RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Familie
Zaaknummer: 114510 FA RK 10-1343
beschikking van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 28 december 2010
[verzoekster],
wonende te [plaats],
verzoekster, hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S.P. ter Linden te Apeldoorn,
[verweerder],
wonende te [plaats],
verweerder, hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. R.M. Hendriksen te Almelo.
Dit verloop blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 13 juli 2010;
- het verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 8 september 2010;
- de tussenbeschikking van deze rechtbank van 8 september 2010;
- de brief met bijlagen van mr. Ter Linden van 28 oktober 2010;
- de brief met bijlagen van mr. Hendriksen van 29 oktober 2010;
- de brief met bijlagen van mr. Ter Linden van 17 november 2010;
- het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting op 30 november 2010;
- het faxbericht met bijlagen van mr. Ter Linden van 2 december 2010;
- het faxbericht van mr. Hendriksen van 6 december 2010.
Partijen zijn gewezen partners. Uit hun affectieve relatie is geboren:
[kind A], geboren op [2009 te plaats].
De man heeft de minderjarige erkend. Het ouderlijke gezag over de minderjarige wordt door partijen gezamenlijk uitgeoefend. Hij heeft de hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
Bij rechterlijke uitspraak noch overeenkomst is een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding voor de minderjarige ten laste van de man vastgesteld.
De vrouw verzoekt dat de rechtbank de man zal veroordelen om als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [kind A] voornoemd met ingang van 1 juni 2010 bij vooruitbetaling € 450,-- per maand aan de vrouw te betalen, althans een zodanige bijdrage en met ingang van een zodanige datum als de rechtbank in goede justitie juist acht.
De vrouw stelt dat de minderjarige behoefte heeft aan en dat de man draagkracht heeft voor betaling van de verzochte bijdrage. Zij stelt voorts dat zij geen draagkracht heeft om bij te dragen in de behoefte van de minderjarige. Daarnaast stelt de vrouw dat zij via haar vroegere advocaat op 18 mei 2010 heeft verzocht om de financiële gegevens van de man ten behoeve van een draagkrachtonderzoek.
De man verzoekt dat de rechtbank bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de vrouw tot vaststelling van kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarige zal afwijzen, dan wel de bijdrage zal beperken tot maximaal de behoefte van de minderjarige (€ 117,82 per maand), althans tot € 187,-- per maand, zijnde de maximale draagkrachtruimte van de man, met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, althans een zodanige bijdrage en ingangsdatum als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
De man betwist dat de minderjarige behoefte heeft aan de gevraagde bijdrage. Hij betwist voorts dat hij draagkracht heeft voor betaling van de verzochte alimentatie voor de minderjarige. De man voert aan dat partijen verplicht zijn naar rato van hun draagkracht bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige en dat niet alleen zijn draagkrachtruimte dient te worden berekend, maar ook die van de vrouw. Ten slotte stelt de man dat in redelijkheid niet van hem kan worden gevergd dat hij met terugwerkende kracht alimentatie aan de vrouw betaalt.
Partijen zijn verdeeld over de behoefte van de minderjarige en voorts over de vraag welk aandeel ieder van de ouders dient te hebben in de behoefte van de minderjarige.
Voor de bepaling van de behoefte van het minderjarige kind van partijen sluit de rechtbank aan bij het rapport kosten van kinderen en de daarbij behorende tabel die jaarlijks wordt aangepast. Uitgangspunt is het netto gezinsinkomen ten tijde van de samenleving van partijen vanaf de geboorte van de minderjarige. Partijen zijn verdeeld over de hoogte van dat gezinsinkomen.
Voor de berekening van het netto gezinsinkomen van partijen gaat de rechtbank uit van:
- de door de vrouw overgelegde betalingsspecificaties inzake de Ziektewet en de Werkloosheidswet betreffende de periode van 31 augustus 2009 tot en met 28 maart 2010, waaruit blijkt dat de Ziektewetuitkering van de vrouw € 4.601,42 netto bedroeg en de Werkloosheidswet € 5.677,85, hetgeen in totaal neerkomt op € 10.279,27 in 30 weken, omgerekend € 1.485,-- netto per maand;
- de door de man overgelegde betalingsspecificaties inzake de Werkloosheidswet en Ziektewet betreffende de periode van 28 september 2009 tot en met 21 maart 2010 op grond waarvan het inkomen van de man in de desbetreffende periode is berekend op gemiddeld € 1.718,-- netto per maand.
