrijblijvend waren, is ongeloofwaardig als hij haar processtukken laat opvragen, als hij met haar telefonisch en per e-mail contact heeft over die processtukken en over de financiële kant van de zaak, als hij haar voor de betaling van de werkzaamheden verwijst naar mr. Houtman en de rechtsbijstandverzekeraar en als hij vervolgens een gesprek met haar heeft over de zaak van meer dan twee uur, terwijl hij in die periode aan [advocaat A] niets laat blijken van de door hem gestelde vrijblijvendheid. Om die reden wordt geconcludeerd dat [gedaagde sub 1] heeft begrepen of in redelijkheid heeft moeten begrijpen dat [advocaat A] in verband van nieuwe verwikkeling in het strafrechtelijk onderzoek naar aanleiding van het overlijden van de patiënt in april 2007 die zij in januari 2009 aan [gedaagde sub 1] voorlegde, voor hem aan het werk is gegaan. Immers, omdat [gedaagde sub 1] aan [advocaat A] niets heeft laten weten van zijn twijfel, kon hij verwachten dat [advocaat A] het dossier grondig ging bestuderen, en notities zou gaan maken over haar bevindingen naar aanleiding van de bestudering van het dossier, mede met het oog op de afspraken op 3 februari 2009 en 25 februari 2009.
Onder die omstandigheden wordt geconcludeerd dat er sprake is geweest van een verlenging van de in 2007 aan [advocaat A] gegeven opdracht. Immers [gedaagde sub 1] heeft (steeds) geaccepteerd dat [advocaat A] aan het werk ging naar aanleiding van de mededeling dat er zich een nieuwe verwikkeling voordeed in het strafrechtelijk onderzoek ter zake van het voorval in 2007. In dat geval is een nieuwe opdracht en/of een bevestiging daarvan niet vereist.
Het voorgaande betekent dat het verweer van [gedaagde sub 1], dat er door hem geen opdracht is verstrekt voor de werkzaamheden die in de factuur van 19 februari 2009 zijn gedeclareerd, niet opgaat
7.6. [gedaagden] hebben nog aangevoerd dat [advocaat A], in het geval een overeenkomst van opdracht wordt aangenomen, regel 8 en 26 van de Gedragsregels voor Advocaten 1992 heeft geschonden.
7.7. Regel 8 luidt als volgt:
“De advocaat dient zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen.”
Uit het door [advocaat A] overgelegde overzicht van haar werkzaamheden, dat niet is betwist door [gedaagden], kan worden afgeleid dat [advocaat A] in de periode 8 januari 2009 tot 4 februari 2009 14 maal e-mail- of fax-berichten heeft verzonden aan [gedaagde sub 1] en dat zij in die periode daarnaast nog 8 maal telefonisch contact heeft gehad met [gedaagde sub 1]. Op grond van het verslag van die berichten en die contacten concludeert de rechtbank dat [advocaat A] [gedaagde sub 1] van al haar activiteiten op de hoogte heeft gehouden. Om die reden acht de rechtbank een schending van artikel 8 niet aan de orde.
7.8. Regel 26 luidt als volgt:
“1. Wanneer een advocaat een opdracht aanvaardt, dient hij de financiële consequenties daarvan met de cliënt te bespreken en inzicht te geven in de wijze waarop en de frequentie waarmee hij zal declareren.
2. De advocaat behoort zijn cliënt op de hoogte te stellen zodra hij voorziet dat de declaratie aanmerkelijk hoger zal worden dan hij aanvankelijk tegenover de cliënt had geschat. “
Uit van de hiervoor onder 7.4 vermelde feiten en omstandigheden blijkt dat [advocaat A] op 20 januari 2009 de tamelijk omvangrijke kosten en de vergoeding van die kosten door de rechtsbijstandverzekeraar bij [gedaagde sub 1] onder de aandacht heeft gebracht en dat hij daarop ook heeft gereageerd door haar te verwijzen naar mr. Houtman omdat die meer zou weten over de vergoeding door de rechtsbijstandverzekeraar van [gedaagde sub 1]. Nu bovendien vast staat dat [advocaat A] pas daarna met het gros van de werkzaamheden is aangevangen – dit blijkt ook uit het niet betwiste overzicht – en [gedaagde sub 1] al bekend was met de wijze van declareren van [advocaat A], ziet de rechtbank geen aanleiding voor een overtreding van artikel 26, temeer nu [gedaagde sub 1] zijn stelling op dit punt niet nader heeft onderbouwd.
7.9. Voorts wordt door [gedaagde sub 1] de tijdsbesteding, die [eiseres], althans [advocaat A], heeft gedeclareerd, betwist. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit verweer slechts gehonoreerd worden als vast komt te staan dat [eiseres], althans [advocaat A], gelet op de aard van de zaak en de omstandigheden van het geval in redelijkheid niet zoveel tijd aan de - in de factuur van 19 februari 2009 gedeclareerde - werkzaamheden had mogen besteden, als door haar is gedaan.
7.10. [eiseres] heeft een declaratiespecificatie overgelegd, waarin nauwkeurig is aangegeven welke tijd door [advocaat A] en een medewerker van haar aan de werkzaamheden is besteed. Daaruit blijkt dat tot 20 januari 2009 circa 6,7 uur aan de zaak is besteed. In die periode zijn er, volgens het door [eiseres] overgelegde overzicht van de werkzaamheden, vijf telefoongesprekken gevoerd tussen [advocaat A] en [gedaagde sub 1], zijn de processtukken opgevraagd bij de officier van justitie, is er een afspraak gemaakt met de rechter-commissaris, en zijn er zes fax- of e-mailberichten verzonden naar [gedaagden]
Een tijdsbesteding van circa 6,7 uur komt de rechtbank daarvoor niet onredelijk voor.
