ECLI:NL:RBZUT:2010:BO7453

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
15 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/940072-10
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Gilhuis
  • mr. Heenk
  • mr. Ferraaune
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beoordeling van de ISD-maatregel en verzoek tot beëindiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 15 december 2010 uitspraak gedaan over de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel die aan de veroordeelde was opgelegd. De maatregel was eerder opgelegd bij vonnis van 28 april 2010 voor de duur van twee jaar, met een tussentijdse beoordeling na zes maanden. De veroordeelde, geboren in 1970 op Aruba en thans verblijvende in de PI Arnhem, had verzocht om beëindiging van de maatregel, omdat hij niet werd behandeld en geen noodzaak zag voor voortzetting. De raadsman vroeg ook om aanhouding en een nieuwe tussentijdse beoordeling over een jaar.

De officier van justitie verzet zich tegen beëindiging van de maatregel en wijst op de weigering van de veroordeelde om mee te werken aan diagnostiek, wat de voortgang van de behandeling bemoeilijkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kans op recidive zonder behandeling zeer hoog is en dat opheffing van de maatregel zou leiden tot onveiligheid en overlast in het publieke domein. De rechtbank concludeert dat de veroordeelde zelf verantwoordelijk is voor het uitblijven van behandeling, aangezien hij eerder in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum was geplaatst maar daar vroegtijdig is vertrokken.