Bij elkaar opgeteld bedroeg het netto gezinsinkomen van partijen aldus € 3.203,-- per maand (exclusief vakantiegeld). Aan de hand van voornoemd rapport en voormeld netto gezins¬inkomen, vermeerderd met 5% vakantietoeslag, stelt de rechtbank het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de minderjarige (zonder bijtelling van de kinderbijslag) geïndexeerd naar 2010 vast op ten minste het door de vrouw genoemde bedrag van € 484,-- per maand.
De man stelt zich op het standpunt dat het kindgebonden budget van € 1.011,- per jaar in mindering strekt op de behoefte van de minderjarige, nu daarmee tegemoet wordt gekomen in de kosten van de minderjarige. De vrouw betwist dat standpunt. Zij telt het kindgebonden budget op bij haar maandelijkse inkomen.
Het kindgebonden budget is naar het oordeel van de rechtbank niet in die zin behoefteverlagend, dat de behoefte van het kind afhankelijk is van de hoogte van het inkomen van partijen. Het kindgebonden budget is bovendien afhankelijk van het huidige inkomen van de verzorgende ouder en niet van het gezinsinkomen zoals dat ten tijde van het uiteengaan was. Om die reden ziet de rechtbank geen aanleiding om een bedrag in mindering te brengen op de behoefte van de minderjarige. Wel zal de rechtbank - indachtig het uitgangspunt van de man, dat door de vrouw niet is bestreden, dat het kindgebonden budget aan het kind besteed dient te worden - het bedrag volledig meetellen bij de berekening van de draagkracht van de vrouw. Op die wijze komt het kindgebonden budget op dezelfde wijze ten goede aan het kind als het belastingvoordeel dat de man ontvangt wegens te betalen kinderalimentatie.
In beginsel dienen beide ouders naar draagkracht in de behoefte van de minderjarige te voorzien. De rechtbank zal hierna de draagkracht van partijen met elkaar vergelijken.
Ter beoordeling van de draagkracht van de vrouw rekent de rechtbank op grond van de overgelegde betaalspecificaties WW tot 1 november 2010 met een uitkering van € 1.579,-- bruto per vier weken, te vermeerderen met 8% vakantiegeld. Gebleken is dat de vrouw met ingang van 1 november 2010 in dienst is getreden bij [naam 1] B.V. en dat haar salaris bij de overeengekomen werkweek van 20 uur € 1.500,-- bruto per maand bedraagt, te vermeerderen met 8% vakantiegeld. Gelet op het feit dat het arbeidsinkomen van de vrouw lager is dan de WW-uitkering, wordt aangenomen dat de vrouw een aanvullende uitkering voor het verschil zal behouden. Omgerekend komt dit op maandbasis neer op bruto € 210,--.
Rekening houdend met alles op jaarbasis - :
- de pensioenpremie ad € 930,-- (per 1 november 2010);
- de fiscale bijtelling van de inkomensafhankelijke bijdrage inzake de Zorgverzekeringswet ad € 1.563,-- tot 1 november 2010 en € 1.483,-- per 1 november 2010;
- de algemene heffingskorting ad € 1.987,--;
- de arbeidskorting ad € 1.489,-- (per 1 november 2010);
- de inkomensafhankelijke combinatiekorting ad € 1.349,-- (per 1 november 2010);
- de alleenstaande ouderkorting ad € 945,--;
- de aanvullende alleenstaande ouderkorting ad € 852,-- (met ingang van 1 november 2010), en
- de inkomensheffing,
berekent de rechtbank het besteedbare inkomen van de vrouw tot 1 november 2010 op € 1.521,-- per maand en met ingang van 1 november 2010 op € 1.770,-- per maand, telkens exclusief kindgebonden budget.
Voor de bepaling van het draagkrachtloze inkomen van de vrouw gaat de rechtbank uit van de bijstandsnorm voor een alleenstaande van € 913,-- per maand minus de wooncomponent van € 207,-- en van de navolgende, door de man niet betwiste lasten op maandbasis:
tot 1 november 2010:
- de huur ad € 645,-- te verminderen met een ambtshalve berekende huurtoeslag van € 186,-- per maand;
- de totale premie Zorgverzekeringswet ad € 174,95 zijnde de basis- en aanvullende premie ad € 117,95 te vermeerderen met de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw ad € 130,25 en het verplichte eigen risico van € 13,75 per maand, nu de vrouw die post voldoende aannemelijk heeft gemaakt, en te verminderen met het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel premie Zvw ad € 44,-- en de ambtshalve berekende zorgtoeslag van € 43,-- per maand;
vanaf 1 november 2010:
- de huur ad € 645,-- te verminderen met een ambtshalve berekende huurtoeslag van € 211,-- per maand;
- de totale premie Zorgverzekeringswet ad € 163,28, zijnde de basis- en aanvullende premie ad € 117,95 te vermeerderen met de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw ad € 123,58 en het verplichte eigen risico van € 13,75 per maand, en te verminderen met het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel premie Zvw ad € 44,-- en de zorgtoeslag van € 48,-- per maand;
- de werkelijke verwervingskosten van € 44,--;
- de netto kosten ter zake van kinderopvang ad € 56,--.
