ECLI:NL:RBZUT:2011:BQ1278

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
21 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
117327 / KG ZA 10-335
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vloeit recht op aansluiting op waterbron in tuin van buurman voort uit overeenkomst of door verjaring verkregen erfdienstbaarheid?

In deze zaak vorderden eisers, wonende aan [adres 1], dat gedaagden, wonende aan [adres 2], zouden worden veroordeeld om alles na te laten wat een waterlevering op de gebruikelijke wijze verhindert. De eisers stelden dat de waterbron in 1980 op gezamenlijke kosten met de toenmalige buren was aangelegd en dat deze situatie ongewijzigd was voortgezet. Gedaagden voerden aan dat zij niet bevoegd waren om water te leveren aan derden en dat de Waterleidingwet dit verbiedt. De voorzieningenrechter oordeelde dat de waterbron op het perceel van gedaagden ligt en dat er schriftelijk niets is vastgelegd over de waterlevering. De rechter concludeerde dat er geen sprake was van een erfdienstbaarheid, omdat de vordering van eisers meer inhoudt dan alleen een verplichting om iets te dulden. De rechter verwees naar een arrest van de Hoge Raad waarin werd gesteld dat een erfdienstbaarheid in beginsel slechts kan bestaan in de verplichting om iets te dulden of niet te doen. De rechter oordeelde dat eisers onvoldoende aannemelijk hadden gemaakt dat er een overeenkomst of een recht van hen bestond om de waterlevering te eisen. De vorderingen van eisers werden afgewezen en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 117327 / KG ZA 10-335
Vonnis in kort geding van 14 januari 2011
in de zaak van
1. [eiser sub 1],
2. [eiseres sub 2],
wonende te [plaats],
eisers,
advocaat mr. P.G.F.M. van Oss te Ermelo,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [plaats],
gedaagden,
advocaat mr. M. Kuiper te Harderwijk.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eisers]
- de pleitnota van [gedaagde]
- de aanhouding ten behoeve van het beproeven van een minnelijke schikking
- de brief van [gedaagde] d.d. 20 december 2010 waarbij verzocht is om vonnis te wijzen
- de brief van [eisers] d.d. 29 december 2010 waaruit volgt dat de vordering onder II van het petitum in de dagvaarding wordt ingetrokken
- de brief van [gedaagde] d.d. 31 december 2010 waaruit volgt dat eis in reconventie wordt ingetrokken.
2. De feiten
2.1. [eisers] woont sinds 1980 in de woning gelegen aan de [adres 1]. Het betreft een helft van een dubbel woonhuis. De andere helft aan de [adres 2] wordt sinds 2007 bewoond door [gedaagde].
2.2. In 1980 is op het perceel van [gedaagde] door de toenmalige bewoners op gezamenlijke kosten met [eisers] een waterbron geslagen. Via waterpompen en leidingen worden beide percelen voorzien van (grond)water.
2.3. Op 8 februari 2010 heeft er een brand gewoed waardoor de woning van zowel [eisers] als [gedaagde] zwaar beschadigd is geraakt en onbewoonbaar is geworden.
2.4. Bij brief van 11 oktober 2010 is namens [gedaagde] aan [eisers] bericht dat zij niet langer wensen te voorzien in de waterleverantie aangezien zij daartoe onder andere niet bevoegd zijn. Omdat [eisers] voorzieningen zal moeten treffen zal de waterleverantie nog een één maand worden voortgezet.
3. Het geschil
3.1. [eisers] vordert, thans na aanhouding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
I. [gedaagde] te veroordelen, alles na laten wat een waterlevering op de thans gebruikelijke wijze verhindert of voorkomt, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per keer of per dag dat zij met de naleving van het op dit punt te wijzen vonnis in gebreke blijven;
II. (…)
III. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2. [eisers] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat de waterbron in 1980 op gezamenlijke kosten met de toenmalige buren is aangelegd. Deze situatie heeft zich ongewijzigd voortgezet bij levering van de woning aan [gedaagde]. Dit moet worden gezien als erkenning van het bestaan, het voortzetten van of het sluiten van een overeenkomst tot het hebben van een aansluitpunt op hun aanzuigleiding om niet. Subsidiair bestaat er enig recht van [eisers] deze voorziening te hebben en een plicht van [gedaagde] dit te dulden.