De rechtbank wijst de verzoeken van de raadsman af en oordeelt dat de voortzetting van de ISD-maatregel vereist is. De beslissing is genomen in het openbaar, met de betrokkenheid van de rechters en de griffier. De rechtbank benadrukt dat de weigering van de veroordeelde om mee te werken aan de behandeling niet kan leiden tot beëindiging van de maatregel, aangezien deze weigering voor zijn eigen rekening komt. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor aanhouding of een nieuwe tussentijdse toets, omdat de veroordeelde niet gemotiveerd is om aan de behandeling deel te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Parketnummer: 06/940072-10
De rechtbank heeft op grond van artikel 38s, tweede lid jo. eerste lid van het Wetboek van Strafrecht beslist tot een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel), welke maatregel is opgelegd bij vonnis van 28 april 2010 aan de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren op [1970, Aruba],
thans verblijvende in de PI Arnhem, Hvb Arnhem Zuid,
nader te noemen veroordeelde.
Het onderzoek in deze zaak heeft in het openbaar plaatsgevonden op 1 december 2010 in de raadkamer van de rechtbank. Van deze behandeling is een proces-verbaal opgemaakt. Veroordeelde is daarbij bijgestaan door mr. A.W. Syrier, advocaat te Utrecht.
Overwegingen
Aan veroordeelde is bij vonnis van 28 april 2010 de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD maatregel) voor de duur van 2 jaar opgelegd, met de bepaling dat zes maanden na aanvang van de maatregel een tussentijdse beoordeling zal plaatsvinden omtrent de noodzaak van voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
De raadsman heeft primair verzocht om de maatregel te beëindigen, omdat veroordeelde thans niet wordt behandeld en veroordeelde daarom geen noodzaak ziet om de maatregel voort te zetten. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om aanhouding, zodat over drie maanden kan worden bezien of veroordeelde dan wel wordt behandeld. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht om te bepalen dat over één jaar wederom een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel zal plaatsvinden.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat steeds wordt geprobeerd om een geschikte behandeling voor veroordeelde in gang te zetten, maar dat dit moeizaam verloopt omdat veroordeelde weigert mee te werken aan diagnostiek. De officier van justitie heeft zich daarom primair verzet tegen beëindiging van de maatregel. Subsidiair heeft de officier van justitie aangegeven dat zij zich niet verzet tegen een nieuwe tussentijdse beoordeling over één jaar.
De rechtbank stelt het navolgende vast.
Over veroordeelde is in het kader van onderhavige procedure tussentijdse ISD-rapportage opgemaakt door S. ter Heege, trajectbegeleider ISD bij de Penitentiaire Inrichting Arnhem, d.d. 4 november 2010. Uit deze rapportage volgt dat veroordeelde op alle leefgebieden erg hoog scoort in de RISc. Om de recidivekans te verkleinen, is beslist dat er nader onderzoek diende plaats te vinden via een observatieperiode. Veroordeelde is daartoe op 17 augustus 2010 in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (het PPC) te Scheveningen geplaatst en heeft daar vijf weken doorgebracht. Veroordeelde liet echter daar al snel weten dat hij geen heil zag in onderzoek en dat hij alleen maar zo snel mogelijk naar buiten wilde. Toen vervolgens zijn functioneren op de afdeling zodanig verslechterde dat hij een uiterst ondermijnende invloed had op het afdelingsklimaat en de bedreigingen in ernst en frequentie toenamen, moest veroordeelde het PPC voortijdig verlaten.
Vervolgens heeft er op 15 oktober 2010 een overleg plaatsgevonden tussen de trajectbegeleider, de reclassering en veroordeelde. Toen is besloten om voor een verder plan van aanpak het NIFP en de trajectpsycholoog te raadplegen.
Ter zitting is door de getuige-deskundige Ter Heege (trajectbegeleider ISD) en de getuige-deskundige Ter Stal (reclasseringswerker) verklaard dat er inmiddels een verzoek is ingediend bij het NIFP om veroordeelde voor een proefplaatsing in de FPK Assen te plaatsen, teneinde nader onderzoek naar veroordeelde te doen.
De vraag is nu of in de gegeven omstandigheden de rechtbank de maatregel zou moeten beëindigen. Ingevolge artikel 38s, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht beëindigt de rechtbank de ISD maatregel indien zij naar aanleiding van inlichtingen over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel van oordeel is dat de verdere tenuitvoerlegging niet langer is vereist. Daartoe moet allereerst worden vastgesteld of opheffing van de ISD maatregel zal leiden tot te verwachten onveiligheid, overlast en verloedering van het publieke domein. Daarna moet worden bezien of verdere voortzetting van de maatregel niet zinvol is door een omstandigheid die buiten de macht van betrokkene ligt.
Uit de over veroordeelde door het PPC opgemaakte rapportage volgt dat de kans op recidive zonder behandeling zeer hoog wordt geacht. Nu veroordeelde op dit moment nog niet is behandeld, concludeert de rechtbank op basis van dit rapport dat opheffing van de maatregel zal leiden tot te verwachten onveiligheid, overlast en verloedering van het publieke domein.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het aan veroordeelde zelf te wijten is dat thans nog geen diagnostiek heeft plaatsgevonden noch behandeling is opgestart. Veroordeelde is immers geplaatst in het PPC en heeft door zijn eigen gedrag dit PPC vroegtijdig moeten verlaten. Ook nadien is nog geprobeerd om veroordeelde een behandeling te bieden door te proberen veroordeelde voor een proefplaatsing bij de FPK Assen te plaatsen. Ook van deze behandeling heeft veroordeelde alweer aangegeven dat hij daartoe eigenlijk niet gemotiveerd is. Veroordeelde wil alleen meewerken als de behandeling op zijn manier plaatsvindt, en anders niet.
Echter, voor een dergelijke vrijblijvendheid is in de ISD geen plaats. Het feit dat veroordeelde weigert mee te werken, is dan ook geen reden om te maatregel te beëindigen. Beëindiging vindt slechts plaats wanneer behandeling niet kan plaatsvinden om een reden die buiten de macht van veroordeelde ligt en dat is hier niet het geval. De maatregel zal daarom niet worden beëindigd. Het feit dat veroordeelde niet wil meewerken, dient in deze geheel voor zijn eigen rekening te komen.
Dit geldt ook voor het verzoek om aanhouding en het verzoek om een nieuwe tussentijdse toets over één jaar. Dergelijke beslissingen zijn slechts zinvol indien een veroordeelde behandeld wil worden, maar deze behandeling om een reden buiten de wil van veroordeelde om niet van de grond komt. In een dergelijk geval zou het van belang kunnen zijn om het behandeltraject in de gaten te houden. Dat is hier niet het geval. Veroordeelde wordt diagnostiek en behandeling aangeboden, maar veroordeelde weigert zich daaraan te conformeren. Onder die omstandigheid ziet de rechtbank geen aanleiding om de zaak aan te houden of een nieuwe tussentijdse toets te bepalen. De verzoeken van de raadsman worden afgewezen.
Beslissing
De rechtbank bepaalt dat voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel is vereist en wijst derhalve het verzoek tot beëindiging af.
Deze beslissing is gegeven door mr. Gilhuis, voorzitter, mr. Heenk en mr. Ferraaune, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Janssen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 december 2010.