ECLI:NL:RBZUT:2011:BP4856

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
12 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1489
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor verbouw en nieuwbouw van stallen en boxen in agrarisch gebied

In deze zaak heeft de rechtbank Zutphen op 12 januari 2011 uitspraak gedaan over een geschil betreffende de verlening van een bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet aan een derde-partij. De bouwvergunning betrof de verbouw van bestaande kalver- en paardenstallen en de nieuwbouw van zes paardenboxen, een hooi- en stro-opslag, en een overdekte mestput en wasplaats. Eiser, die bezwaar had gemaakt tegen de bouwvergunning, stelde dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan en dat hij hinder zou ondervinden van het bouwproject.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het geschil zich beperkt tot de vraag of de verleende bouwvergunning terecht was. De rechtbank concludeerde dat het bouwplan niet in strijd was met het bestemmingsplan, dat de gronden bestemd waren voor agrarische bedrijvigheid, en dat de verleende vergunning terecht in stand was gelaten. De rechtbank verwierp de argumenten van eiser over mogelijke hinder en de noodzaak van aanvullende vergunningen, en oordeelde dat deze niet relevant waren voor de beoordeling van de bouwvergunning.

De rechtbank heeft de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 oktober 2009 als precedent gebruikt, waarin ook werd geoordeeld dat de bouwplannen binnen de bestemmingen van het bestemmingsplan vielen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. R.G.J. Welbergen en openbaar uitgesproken op 12 januari 2011.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: 10/1489
Uitspraak in het geding tussen:
[eiser]
te [plaats],
eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet
verweerder.
[derde partij]
te [plaats],
derde-partij.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 april 2010 heeft verweerder aan de derde-partij reguliere bouwvergunning verleend voor de verbouw van bestaande kalver- en paardenstallen en de nieuwbouw van
6 paardenboxen, een hooi- en stro-opslag en een overdekte mestput en wasplaats op het perceel kadastraal bekend [gemeente kadastraal nummer] en plaatselijk bekend [adres te plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 23 juli 2010 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld bij brief van 30 augustus 2010. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 30 november 2010, waar eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door B.S.M. Westra en P. Bos.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2.1.1 De rechtbank volgt verweerder niet in zijn in het verweerschrift ingenomen standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk is. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het beroepsschrift geen gronden bevat of louter een herhaling van gronden bevat die reeds in bezwaar zijn aangevoerd. Uit de gronden van beroep is duidelijk op te maken om welke redenen eiser het niet eens is met het bestreden besluit.
2.1.2 De rechtbank overweegt voorts dat het geschil is beperkt tot de vraag of verweerder al dan niet terecht bouwvergunning heeft verleend op grond van de door de derde-partij ingediende aanvraag om bouwvergunning. De vraag of de derde-partij over een vergunning had moeten beschikken voor zijn paddock met buitenverlichting, is voor de beoordeling van het onderhavige geschil niet van belang. Ook de stelling van eiser dat hij als gevolg van het bouwplan lawaaihinder gaat ondervinden van vrachtauto’s en geurhinder van mestopslag, is voor de beoordeling van de vraag of verweerder terecht bouwvergunning heeft verleend niet van belang. De rechtbank verwijst in dat verband naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 28 oktober 2009 (zaak nr. 200902442/1, LJN: BK1387) waarin de Afdeling het beroep van eiser tegen de op
24 februari 2009 door verweerder verleende revisievergunning heeft beoordeeld.
2.1.3 Ook de wijze waarop is getracht het geschil door middel van mediation op te lossen en de rol die de verschillende partijen daarin hebben gespeeld of hadden behoren te spelen, staat thans niet ter discussie.
2.2 Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet – voor zover thans van belang – mag de reguliere bouwvergunning slechts en moet deze worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan.
Het perceel is gelegen binnen de begrenzingen van het bestemmingsplan “Buitengebied agrarische enclave” en heeft de bestemming “Agrarisch gebied met landschapswaarden”, nader aangeduid als (o), openheid van het landschap.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan (hierna: planvoorschriften) zijn de op de bestemmingenkaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor:
a. agrarische bedrijvigheid,
b. instandhouding van de ter plaatse voorkomende dan wel daaraan eigen landschapswaarden die, voor zover hier van belang, zijn vermeld bij de code (o).
Ingevolge artikel 6, derde lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, mogen binnen elk bouwperceel op de gronden als bedoeld in het eerste lid uitsluitend worden gebouwd de bij één agrarisch bedrijf behorende bebouwing, waaronder begrepen ten hoogste één woning, zijnde de bedrijfswoning, en daarbij behorende bijgebouwen.
Ingevolge artikel 1, elfde lid, wordt onder bebouwingsvlak of bouwperceel verstaan: een op de bestemmingskaart door een bebouwingsgrens van een bouwperceel omgeven oppervlakte van gronden, waar gebouwen mogen worden gebouwd.
2.3 Eiser heeft betoogd dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, nu het (deels) is voorzien buiten het bouwperceel.
2.3.1 De rechtbank volgt eiser niet in dit betoog, waartoe zij het volgende overweegt.
2.3.2 Uit de door verweerder bij de gedingstukken gevoegde luchtfoto van het perceel, met hierop de thans aanwezige bebouwing, bezien in samenhang met de op die foto te leggen sheet waarop het bouwperceel is aangebracht, en de overzichttekening op de bij de bouwvergunning behorende bouwtekening, die alle een schaal hebben van 1:1000, en de meting door de rechtbank van de plankaart, die een schaal heeft van 1:5000, is naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam komen vast te staan dat de voorgestane bebouwing volgens het bouwplan binnen het bouwperceel zal worden opgericht. Ook de Afdeling heeft in voormelde uitspraak van 28 oktober 2009 geoordeeld dat de op het terrein van de inrichting te bouwen stallen en paddock binnen het daartoe bestemde bouwblok vallen en dat van strijdigheid met het bestemmingsplan niet is gebleken. Voor zover eiser heeft gesteld dat de Afdeling over een ander bouwplan heeft geoordeeld, heeft hij die stelling niet van enige onderbouwing voorzien, zodat die stelling daarom niet kan slagen. Aan de door eiser ingebrachte tekening (bijlage Y bij het bezwaarschrift) van de situering van bouwplan en het bebouwingsvlak op het perceel kan daarom niet het gewicht worden toegekend dat eiser eraan gehecht wil zien.
2.4 De conclusie is dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan en dat verweerder bij het bestreden besluit de verleende bouwvergunning terecht in stand heeft gelaten.
2.5 Wat er verder zij van het betoog van eiser dat sprake is van een vergunningplicht op grond van de Natuurbeschermingswet 1998, het limitatieve en imperatieve karakter van artikel 44 van de Woningwet sluit uit dat een bouwvergunning wordt geweigerd op andere gronden dan vermeld in dat artikel. Reeds daarom slaagt dat betoog niet.
2.6 Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Voor een veroordeling in proceskosten bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.G.J. Welbergen. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2011.