ECLI:NL:RBZUT:2011:BP7261

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
28 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/940350-10
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Follender Grossfeld
  • Davids
  • Ouweneel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring van de rechtbank over diefstal en bedreiging met geweld door een recidivist

Op 28 januari 2011 heeft de Rechtbank Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig had gemaakt aan meerdere diefstallen en bedreiging met geweld. De verdachte, een Doetinchemse insluiper, werd veroordeeld tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) voor de duur van één jaar en negen maanden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks eerdere veroordelingen en opgelegde reclasseringscontacten, opnieuw strafbare feiten had gepleegd. Het recidiverisico werd als hoog ingeschat, wat de rechtbank noopte tot het opleggen van de ISD-maatregel. De verdachte was beschuldigd van diefstal van diverse goederen, waaronder een laptop en een portemonnee, en van bedreiging met geweld tegen meerdere slachtoffers. De rechtbank achtte de bewijsvoering voldoende, onder andere door camerabeelden en getuigenverklaringen. De verdachte werd vrijgesproken van twee andere ten laste gelegde feiten wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank wees ook schadevergoedingsvorderingen van benadeelde partijen toe, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor de geleden schade. De uitspraak benadrukt de ernst van recidive in de vermogenscriminaliteit en de noodzaak van een effectieve strafmaatregel.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummers: 06/940350-10
06/460273-09 (tul) en 06/940086-10 (tul)
Uitspraak d.d.: 28 januari 2011
Tegenspraak / dip
Na aanhouding: verschenen / oip
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats, 1980],
wonende te [plaats]
thans gedetineerd in het huis van bewaring PI Arnhem - De Berg, Arnhem Noord te Arnhem.
Raadsman: R.D.J. Visschers advocaat te Elst
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 22 oktober 2010 en 14 januari 2011.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 augustus 2010 te Doetinchem met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een laptop, en/of een
schoudertas, en/of een portemonnee, en/of vijf euro althans enig geldbedrag,
en/of een ING betaalpas, en/of een lidmaatschapskaart, en/of een of meer
andere goederen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[slachtoffer1] en/of AOC Oost te Doetinchem, in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 27 augustus 2010 te Doetinchem met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een rijbewijs (op naam van
[slachtoffer2]), en/of een Rabobank Europas althans een bankpas (op naam van
[slachtoffer2]), en/of een Rabobank Goldcard althans een creditcard (op naam
van [slachtoffer2]), en/of een identiteitskaart (op naam van [slachtoffer2]), en/of een kentekenbewijs, en/of autopapieren, en/of een
portemonnee, en/of een portefeuille, en/of 80 euro althans enig geldbedrag,
en/of een mobiele telefoon (merk Nokia, type 3720), althans een of meer
goederen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer2] en/of [aangever3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van
geweld en/of bedreiging met geweld tegen deze [slachtoffers 2 en 3]
en/of [slachtoffer4], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te
bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan
zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin
bestond(en) dat verdachte tijdens zijn vlucht een mes heeft getoond en/of
voorgehouden aan deze [slachtoffer 2 en 3] en/of [slachtoffer4];
art 310 SR
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij in of omstreeks de periode van 28 augustus 2010 tot en met 29 augustus
2010 te Doetinchem met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit de
woning van [slachtoffer5] heeft weggenomen een radio, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan deze [slachtoffer5], in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats
des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn
bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
4.
hij in of omstreeks de periode van 28 augustus 2010 tot en met 29 augustus
2010 te Doetinchem met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft
weggenomen een konijn, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan [slachtoffer5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit de niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij eerst aan de hand van de vordering van de benadeelde partij op de hoogte is geraakt van het feit dat er goederen zijn teruggegeven aan aangever [slachtoffer2]. Dat was niet in het proces-verbaal van politie opgenomen. Door de wijze waarop dat is gedaan, is onderzoek naar voor verdachte ontlastend materiaal niet meer mogelijk. De raadsman is van oordeel dat de informatie daarover bewust is achtergehouden en is ook van oordeel dat dit niet hersteld kan worden door de aanvullend daarover opgemaakte stukken.