Na de gemotiveerde betwisting door de vrouw heeft de man niet aannemelijk gemaakt dat de vrouw over vermogen beschikt. De enkele onderbouwing dat de vrouw maandelijks een hoge huur voor haar woning moet betalen is daarvoor onvoldoende.
Van de draagkrachtruimte ad € 181,-- per maand tot 1 november 2010 en € 367,-- per maand met ingang van 1 november 2010 is telkens 70 % beschikbaar voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige. Aldus gerekend en rekening houdend met het kindgebonden budget van € 84,-- per maand heeft de vrouw draagkracht om in de periode tot 1 november 2010 met € 211,-- per maand bij te dragen in de behoefte van de minderjarige en met ingang van 1 november 2010 met € 341,-- per maand.
De rechtbank zal ook de draagkracht van de man in twee verschillende situaties berekenen, te weten:
- zolang de man inwoont bij zijn ouders en kostgeld betaalt (situatie 1);
- nadat de man zij nieuwe woning bewoont (situatie 2).
Ook ten aanzien van de man wordt voor de gewijzigde situatie van 1 november 2010 uitgegaan, nu de woning in november is aangekocht.
Gebleken is dat de man met ingang van 6 april 2010 in dienst is getreden bij [naam 2] BV in de functie van account manager groothandel, rayon Nederland en België. Ter beoordeling van de draagkracht van de man rekent de rechtbank op grond van de overgelegde salarisspecificaties van juni tot en met oktober 2010 met een inkomen van € 3.300,--, te vermeerderen met 8% vakantiegeld. Aldus gerekend bedraagt het bruto jaarinkomen van de man € 42.768,--. Dat de overgelegde hypotheekofferte van de Rabobank als bruto jaarinkomen van de man € 46.069,-- vermeldt, is onvoldoende reden om aan te nemen dat de man dat inkomen daadwerkelijk genereert, nu dit eerder lijkt te zijn gebaseerd op het bovenaan de salarisstrook genoemde “Jaarloon vorig jaar”, zodat de rechtbank daar geen rekening mee houdt.
Rekening houdend met, alles op jaarbasis:
- de pensioenpremie ad € 1.342,--;
- de fiscale bijtelling van de inkomensafhankelijke bijdrage inzake de Zorgverzekeringswet ad € 2.340,--;
- het eigenwoningforfait ad € 732,-- (in situatie 2);
- de hypotheekrente ad € 6.412,-- (in situatie 2);
- de algemene heffingskorting ad € 1.987,--;
- de arbeidskorting ad € 1.489,-- en
- de inkomensheffing,
berekent de rechtbank het besteedbare inkomen van de man op € 2.534,-- per maand in situatie 1 en op € 2.732,-- per maand in situatie 2.
Voor de bepaling van het draagkrachtloze inkomen van de man gaat de rechtbank uit van de bijstandsnorm voor een alleenstaande van € 913,-- per maand minus de wooncomponent van € 207,-- en van de navolgende, lasten op maandbasis:
tot 1 november 2010:
- een bedrag voor de inwoning bij zijn ouders ad € 207,--;
vanaf 1 november 2010:
- de hypotheekrente ad € 534,--;
- het forfait overige eigenaarslasten ad € 95,--;
in beide situaties:
- de totale premie Zorgverzekeringswet ad € 326,44, zijnde de basis- en aanvullende premie ad € 161,69 te vermeerderen met de inkomensafhankelijke bijdrage ad € 195,-- en het verplichte eigen risico van afgerond € 13,75 per maand, en te verminderen met het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel premie Zvw ad € 44,--.
De man heeft in zijn draagkrachtberekening ter zake van kost en inwoning een bedrag van € 500,-- per maand opgevoerd, nu hij tijdelijk bij zijn ouders inwoont, maar de vrouw heeft die post betwist. In de situatie dat de man bij zijn ouders inwoont houdt de rechtbank rekening met de woonnorm van € 207,-- per maand, nu de man hogere woonlasten in die situatie niet feitelijk heeft onderbouwd, te meer nu in de door hem gestelde last ook andere kosten uit de bijstandsnorm als eten en drinken zijn verdisconteerd.
