Tussen partijen bestaat een arbeidsovereenkomst. BMC vraagt ontbinding van de arbeids-overeenkomst. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting kan slechts tot de conclusie worden gekomen dat het verzoek behoort te worden afgewezen en dat BMC als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten behoort te worden veroordeeld. Voor dit oordeel bestaat een aantal gronden waarvan de belangrijkste als volgt luiden.
Grond voor het verzoek is de door BMC gestelde bedrijfseconomische noodzaak te reorganiseren. In het kader van die reorganisatie is de beoogde beëindiging van 145 arbeidsovereenkomsten voorzien.
In een dergelijke situatie vervult de WMCO voor werknemers een belangrijke waarborg-functie. Daarom dient ook in het kader van een ontbindingsprocedure te worden nagegaan of voldaan is aan de WMCO. In dat kader beroept BMC zich op de door haar op 25 augustus 2010 gedane melding aan het UWV en een drietal vakbonden. BMC heeft van de bonden geen reactie gekregen.
Dat lijkt nogal logisch, want in de melding wordt naar voren gebracht dat de selectie van werknemers die voor ontslag zullen worden voorgedragen wordt vastgesteld met inachtneming van onder andere het afspiegelingsbeginsel in de zin van artikel 4:2 van het Ontslagbesluit.
Ter zitting is komen vast te staan dat BMC voor de selectie een drieluik hanteert; één van de luiken is het afspiegelingsbeginsel. Dit luik is evenwel niet opengegaan. Sterker nog: juist omdat het afspiegelingsbeginsel niet is gehanteerd, moest ontbinding van de arbeidsovereenkomst aan de kantonrechter worden gevraagd. In die procedure komt de kantonrechter volgens BMC niet aan reflexwerking van het Ontslagbesluit toe.
Welnu, als BMC één en ander klip en klaar aan de bonden had gemeld, is het nog maar de vraag of de bonden de melding naast zich neer hadden gelegd in het vertrouwen dat BMC volgens de regels zou handelen.
In datzelfde kader moet de zin worden gelezen in de melding aan de bonden dat in het kader van een met de OR op te stellen sociaal plan de kantonrechtersformule als uitgangspunt zal worden genomen. Niet wordt daarbij verteld dat het gaat om een ‘budget’ dat in de vorm van suppletie zal worden uitbetaald en dat het sociaal plan gewijzigd kan worden bij zwaarwegende omstandigheden zoals negatieve effecten op de bedrijfsvoering en exploitatie van BMC als gevolg van tegenvallende resultaten.
Aan de instemming van de ondernemingsraad met betrekking tot het sociaal plan kan ook niet teveel waarde worden gehecht, al was het maar omdat deze stelt graag het sociaal plan met de achterban te hebben willen bespreken, maar dat daar geen tijd voor was. Het had op de weg van BMC gelegen die tijd in de procedure in te ruimen; gesteld noch gebleken is dat en waarom dat niet mogelijk was geweest. Dat BMC intussen onder toezicht staat van de afdeling Bijzonder Beheer van ABN/AMRO doet hieraan niet af.
Voorts gaat de kantonrechter wel degelijk uit van reflexwerking van het Ontslagbesluit, zij het dat in daarvoor in aanmerking komende gevallen bij voorbeeld afwijking van het afspiegelingsbeginsel kan worden geaccordeerd. Dit neemt niet weg dat de onderbouwing van het ontbindingsverzoek tenminste aan dezelfde eisen dient te voldoen als een vergelijkbare ontslagaanvraag aan het UWV. Dan blijkt dat bij het verzoekschrift de geconsolideerde cijfers van de moedermaatschappij zijn gevoegd en dat pas kort voor de zitting cijfers van BMC zelf worden overgelegd, maar dan alleen met betrekking tot 2010. Ook een prognose voor de komende zes maanden wordt node gemist.
Op zichzelf is denkbaar dat leegloop als een geschikt ontslagcriterium wordt gehanteerd, maar in dit individuele geval is onhelder gebleven hoe dit criterium door de hele organisatie is toegepast en hoe wordt omgegaan met uitwisselbare functies, nu de functieaanduiding die in dit geval gehanteerd wordt, in niet zo’n sterk verband staat met de werkzaamheden die feitelijk worden uitgevoerd, waarbij ook nog eens de functie adviseur een onderverdeling kent die tamelijk willekeurig lijkt, althans niet op papier verhelderd wordt.
Hetgeen partijen overigens naar voren hebben gebracht, kan niet tot een andere beslissing leiden en behoeft derhalve geen afzonderlijke bespreking.