De officier van justitie heeft hiertegen aangevoerd dat in de aanvullend opgemaakte stukken uitleg is gegeven over de wijze waarop de goederen zijn aangetroffen en de wijze waarop deze uiteindelijk zijn teruggegeven aan aangever. Er is geen sprake geweest van het bewust achterhouden van informatie. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zij ontvankelijk is in de vervolging.
De rechtbank is van oordeel dat de afwikkeling van de bij [aangever1] aangetroffen en de door haar bij de politie afgegeven goederen enigszins slordig is verlopen. Er is echter niet gebleken dat dit doelbewust of met grove veronachtzaming van verdachtes belangen is gebeurd.
De rechtbank verwerpt het verweer. Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit.
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
Aanleiding van het onderzoek
Op 19 augustus 2010 heeft een docente bij scholengemeenschap AOC te Doetinchem aangifte gedaan van diefstal van een aantal goederen. Op beelden die waren gemaakt door een beveiligingscamera heeft aangeefster gezien dat een haar onbekende jongen met haar laptoptas de school uitliep. Een collega van aangeefster heeft herkend dat de man verdachte [verdachte] betrof.
Op 27 augustus 2010 hebben medewerkers van de scholengemeenschap AOC te Doetinchem via beelden van de beveiligingscamera gezien dat dezelfde man zich wederom in het schoolgebouw bevond. Zij zijn naar hem op zoek gegaan en hebben hem in de schoolgebouw aangetroffen. De man wilde weglopen, maar werd tegengehouden. Op het moment dat verdachte een mes tevoorschijn zou hebben gehaald, hebben zij hem laten gaan. Uit de conciërgeruimte bleek een portemonnee uit een tas van een medewerker te zijn weggenomen.
De camerabeelden zijn door de politie bekeken. Verdachte werd herkend als degene die op de beelden zichtbaar is. De verdachte is vervolgens op 31 augustus 2010 aangehouden.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten. Zij heeft dit gebaseerd op:
Feit 1:
- de aangifte door [aangever2]. Zij heeft een jongen gezien. Deze liep eerst met één tas en wat later met twee tassen. Zij heeft één van de tassen herkend als haar eigen tas.
- de beelden die zijn gemaakt en zich in het dossier bevinden;
- de verklaringen van de getuigen;
- de verklaring van de verdachte dat hij in de school is geweest;
Feit 2:
- de aangifte door [slachtoffer2]. Hij heeft verdachte zien lopen, hij heeft verdachte herkend en heeft gezien dat verdachte een mes bij zich had. Hij heeft ook gezien dat verdachte een voorwerp achter zijn broeksband had.
- de verklaring van verdachte dat hij op 27 augustus 2010 in de school is geweest;
- de verklaringen van [slachtoffer3] en [slachtoffer4], die verdachte ook hebben gezien;
- uit die verklaringen blijkt dat verdachte een mes heeft getoond;
- de aangifte door [slachtoffer3] dat zijn mobiele telefoon weg was;
- de verklaring van verdachte dat hij die dag in de conciërgekamer is geweest;
- de ongeloofwaardige verklaring van verdachte ter terechtzitting. Hij heeft verklaard dat hij de eerste keer in de school is geweest omdat hij moest poepen en dat hij de tweede keer op zoek was naar een deken. Bovendien heeft hij daarover bij de politie niets verklaard.
- de aanvullend processen-verbaal die zijn opgemaakt met betrekking tot de weggenomen goederen. Daaruit blijkt dat [aangever1] in haar woning goederen heeft aangetroffen waarvan later is gebleken dat deze eigendom zijn van aangever [slachtoffer2]. [aangever1] heeft verklaard dat deze goederen begin september 2010 door [verdachte] in haar woning zijn achtergelaten.
feiten 3 en 4:
- de aangifte door [slachtoffer5].
