RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Reg.nrs.: 11/525 en 11/526
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak, in het geding tussen:
Golf- en Businessclub de Scherpenbergh B.V.
te Lieren,
verzoekster/eiseres (hierna: eiseres),
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn
verweerder.
de vereniging Vrienden van het Albaveld
te Lieren,
derde-partij.
Bij besluit van 3 maart 2006 heeft verweerder het verzoek van de derde-partij om handhavend op te treden tegen het gebruik van de drie oefenholes van eiseres op het perceel [adres] te Lieren afgewezen.
Bij besluit van 8 maart 2011 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen door de derde-partij gemaakte bezwaar na de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 18 november 2009 (zaak nr. 200901103/1/H1, JB 2010/6) alsnog gegrond verklaard, het besluit van 3 maart 2006 herroepen en eiseres gelast om het gebruik van de drie oefenholes te staken en gestaakt te houden.
Eiseres heeft beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 10 mei 2011, waar namens eiseres [naam eiseres] is verschenen, bijgestaan door mr. A.A. Robbers, advocaat te Apeldoorn. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. L.M. van de Zedde en G.L. ter Brugge. Namens de derde-partij zijn [namen derde partij] verschenen.
2.1 Indien de voorzieningenrechter na de behandeling ter zitting van een verzoek om een voorlopige voorziening van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij, ingevolge artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), onmiddellijk uitspraak doen in de bij de rechtbank aanhangige hoofdzaak. Van deze bevoegdheid wordt in dit geval gebruik gemaakt.
2.2 Eiseres betoogt dat de derde-partij geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Awb en dat het bezwaar daarom niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. Eiseres voert daartoe aan dat de feitelijke werkzaamheden van de derde-partij louter bestaan uit het in rechte opkomen tegen besluiten.
2.2.1 De Afdeling heeft in voormelde uitspraak van 18 november 2009 overwogen dat niet gebleken is dat de feitelijke werkzaamheden van de vereniging louter bestaan uit het in rechte opkomen tegen besluiten. De voorzieningenrechter heeft geen aanknopingspunten gevonden om thans anders te oordelen en neemt daarbij in aanmerking dat uit het besprekingsverslag van de hoorzitting in de bezwaarprocedure van 29 januari 2010 is af te leiden dat naast het in rechte opkomen tegen besluiten, door de derde-partij inspraak is geleverd op de Dorpsvisie en dat er een inventarisatie van de vogelpopulatie heeft plaatsgevonden. Gelet hierop heeft verweerder de derde-partij terecht aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb en het bezwaar van de derde-partij ontvankelijk geacht. Het betoog van eiseres slaagt derhalve niet.
2.3 Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Immenberg” (hierna: het bestemmingsplan) heeft het perceel de bestemming “Bos- of parkstrook”. Vast staat dat het gebruik van de drie oefenholes op het perceel in strijd is met die bestemming. Eiseres heeft, naar niet in geschil is, gehandeld in strijd met artikel 3.1 van de voorschriften van het bestemmingsplan.
2.4 Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.5 Eiseres betoogt dat concreet zicht bestaat op legalisering. Eiseres voert daartoe aan dat het milieu-effectrapport, dat onder meer betrekking heeft op de in geding zijnde drie oefenholes, inmiddels is vastgesteld door de raad van verweerders gemeente en dat het nog ter inzage te leggen ontwerp-bestemmingsplan, dat voorziet in legalisering van de drie oefenholes, naar verwachting in het najaar van 2011 zal worden vastgesteld.
2.5.1 Verweerder stelt zich op het standpunt dat nog geen concreet zicht op legalisering bestaat. Volgens verweerder zal het voorontwerp-bestemmingsplan naar verwachting vóór de zomervakantieperiode ter inzage worden gelegd en tegelijkertijd voor advisering aan de externe commissie voor milieu-effect-rapportage worden voorgelegd. Het ontwerpbestemmingsplan kan dan volgens verweerder na de zomervakantieperiode ter inzage worden gelegd, waarna het gewijzigde bestemmingsplan kan worden vastgesteld.
2.5.2 De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat nog geen concreet zicht op legalisering bestaat. In beginsel is daarvoor vereist dat ten minste een ontwerp van het bestemmingsplan ter inzage is gelegd. De voorzieningenrechter vindt in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanknopingspunten om daarover in dit geval anders te oordelen en neemt daarbij in aanmerking dat het bestreden besluit eerst geruime tijd na voormelde uitspraak van de Afdeling is genomen. Bovendien zal het nog te vragen advies van de externe commissie voor milieu-effect-rapportage nog moeten worden betrokken bij het opstellen van het nog ter inzage te leggen ontwerpbestemmingsplan. De omstandigheid dat verweerder eerder, op
20 maart 2008, een ontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegd waarin de drie oefenholes positief zijn bestemd, leidt niet tot een ander oordeel. De voorzieningenrechter volgt het betoog van eiseres in deze niet.
2.6 De stelling van eiseres dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in deze concrete situatie behoort te worden afgezien, volgt de voorzieningenrechter niet.
2.6.1 De voorzieningenrechter stelt vast dat de in geding zijnde lastgeving uitsluitend betrekking heeft op het staken en gestaakt houden van het gebruik van de oefenholes en derhalve niet ziet op het ongedaan maken van de aanleg van de oefenholes. Wat er ook zij van de door ingenieursbureau TAUW gemaakte natuurwaardenvergelijking tussen open terrein met oefenholes en (de voormalige) dichte bebossing met naaldbomen, is daarmee - en ook overigens - niet aannemelijk gemaakt dat het feitelijke gebruik van de oefenholes de ter plaatse aanwezige natuurwaarden positief beïnvloedt. Ook de gestelde, maar niet nader onderbouwde, omstandigheid dat het gebruik blijven maken van de drie oefenholes een belangrijk gegeven is in de exploitatie van het gehele golfcomplex, zowel voor leden en spelers van het golfcomplex, als voor het opleiden van personen voor het behalen van hun golfvaardigheidsbewijs en business-events, biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in deze concrete situatie behoort te worden afgezien. Daarbij is van belang dat het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van de drie oefenholes geen incidentele overtreding betreft van geringe aard of ernst.
2.7 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. Het verzoek om een voorlopige voorziening dient reeds daarom te worden afgewezen.
2.8 Voor een veroordeling in proceskosten bestaat geen aanleiding.
ten aanzien van de hoofdzaak:
- verklaart het beroep ongegrond.
ten aanzien van het verzoek om voorlopige voorziening:
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.G.J. Welbergen. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2011.