De situatie bestaat immers al dertig jaar en komt feitelijk niet in strijd met enig wettelijke regeling. Er is geen sprake van doorlevering of produceren van drinkwater als bedoeld in de Waterleidingwet. Indien geconcludeerd wordt dat het wel zo is dan is er sprake van een collectieve voorziening in de zin van de Waterleidingwet.
[gedaagde] heeft verder geen enkel belang bij afsluiting van de waterbron, terwijl behoud van de aansluiting voor [eisers] van wezenlijk belang is. Dat maakt een afsluiting onrechtmatig, aldus [eisers].
3.3. [gedaagde] voert als verweer aan dat hij wordt gehinderd bij de herbouw van zijn woning door de (drink)watervoorziening voor [eisers]. Bovendien is [gedaagde] er op geattendeerd dat hem ingevolge de Waterleidingwet niet is toegestaan water te leveren aan derden. Verder is doorlevering van drinkwater op grond van de Waterleidingwet niet toegestaan. [gedaagde] wenst het ongestoorde gebruik van zijn eigendom.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Vast staat dat de waterbron op het perceel van [gedaagde] ligt. Verder staat vast dat omtrent deze waterbron schriftelijk niets is vastgelegd.
4.2. Hoewel [gedaagde] op de hoogte was van de aanwezigheid van de waterbron ten tijde van de aankoop van de woning in 2007 kan hieruit niet geconcludeerd worden dat hij daardoor een overeenkomst heeft gesloten dan wel voortzet met [eisers] met betrekking tot het hebben van een aansluitpunt op de aanzuigleiding. Ook is onvoldoende aannemelijk dat door tijdsverloop een rechtsgrond aanwezig is op grond waarvan [eisers] enig recht heeft deze voorziening te hebben en een plicht van [gedaagde] dit te dulden.
4.3. Voor zover [eisers] met zijn betoog wil aanvoeren dat door verjaring een erfdienstbaarheid is ontstaan geldt dat een erfdienstbaarheid in beginsel slechts kan bestaan in de verplichting om iets te dulden of niet te doen (artikel 722 BW (oud) en artikel 5:71 lid 1 BW).
Op grond van de vordering en de gegeven toelichting zou de inhoud van deze erfdienstbaarheid voor het dienende erf van [gedaagde] een last bevatten die meer omvat dan een verplichting om iets te dulden of niet te doen. Zo dient [gedaagde] de waterlevering op de thans gebruikelijke wijze niet te verhinderen en dient hij de waterbron met het aansluitpunt op de aanzuigleiding en de leidingen in stand te houden. Gelet hierop is voorshands aan de bestaansvereisten van een erfdienstbaarheid niet voldaan. In dit kader wordt verwezen naar een arrest van de Hoge Raad van 14 februari 1997 (LJN: ZC2275).
4.4. Dat de waterbron voor [eisers] van wezenlijk belang is, is onvoldoende aannemelijk geworden nu [eisers] onweersproken heeft gelaten dat hij op zijn eigen terrein een waterbron kan slaan dan wel een tijdelijke aansluiting op het waterleidingnet kan realiseren via het perceel van zijn dochter aan de [adres 3]. Wel dient [eisers] voor het realiseren van een vervangende voorziening een redelijke termijn gegund te worden.
4.5. Nu onvoldoende aannemelijk is geworden dat er sprake is van een overeenkomst, een recht van [eisers] dan wel het door verjaring ontstaan van een erfdienstbaarheid kan voorshands niet worden geoordeeld dat [gedaagde] alles dient na te laten wat een waterlevering op de thans gebruikelijke wijze verhindert of voorkomt op straffe van een dwangsom. Derhalve komt de vordering niet voor toewijzing in aanmerking.
4.6. Gelet op alle omstandigheden van dit geval zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigenkosten draagt.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigenkosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Vergunst en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2011.