- de verklaring van de buurman. Hij heeft verklaard dat hij de ex-vriend van buurvrouw heeft zien staan en dat de deur vernield was.
- de sms-jes die door [slachtoffer5] zijn ontvangen over het konijn. Zij herkende de sms-jes als sms-jes die door verdachte aan haar verzonden waren.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsman heeft meegedeeld dat hij zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit refereert aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsman aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte het feit heeft gepleegd. Op grond van de beelden die met de beveiligingscamera zijn gemaakt, valt niet uit te sluiten dat een ander dan verdachte de diefstal heeft gepleegd. Bovendien ontkent verdachte dat de goederen, die door [aangever1] bij de politie zijn afgegeven, door hem in de woning van [aangever1] zijn neergelegd en daar zijn achtergelaten. Verdachte dient vrijgesproken te worden.
Voorts heeft de raadsman nog aangevoerd dat er geen sprake is geweest van geweld en ook niet van bedreiging met geweld. Verdachte heeft het mes niet getoond. Het is toeval dat men het mes heeft opgemerkt. Dat is te weinig voor een bewezenverklaring, daar tonen en dreigen iets actiefs betekent.
Ten aanzien van de feiten 3 en 4 heeft de raadsman vrijspraak bepleit aangezien er geen sprake is van wettig bewijs. [slachtoffer5] heeft geen stukken met betrekking tot de radio overgelegd en de politie is niet ter plekke geweest. De verklaring van de getuige dat er een ex-vriend voor de deur stond zegt niets, daar dit een ander dan verdachte kan betreffen. De radio kan ook door een ander weggenomen zijn, evenals het konijnenhok dat op de galerij stond. Iedereen kon daar bij.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
[slachtoffer1] heeft aangifte2 gedaan van diefstal van een laptop en een portemonnee, gepleegd op 18 augustus 2010 te Doetinchem. In de weggenomen portemonnee zat vijf euro, een ING betaalpas en een lidmaatschapskaart. Zij heeft op beelden die zijn gemaakt met een beveiligingscamera gezien dat een haar onbekende persoon twee tassen bij zich had waarvan zij er één heeft herkend als haar laptoptas. Een collega van haar heeft aan de hand van de beelden verdachte herkend.
Verbalisant [verbalisant]3 heeft verdachte herkend als degene die op de betreffende opnames te zien is.
Ter terechtzitting zijn beelden getoond, rondom het tijdstip van de diefstal. De rechtbank heeft geconstateerd dat degene die op de beelden te zien is inderdaad verdachte betreft. Verdachte heeft ter terechtzitting ook verklaard dat hij zichzelf op de beelden herkent.
Op de beelden is te zien dat verdachte eerst één tas bij zich heeft en vlak voor het verlaten van het schoolgebouw twee tassen. Verdachte heeft ter terechtzitting desgevraagd verklaard dat hij de beelden voor zich laat spreken.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van feit 2:
[slachtoffer2] heeft aangifte4 gedaan van diefstal van een portefeuille met daarin zijn autopapieren, een kentekenbewijs, pasfoto's, een rijbewijs, zijn Rabobank Europas en zijn Rabobank Goldcard, en de diefstal van een portemonnee met daarin € 80,--. Op 27 augustus 2010 heeft hij zijn tas met daarin de spullen op een bureau in de conciërgekamer gezet. Hij hoorde van een collega dat er een vreemde man in de school liep en dat het dezelfde persoon was die op 18 augustus 2010 onder andere een laptoptas had weggenomen. Zij zijn op zoek gegaan naar die persoon. Een collega heeft de persoon aangetroffen bij de conciërgeruimte. Hij wilde de man vastpakken, maar deze liep richting de deur. Hij heeft gezien dat de man een mes in zijn rechterhand had met de punt in zijn richting. Zij hebben de man toen maar laten gaan. Toen hij terug was op kantoor zag hij dat zijn tas geopend was en dat de spullen waren weggenomen.