7.11. Uit de overgelegde declaratiespecificatie blijkt voorts dat [advocaat A] vanaf 20 januari 2009 begint met de bestudering van het dossier en op die dag ook per email bij [gedaagde sub 1] de financiële kant van de zaak heeft aangekaart. Nadat [gedaagde sub 1] [advocaat A] op 21 januari 2009 voor de bekostiging van de werkzaamheden verwijst naar mr. Houtman en de rechtsbijstandsverzekering, is [advocaat A] verder gegaan met de bestudering van het dossier, het opstellen een tweetal notities en een conceptbrief aan de rechter-commissaris. Voorts voerde [advocaat A] in de periode 20 januari 2009 tot 4 februari 2009 twee telefoongesprekken met [gedaagde sub 1], waarvan één van ruim twee uur lang, en verzond zij acht e-mailberichten aan [gedaagde sub 1], waarin zij verslag doet van haar bevindingen bij de bestudering van het dossier. In totaal heeft [advocaat A], en een medewerker, in die periode daaraan ruim 38 uur aan besteed, dat is ongeveer 4,5 dagen bij elkaar.
Het staat een advocatenkantoor vrij daarbij een medewerker in te schakelen, indien daarvoor ook een daarbij passende honorering wordt gedeclareerd. Nu dat in dit geval is gebeurd, kan [gedaagde sub 1] daarover niet klagen. Gezien de door [advocaat A] - onbetwist - gestelde complexiteit van het dossier ( uitgebreide medische deskundigenrapporten, medische informatie en getuigenverklaringen) wordt aannemelijk geacht dat de bestudering daarvan meer dan gemiddeld tijdrovend was. Bovendien mag worden aangenomen dat het voor [gedaagde sub 1] van zeer groot belang was om juist in het stadium van een voorgenomen strafrechtelijk gerechtelijk vooronderzoek alle mogelijkheden te onderzoeken, die de kans zouden vergroten dat [gedaagde sub 1] niet strafrechtelijk vervolgd zou gaan worden. Bovendien was er nog een complicerende factor, namelijk het feit dat, toen [advocaat A] het dossier bestudeerde, nog niet duidelijk was welke exacte feiten uiteindelijk dienden ter onderbouwing van de bestaande strafrechtelijk verdenking tegen [gedaagde sub 1], zoals [advocaat A] heeft gesteld.
Onder de hiervoor aangegeven omstandigheden acht de rechtbank de door [advocaat A] en haar medewerker bestede tijd in de periode 20 januari 2009 tot 4 februari 2009 niet onredelijk. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [advocaat A] eerst na het aankaarten van de financiële kant van de zaak bij [gedaagde sub 1] met het gros van de werkzaamheden is aangevangen.
7.12. Dat [advocaat A] daarna nog enige uren heeft besteed aan het overleg met [gedaagde sub 1] over de beëindiging van de opdracht en het opschonen en overdragen van het dossier, en die werkzaamheden heeft gedeclareerd bij [gedaagde sub 1], wordt eveneens niet onredelijk geacht.
7.13. De rechtbank ziet geen aanleiding in deze zaak een deskundige te benoemen, nu de rechtbank van partijen voldoende informatie heeft gekregen voor de beoordeling van de tijdsbesteding door [Advocaat A] en haar medewerker.
7.14. Het voorgaande betekent dat [gedaagde sub 1] de factuur van 19 februari 2009 aan [eiseres] had moeten voldoen. Immers hij heeft geen bezwaar gemaakt tegen het door [eiseres] gehanteerde uurtarief en de in rekening gebrachte kantoorkosten. Om die reden heeft de VvAA niet ten onrechte een deel van het factuurbedrag voldaan, zodat [gedaagde sub 1] geen schade heeft geleden. Er bestond dus voor [gedaagde sub 1] geen recht om die betaling op te schorten, dan wel te verrekenen, nog daargelaten of er rechtens sprake kan zijn van een verrekening van de eventuele schadevordering van [gedaagde sub 1] op [eiseres] met een mogelijk recht uit onverschuldigde betaling door de VvAA aan [eiseres].
De vordering van [eiseres] ter zake van de verrichte werkzaamheden zal daarom worden toegewezen. Tegen de gevorderde hoofdelijkheid van de veroordeling is geen bezwaar gemaakt, zodat die eveneens zal worden toegewezen.
7.15. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. [eiseres] heeft niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat zij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
7.16. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2 BV]. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden de rechtbank begroot op:
- dagvaarding EUR 77,19
- griffierecht 317,00
- salaris advocaat 1.130,00 (2,5 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.524,19
7.17. Onder verwijzing naar de overwegingen in conventie, wordt geconcludeerd dat de VvAA niet ten onrechte een deel van het factuurbedrag van de factuur van 19 februari 2009 heeft voldaan, zodat [gedaagde sub 1] geen schade heeft geleden. Op die grond zal de vordering van [gedaagde sub 1] worden afgewezen en kan in het midden blijven of de [gedaagde sub 2 BV]. ten aanzien van deze vordering niet-ontvankelijk is.
7.18. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2 BV]. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden de rechtbank begroot op:
- salaris advocaat EUR 678,00 (1,5 punt × tarief EUR 452,00).
8. De beslissing
in conventie
8.1. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2 BV]. hoofdelijk om aan [eiseres] te betalen een bedrag van EUR 11.069,91 vermeerderd met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag telkens vanaf 30 dagen na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de schuldenaar de factuur heeft ontvangen, tot de dag van volledige betalin;
8.2. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2 BV]. in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op EUR 1.524,19;
8.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
8.4. wijst de vordering af;
8.5. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2 BV]. in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op EUR 678,00;
8.6. verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C.M. Boon en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2011.