De rechtbank houdt voorts rekening met verblijfskosten in het kader van de omgang tussen de man en minderjarige [kind A]. Vaststaat dat de man elke dinsdag en tweemaal per maand op zondag omgang heeft met de minderjarige, zodat de rechtbank de kosten berekent op € 32,-- per maand, waarbij is uitgegaan van 76 dagen per jaar en € 5,-- per dag:
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met verblijfskosten in het kader van de omgang tussen de man en de beide minderjarige kinderen [naam B] en [naam C], geboren uit de eerdere relatie van de man. De man heeft naar voren gebracht dat hij eenmaal per veertien dagen gedurende het weekeinde van vrijdagmiddag tot zondagavond en de helft van de schoolvakanties en feestdagen omgang heeft met [naam B] en [naam C]. De rechtbank berekent de desbetreffende verblijfskosten op € 72,50 per maand, waarbij is uitgegaan van twee dagen in het weekeinde, 35 extra vakantie- en feestdagen en € 5,-- per kind per dag.
Geen rekening houdt de rechtbank met reiskosten in het kader van de omgangsregelingen, nu de man de arbeidsovereenkomst niet volledig heeft overgelegd en niet heeft onderbouwd dat hij moet bijbetalen voor het privégebruik van de auto. Bovendien is gebleken dat de man het ophalen en terugbrengen van de kinderen deels kan combineren met zakenreizen.
De rechtbank houdt geen rekening met de premie begrafenisverzekering, nu de man geacht wordt die premie te voldoen uit de vrije draagkrachtruimte.
De aflossing ad € 100,-- per maand ter zake van de schuld aan de ouders van de man neemt de rechtbank niet in aanmerking, nu als onweersproken vaststaat dat de man die schuld thans feitelijk niet afbetaalt en hij in overleg met zijn ouders prioriteit geeft aan de betaling van kinderalimentatie voor de minderjarige [kind A] boven bedoelde aflossing.
Van de draagkrachtruimte ad € 1.190,-- per maand in situatie 1 en € 966,-- per maand in situatie 2 is 70 % oftewel respectievelijk € 833,-- en € 676,-- beschikbaar voor betaling van kinderalimentatie voor drie kinderen. Aldus gerekend en rekening houdend met het belastingvoordeel van € 140,-- per maand wegens te betalen kinderalimentatie heeft de man in situatie 1 draagkracht om € 973,-- per maand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen [kind A], [naam B] en [naam C] te betalen en € 816,-- per maand in situatie 2.
Gebleken is dat de man thans € 153,45 per kind per maand als bijdrage voor genoemde minderjarigen [naam B] en [naam C] betaalt, maar de rechtbank acht het redelijk uit te gaan van een evenredige verdeling van de draagkracht over de drie kinderen, nu ervan wordt uitgegaan dat de man zijn verantwoordelijkheid in gelijke mate voor de drie kinderen zal nemen.
Ingeval de draagkracht gelijkelijk wordt verdeeld over de drie kinderen, is de man in staat € 324,-- per maand bij te dragen voor de minderjarige [kind A] in situatie 1 en € 272,-- per maand in situatie 2.
Na vergelijking in twee periodes van de beschikbare draagkracht van de man en de vrouw, te weten tot en vanaf 1 november 2010, berekent de rechtbank het aandeel van de man:
- tot 1 november 2010 op 324/535 x € 484,-- = € 293,-- per maand;
- vanaf 1 november 2010 2010 op 272/613 x € 484,-- = € 215,-- per maand.
De genoemde bijdragen zijn naar het oordeel van de rechtbank in overeenstemming met de wettelijke maatstaven en zullen daarom worden toegewezen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een andere ingangsdatum te bepalen dan de datum van indiening van het verzoekschrift, zijnde 13 juli 2010. De man heeft met ingang van die datum rekening kunnen en moeten houden met de eventuele vaststelling van de kinderalimentatie voor de minderjarige [kind A].
bepaalt dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige:
[kind A], geboren op [2009 te plaats],
aan de vrouw zal betalen:
met ingang van 13 juli 2010 tot 1 november 2010 de som van € 293,-- (tweehonderd-drieënnegentig euro) per maand;
vanaf 1 november 2010 € 215,-- (tweehonderdvijftien euro) per maand,
voor de toekomst telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Eskes en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 december 2010, in tegenwoordigheid van G.J. van Keulen, griffier.