Bij aanvullende verklaring5 heeft [slachtoffer2] verklaard dat hij de weggenomen goederen via de politie heeft teruggekregen, met uitzondering van een geldbedrag van € 80,--.
[slachtoffer4] heeft verklaard6 dat een collega op 27 augustus 2010 via de camerabeelden zag dat er een persoon in het schoolgebouw rondliep. Zij zijn naar de man op zoek gegaan. De man kwam er op een gegeven moment aanlopen, met zijn collega's daar weer achter. De man liep richting de uitgang. Hij wilde de man vasthouden. Op dat moment zag hij dat de man een mes in zijn hand had. Hij schrok daarvan en heeft de man losgelaten. Zij hebben de man toen laten lopen. Hij verliet het gebouw.
[aangever3] heeft verklaard7 dat hij op 27 augustus 2010 in de conciërgeruimte zat toen een collega zei dat een man, die een week ervoor ook al in de school rondliep, er nu weer was. Aan de hand van camerabeelden zag hij dat het dezelfde man betrof. Hij heeft de man opgezocht en hem aangesproken. Ook heeft hij hem vastgegrepen. De man begon zich los te rukken en liep in de richting van de uitgang. Bij de uitgang stonden ook zijn twee collega's er bij. Zijn collega schreeuwde dat de man een mes had. Hij heeft toen ook gezien dat de man een mes in zijn hand had. Zij hebben toen besloten de man maar te laten lopen. Het mes kwam zeer dreigend over.
De verdachte heeft ter terechtzitting van 22 oktober 2010 en 14 januari 2011 erkend dat hij op 27 augustus 2010 in het schoolgebouw AOC te Doetinchem is geweest en daar heeft rondgelopen. Hij heeft geen goederen gestolen, maar was op zoek naar drinken en een deken om zijn slaapplaats voor de nacht in te kunnen richten. Hij is aangesproken door medewerkers en is richting de uitgang gelopen. Hij heeft een mes uit zijn broeksband gehaald en in zijn hand gehouden. Daarna heeft hij de school kunnen verlaten.
[aangever1] heeft op 23 november 2010 verklaard8 dat verdachte ongeveer anderhalve maand of twee maanden daarvoor bij haar op visite is geweest. Hij was bezig met rommelen in papieren. Toen hij de woning verliet, heeft hij de spullen achtergelaten op de bank. Er waren op dat moment geen andere mensen in de woning. Die spullen moesten wel van verdachte zijn, aldus [aangever1]. Omdat verdachte niet terugkwam heeft zij in de spullen gekeken. Dit betrof onder andere een rijbewijs en pasjes. Er zat geen geld in. Zij heeft die spullen eerst een tijd in de woning laten liggen, maar later naar de politie gebracht.
Ter terechtzitting zijn beelden getoond, rondom het tijdstip van de diefstal. De rechtbank heeft geconstateerd dat degene die op de beelden te zien is inderdaad verdachte betreft. Verdachte heeft ter terechtzitting ook verklaard dat hij zichzelf op de beelden herkent.
Verdachte heeft geen aannemelijke verklaring gegeven waarom hij op 27 augustus 2010 in het schoolgebouw is geweest. Hij heeft voorts, terwijl hij in de woning van [aangever1] was, goederen bij zich gehad waar hij ook mee bezig is geweest. Later is gebleken dat die goederen eigendom waren van aangever [slachtoffer2]. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de verklaring van [aangever1].
Het verweer van de raadsman dat een schoonmaakster mogelijk de dader is geweest, aangezien zij zich - zo blijkt uit de ter zitting getoonde beelden - rondom het moment van de diefstal ook in de buurt van de dan wel in de conciërgeruimte heeft bevonden, acht de rechtbank zodanig speculatief dat dit verder geen bespreking behoeft. Dit nog daargelaten dat de eerdergenoemde verklaring van [aangever1] een dergelijk scenario uitsluit.
De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding om aan het daderschap van verdachte te twijfelen.
