ECLI:NL:RBZUT:2010:BO5139

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
26 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/580669-09
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Krijger
  • A. van der Mei
  • J. Boerwinkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting in Apeldoorn met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar

In deze zaak is de verdachte op 29 oktober 2009 in Apeldoorn veroordeeld voor het opzettelijk in brand steken van een auto, wat leidde tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning, op basis van observaties en forensisch bewijs verantwoordelijk was voor de brandstichting. De verdachte had op het moment van de brand meerdere keren zijn woning verlaten en was kort voor de brand in de nabijheid van de plaats delict gezien. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van onverantwoord en risicovol gedrag, vooral gezien de onrust in de wijk door eerdere brandstichtingen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, en moet een schadevergoeding van € 135,-- betalen aan de benadeelde partij. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de gevolgen voor de bewoners van de nabijgelegen woning meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/580669-09
Uitspraak d.d.: 26 november 2010
Tegenspraak / dip, raadsman uitdrukkelijk gemachtigd - 279 Sv
Na aanhouding: niet verschenen / oip, raadsman uitdrukkelijk gemachtigd - 279 Sv
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats op 1966],
wonende te [plaats, adres].
Raadsman: P. Reitsma, advocaat te Nijkerk.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 24 augustus 2010 en 12 november 2010.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 oktober 2009 te Apeldoorn opzettelijk brand heeft
gesticht in/aan een auto (geparkeerd op de oprit van de woning gelegen aan de
[adres] aldaar), immers heeft verdachte toen en daar
opzettelijk brandgel en/of brandpasta, althans een brandversnellend middel,
aangebracht aan/op (onderdelen van) die auto en/of vervolgens deze brandgel
en/of brandpasta, althans dat brandversnellende middel, aangestoken, in elk
geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare
stof(fen),
ten gevolge waarvan die auto geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk
geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor die auto en/of een naastgelegen auto en/of
(het dak van de) nabijgelegen woning, in elk geval gemeen gevaar voor
goederen, en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor
[slachtoffer] en/of meerdere, althans een, (andere) bewoner(s) van
voornoemde woning aan de [adres], in elk geval levensgevaar
en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te
duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
Aanleiding voor het onderzoek
Tussen 30 september 2009 en 29 oktober 2009 heeft er in de Apeldoornse wijk De Maten een serie brandstichtingen plaatsgevonden op tijdstippen tussen 00.00 uur en 03.00 uur. Deze brandstichtingen waren voornamelijk gericht op personenauto's die waren geparkeerd op erven/carports en in een parkeergarage van een winkelcentrum. In de nacht van 7 op 8 oktober 2009 is verdachte, naar later bleek kort na een brandmelding, fietsend gezien in de omgeving van de later geconstateerde autobrand en heeft hij getracht aan de politie te ontkomen. Verdachte is aangehouden op verdenking van brandstichting, maar hij is een paar dagen later weer in vrijheid gesteld omdat enige betrokkenheid bij de brandstichting niet vastgesteld kon worden.
Er is vervolgens een onderzoeksteam geformeerd om onderzoek naar de brandstichtingen te doen. Dit onderzoek was mede gericht op verdachte. Tijdens een in de nacht van 28 oktober 2009 en 29 oktober 2009 gehouden observatie van de (omgeving van de) woning van verdachte is waargenomen dat verdachte een aantal keren zijn woning heeft verlaten en dat er rond dat tijdstip in de nabijheid van verdachtes woning een auto in brand stond. Verdachte is op 29 oktober 2010 aangehouden.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde feit. Hij heeft dit gebaseerd op:
- de aangifte door [slachtoffer];
- het proces-verbaal van bevindingen ten aanzien van het gevaar voor goederen en levensgevaar;
- het observatieverslag en de bevindingen van een verbalisant, waaruit de conclusie kan worden getrokken dat verdachte de steeg is ingelopen waar even later een auto in brand stond en dat verdachte daar als enige kort voor de brand is gezien;
- het aantreffen van resten groene substantie op diverse plekken op de auto;
- het aantreffen van geelgroene brandgel onder de bestuurdersstoel van de auto waarin verdachte die avond heeft gezeten;
- de uitkomsten van het onderzoek naar brandversnellende middelen;
- het feit dat de verklaring van verdachte over zijn gedragingen in de nacht van de tenlastegelegde brandstichting afwijkt van hetgeen de observerende verbalisant heeft geconstateerd;
- de verklaringen van de getuigen [getuige A] en [getuige B].