De raadsman heeft ten slotte nog ten aanzien van dit feit betoogd, dat er geen sprake is geweest van geweld dan wel van bedreiging met geweld, omdat verdachte het mes niet heeft getoond, maar dat het slechts toeval is geweest dat aangevers het mes van verdachte hebben opgemerkt. Dit verweer mist enerzijds feitelijke grondslag, omdat de getuigen alle drie hebben verklaard dat verdachte een mes in zijn handen heeft gepakt toen hij werd 'belaagd' door de aangevers in hun poging om verdachte het vluchten te beletten. Van het toevalligerwijs opmerken van een mes is zo bezien geen sprake geweest. Voorts acht de rechtbank het pakken en tonen van het mes door verdachte richting de aangevers onder die omstandigheden (tijdens een vlucht) zodanig, dat dit een bedreiging met geweld tegen personen oplevert.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Ten aanzien van de feiten 3 en 4
Ten aanzien van de onder 3 en 4 aan verdachte ten laste gelegde feiten is de rechtbank van oordeel dat er naast de aangifte van [slachtoffer5] onvoldoende ondersteunend bewijs is waaruit de rechtbank de overtuiging heeft kunnen verkrijgen dat de verdachte die feiten heeft begaan. De verdachte dient daarvan derhalve vrijgesproken te worden van deze twee feiten.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op 18 augustus 2010 te Doetinchem met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een laptop, en een portemonnee, en vijf euro, en een ING betaalpas, en een lidmaatschapskaart, toebehorende aan [slachtoffer1] en/of AOC Oost te Doetinchem;
2.
hij op 27 augustus 2010 te Doetinchem met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een rijbewijs op naam van [slachtoffer2], en een Rabobank Europas (op naam van [slachtoffer2]), en een Rabobank Goldcard (op naam van [slachtoffer2]), en een identiteitskaart (op naam van [slachtoffer2]), en een kentekenbewijs, en autopapieren, en een portemonnee, en een portefeuille, en 80 euro, toebehorende aan [slachtoffer2], welke diefstal werd gevolgd van bedreiging met geweld tegen deze [slachtoffer2] en [slachtoffer3] en [slachtoffer4], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte tijdens zijn vlucht een mes heeft getoond en/of voorgehouden aan deze [slachtoffer2] en [slachtoffer3] en [slachtoffer4].
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
1. diefstal;
2. diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd:
- primair: de oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren en afwijzing van de vorderingen tot tenuitvoerlegging;
- subsidiair: een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van deze rechtbank van 7 juli 2010 voorwaardelijk opgelegde maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren en afwijzing van de andere vordering tot tenuitvoerlegging;
- meer subsidiair: een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden en de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van deze rechtbank van 20 oktober 2009 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden op grond van overtreding van de algemene voorwaarden dan wel overtreding van de bijzondere voorwaarden en verlenging van de proeftijd van het vonnis van 7 juli 2010 met één jaar.
De raadsman heeft naast de bepleite vrijspraak aangevoerd dat, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen, er geen oplegging van de ISD-maatregel zou moeten volgen, maar oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. Indien de rechtbank toch mocht besluiten tot oplegging van de ISD-maatregel, verdient het de voorkeur om de voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel ten uitvoer te leggen.
In het geval dat er in de hoofdzaak de ISD-maatregel opgelegd zal worden dient het voorarrest daarop in mindering gebracht te worden, aldus de raadsman.
Door de reclassering is geadviseerd om verdachte een ISD-maatregel op te leggen.
De rechtbank heeft bij de bepaling van een op te leggen straf of maatregel gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee diefstallen, waarbij er bij één diefstal sprake is geweest van bedreiging met geweld tegen personen. Verdachte was ten tijde van het plegen van de diefstallen verslaafd aan verdovende middelen. Ondanks eerdere veroordelingen en verplicht opgelegde reclasseringscontacten is verdachte blijven recidiveren. Het recidiverisico wordt door de reclassering als hoog ingeschat. Een nieuw verplicht toezicht zal geen meerwaarde hebben.
De bewezenverklaarde diefstallen zijn misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit de justitiële documentatie met betrekking tot verdachte blijkt dat hij gedurende de vijf jaren voorafgaand aan het plegen van de onderhavige diefstallen meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld. De onderhavige diefstallen zijn gepleegd na de tenuitvoerlegging van die straffen.
De rechtbank acht oplegging van de ISD-maatregel in dit geval aangewezen, gelet op de hardnekkige recidive van verdachte op het terrein van de vermogenscriminaliteit, waardoor er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Eerdere veroordelingen weerhouden hem er kennelijk niet van om opnieuw strafbare feiten te plegen.
Aan verdachte is bij vonnis van 7 juli 2010 een voorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd. Daarvan wordt thans de tenuitvoerlegging gevorderd in de subsidiaire eis van de officier van justitie. Aan de voorwaarden voor tenuitvoerlegging is voldaan, nu verdachte zich wederom heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het in beginsel de voorkeur verdient om de voorwaardelijke ISD-maatregel tenuitvoer te leggen, in plaats van het opleggen van een nieuwe ISD-maatregel doch dan in onvoorwaardelijke vorm, zoals bepleit door de officier van justitie in haar primaire eis.
Echter, met name vanwege het beveiligingskarakter van de ISD-maatregel verdient het de voorkeur dat de stelselmatige dader in voorlopige hechtenis is gesteld en de voorlopige hechtenis niet is geschorst of opgeheven. Tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke ISD-maatregel en oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest voor de feiten in de hoofdzaak, zou er namelijk toe leiden dat de voorlopige hechtenis moet worden opgeheven. De rechtbank zal daarom om redenen van praktische aard en doelmatigheid in de nieuwe strafzaak de ISD-maatregel opleggen en de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel afwijzen.
Voorts komt aan de orde de vraag of de door verdachte ondergane dagen in voorarrest in mindering moet worden gebracht op de duur van de op te leggen ISD-maatregel, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 38n lid van het Wetboek van Strafrecht.
Verdachte heeft sinds de eerste behandeling ter terechtzitting van 22 oktober 2010 nog geruime tijd in voorlopige hechtenis doorgebracht. De rechtbank is van oordeel dat dit niet geheel voor rekening van veroordeelde dient te komen, temeer daar aannemelijk is geworden dat verdachte die periode heeft "benut" voor een proces van ontwenning van de drugs, hetgeen ook een beoogd onderdeel van de opgelegde ISD-maatregel is. Daarom zal de rechtbank niet een ISD voor de periode van twee jaar, maar voor een periode van één jaar en negen maanden opleggen. Het ondergane voorarrest zal derhalve deels in mindering worden gebracht.
Inbeslaggenomen voorwerpen
De officier van justitie heeft de verzocht om te beslissen tot teruggave van de in beslag genomen jas aan verdachte.
De raadsman heeft verzocht tot teruggave aan verdachte van de in beslaggenomen jas.
Nu zich geen strafvorderlijk belang daartegen verzet, zal de rechtbank de teruggave gelasten van de jas aan de veroordeelde.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer1] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 39,50 gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde.
Ook wordt de wettelijke rente gevorderd met ingang van de schadedatum. Tevens is verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van 22 oktober 2010 aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij, gelet op de door hem bepleite vrijspraak, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Ter zitting van 14 januari 2011 heeft de raadsman zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, maar zich niet meer uitgelaten over de vordering.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij, zoals deze heeft gesteld, als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen schade geleden tot het gevorderde bedrag. De vordering komt de rechtbank niet ongegrond of onrechtmatig voor. Deze vordering zal derhalve worden toegewezen.
De verdachte is voor de schade -naar burgerlijk recht- aansprakelijk.
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen met ingang van de pleegdatum van het feit, namelijk 18 augustus 2010.
De benadeelde partij [slachtoffer2] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 75,-- gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde.