Deze combinatie van bewijsmiddelen maakt het niet alleen hoogst onwaarschijnlijk, maar zelfs onaannemelijk dat een ander dan verdachte het feit heeft begaan, aldus de officier van justitie.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is om tot een veroordeling van verdachte te komen. Hij heeft verzocht verdachte vrij te spreken. Aan de waarnemingen van de bij de woning van verdachte observerende verbalisant kan weinig waarde toegerekend worden. Het is niet aannemelijk dat de verbalisant vanaf de locatie waar hij zich bevond alles goed heeft gezien, en uit het dossier blijkt ook dat de verbalisant niet alles heeft gezien wat zich in zijn omgeving afspeelde gedurende de observatieperiode. Het is mogelijk dat een ander dan verdachte de weg is overgestoken of voorbij is gefietst, zonder dat dit door de observerende verbalisant is waargenomen. Op het moment van de brand lag verdachte in zijn woning te slapen. De waarneming met betrekking tot het zien van hoge vlammen roept vraagtekens op, daar de verbalisant dit vanuit zijn positie niet kon waarnemen. Uit het onderzoek naar de in de auto van verdachte aangetroffen brandpasta is niets naar voren gekomen dat de betreffende brandpasta relateert aan de tenlastegelegde brandstichting of één van de andere autobranden. De in de auto van verdachte gevonden fles brandpasta kan bovendien niet gebruikt zijn om de brand te stichten, omdat de observerende verbalisant verdachte na het vermeende aansteken van de auto niet meer heeft zien teruggaan naar diens auto. De fietser die getuige [getuige B] vlak voor het moment van de brand heeft gezien en die zich kenbaar maakte als agent in burger (maar naar uit een aanvullend proces-verbaal blijkt geen agent in burger kan zijn geweest) is zeer waarschijnlijk de dader geweest, en niet verdachte. Er is geen enkel ondersteunend bewijs dat verdachte het ten laste gelegde zou hebben begaan.
De raadsman heeft ten aanzien van de tenlastelegging aangevoerd dat er geen sprake kan zijn van gemeen gevaar voor andere voorwerpen dan de auto die in brand is gestoken. De afstand van die auto ten opzichte van de woning en een andere auto was zodanig groot, dat er geen sprake was van een risico voor gevaarzettend gevolg door stralingswarmte.
Beoordeling door de rechtbank
De aangifte
Aangever [slachtoffer] heeft aangifte2 gedaan van brandstichting, gepleegd op 29 oktober 2009 tussen 02.00 uur en 02.10 uur. Hij woont op het adres [adres te plaats]. Op 29 oktober 2009 hoorde zijn vrouw buiten geknetter en rook zij een brandlucht. Ze keek door het raam naar buiten en zag vlammen aan de voorzijde van de Nissan Micra, die op de oprit van de woning stond. Dit was omstreeks 02.10 uur. Hij heeft de brand geblust met een poederblusser. Er was schade aan de voorzijde van de auto.
Onderzoeksresultaten politie, brandweer en NFI
De politie heeft onderzoek3 gedaan. Daaruit is gebleken dat er op de oprit van het perceel [adres] twee personenauto's geparkeerd stonden. De afstand tussen de Nissan Micra en de aan de woning aangebouwde garage bedroeg circa 2,5 meter. Het dak van de woning aan de zijde van die auto bestond uit een overhangende gording, welke met hout was betimmerd. De afstand tussen de auto en de gording van de woning was voldoende om door stralingswarmte van de brandende auto de gording te laten ontbranden. Door het snelle blussen van de auto is voorkomen dat de woning is gaan branden. Aan de voorzijde van de auto waren de rechtervoorband, de grill en voorbumper door vuur aangetast. Ook bij en op de rechterkoplamp zaten brandsporen. Rond de brandpatronen zaten resten van een groenkleurige substantie. Daarvan zijn monsters genomen.
[getuige C], werkzaam bij de brandweer in Apeldoorn en medewerker van het Team Brand Onderzoeken, is door de politie gehoord als getuige.4 Hij heeft verklaard dat hij kort na de in de tenlastelegging bedoelde autobrand ter plaatse was en de plaats van de brand in ogenschouw heeft genomen. [getuige C] zag dat er twee brandhaarden waren aan de auto, die niet met elkaar in verbinding stonden. De mogelijkheid bestaat, aldus [getuige C], dat men eerst de auto geprobeerd heeft aan te steken op een van de twee plekken en omdat dit niet lukte, men de auto vervolgens voor de tweede keer in brand heeft gestoken. Ongeveer een uur voor de brandstichting rook de bewoonster namelijk een brandlucht. [getuige C] verklaart verder dat het gezien de situatie die hij ter plaatse aantrof mogelijk was om vanaf het pad dat langs de oprit en de woning aan de [adres] loopt, reikend over de heg de auto in brand te steken. Hij heeft dat zelf geprobeerd. Je kunt vanaf het zijpad substantie op de auto leggen en aansteken, aldus [getuige C].