Ook wordt de wettelijke rente gevorderd met ingang van de schadedatum. Tevens is verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van 22 oktober 2010 aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij, gelet op de door hem bepleite vrijspraak, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij, zoals deze heeft gesteld, als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen schade geleden tot het gevorderde bedrag. De vordering komt de rechtbank niet ongegrond of onrechtmatig voor. Deze vordering zal derhalve worden toegewezen.
De verdachte is voor de schade -naar burgerlijk recht- aansprakelijk.
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen met ingang van de pleegdatum van het feit, namelijk 27 augustus 2010.
De benadeelde partij Sité Woondiensten heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 387,41 gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde.
Ook wordt de wettelijke rente gevorderd met ingang van de schadedatum. Tevens is verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van 22 oktober 2010 aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij, gelet op de door hem bepleite vrijspraak, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De benadeelde partij zal in haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte wordt vrijgesproken van dit feit.
De benadeelde partij [slachtoffer6] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 122,80 gevoegd in het strafproces. Ook wordt de wettelijke rente gevorderd met ingang van de schadedatum. Tevens is verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft ter terechtzitting van 22 oktober 2010 aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De benadeelde partij zal in haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu deze ziet op een feit dat niet aan verdachte ten laste is gelegd.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht telkens de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som geld ten behoeve van [slachtoffer1] en [slachtoffer2].
Vorderingen tot tenuitvoerlegging
Gelet op hetgeen bij de oplegging van de op te leggen maatregel is overwogen zal de rechtbank de vorderingen tot tenuitvoerlegging in de zaken met parketnummers 06/460273-09 en 06/940086-10 afwijzen.
Gelet op de omstandigheid dat thans aan verdachte een onvoorwaardelijke ISD maatregel wordt opgelegd, met de daarbij behorende bovenvermelde motivering, gaat de rechtbank er van uit dat de eerder voorwaardelijk opgelegde ISD niet op enig ander moment alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 38m, 38n, 57, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank:
* verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
1. diefstal;
2. diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het
oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk
te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
* verklaart verdachte strafbaar;
* legt op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) voor de duur van één jaar en negen maanden;
* gelast de teruggave van de in beslaggenomen jas aan veroordeelde;
* veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer1], [adres en rekeningnummer], van een bedrag van € 39,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2010, met veroordeling van verdachte in de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
* legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer1], een bedrag te betalen van € 39,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2010, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door een (1) dag hechtenis;
* bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
* veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer2], [adres en rekeningnummer] van een bedrag van € 75,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 augustus 2010, met veroordeling van verdachte in de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
* legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer1], een bedrag te betalen van € 75,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 augustus 2010, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door een (1) dag hechtenis;
* bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
* verklaart de benadeelde partij Sité Woondiensten niet-ontvankelijk in haar vordering;
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de
tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
nihil.
* verklaart de benadeelde partij [slachtoffer6] niet-ontvankelijk in haar vordering;
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de
tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
nihil.
* wijst de vorderingen tot tenuitvoerlegging in de zaken met parketnummers 06/460273-09 en 06/940086-10 af.
Aldus gewezen door mrs. Follender Grossfeld, voorzitter, Davids en Ouweneel, rechters,
in tegenwoordigheid van Jansen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 januari 2011.
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer PL0641 2010127552-23, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district Achterhoek, team Doetinchem, gesloten en ondertekend op 2 september 2010, alsmede aanvullend opgemaakte stukken.
2 Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer1], pag. 41-44
3 Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant], pag. 49
4 Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer2], pag. 59-61 en proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer2], 65-68
5 Proces-verbaal verhoor van [slachtoffer2], (aanvullend) proces-verbaal verhoor benadeelde, genummerd PL0642 2010127552-25
6 Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer4], pag. 81-83
7 Proces-verbaal van aangifte door [aangever3], pag. 92-95 en het proces-verbaal van verhoor, pag. 96-99
8 Proces-verbaal van verhoor van getuige [aangever1], genummerd PL0641 2010127552-97, opgemaakt op 23 november 2010