Door de politie is forensisch onderzoek5 gedaan, waaruit is gebleken dat de afstand tussen de auto en gording van de woning voldoende was om de gording door stralingswarmte van de brandende auto te laten ontbranden. Getuige [getuige C], medewerker van de brandweer in Apeldoorn en van het Team Brand Onderzoek heeft verklaard dat naar zijn inschatting er schade aan de woning had kunnen ontstaan indien de auto geheel was uitgebrand, en dat er zeker gevaar voor de bewoners van de woning zou zijn ontstaan indien de brand niet tijdig was ontdekt.
Bij een onderzoek6 in de auto van verdachte werd er onder een stoel een plastic fles met geel-groene brandgel van het merk Favorit aangetroffen.
Uit onderzoek door het NFI7 van de monsters van de op de Nissan Micra aangetroffen substantie is gebleken dat de monsters resten van brandgel betreffen. Uit het onderzoek is gebleken dat de van de verbrande auto afkomstige monsters en de brandgel die in de auto van verdachte is aangetroffen qua globale samenstelling, kleur en fluorescentie met elkaar overeen komen. Het NFI merkt op dat om deze overeenkomsten (en de verschillen met andere brandgels) op waarde te kunnen schatten vervolgonderzoek noodzakelijk is. De officier van justitie heeft ter terechtzitting desgevraagd meegedeeld dat dergelijk vervolgonderzoek niet heeft plaatsgevonden omdat het NFI niet de deskundigheid heeft om dit verstrekkend onderzoek te verrichten.
De politie heeft onderzoek8 gedaan naar brand(versnellende) middelen, om te achterhalen wat in vergelijkbare omstandigheden het brandverloop is van onder andere brandgel. De conclusie van het onderzoek is dat brandgel in een periode van anderhalf minuut zorgt voor grotere vlammen, die voldoende stralingswarmte bevatten om een voertuig in een kort tijdbestek volledig in vlam te zetten. Zelfs met weinig brandgel is het mogelijk om de materialen en omliggende delen van kunststof te laten ontvlammen.
De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben vanaf 28 oktober 2009 om 23.00 uur een stelselmatige observatie van de (omgeving van de) woning van verdachte9 verricht.
[verbalisant 1] heeft daarbij aan de achterzijde van de woning van verdachte gelegen aan de [straat], op ongeveer vijftien meter afstand van de schutting. Hij had zicht op de tuindeur en op de auto van verdachte. [verbalisant 1] was uitgerust met een restlichtversterker (een soort nachtkijker). Naast het perceel [adres] is een steeg die uitkomt op een pleintje van de straat Sluiswachtershoeve. Daar stond de verbalisant [verbalisant 2]. Andere collega's hadden zich in de omgeving geposteerd.
[verbalisant 1] is ter terechtzitting van 24 augustus 2010 als getuige gehoord, [verbalisant 2] op 20 september 2010 bij de rechter-commissaris. Ook tijdens de op 12 november 2010 door de rechtbank gehouden schouw is [verbalisant 1] als getuige gehoord. Hij heeft de plek aangewezen waar hij tijdens voornoemde observatie heeft gelegen. Hij heeft verklaard dat het struikgewas op dat moment gelijk was aan de situatie op 28 oktober 2009. De rechtbank heeft daarbij vastgesteld dat [verbalisant 1] vanuit die positie goed zicht heeft gehad op de tuindeur en dat hij de straat in de richting van [adres] goed kon overzien.
[verbalisant 1] heeft onder meer verklaard dat hij zag dat verdachte op 29 oktober 2009 om 00.20 uur zijn woning via de tuindeur aan de achterzijde verliet, rechtsaf sloeg en over de Kaartenmakershoeve in de richting van de Elsbosweg liep. Na ongeveer 50 meter sloeg hij rechtsaf tussen een paar auto's door, waardoor verbalisant [verbalisant 1] geen zicht meer op hem had. Na [verbalisant 1] eerst nog een keer te zijn gepasseerd, ging verdachte om 00.39 uur via de achterzijde zijn huis binnen. Om 00.51 kwam verdachte weer via de tuindeur naar buiten lopen, stond even stil bij zijn auto die pal achter zijn woning stond en ging na ongeveer twee minuten de woning weer in. Omstreeks 01.03 uur kwam verdachte weer naar buiten, stapte in zijn auto, bleef daar ongeveer 10 minuten in zitten zonder de motor te starten, stapte toen weer uit en liep over de Kaartenmakershoeve in de richting van de Elsbosweg. Verdachte sloeg op hetzelfde punt als eerder rechtsaf en verdween uit het zicht van verbalisant. Omstreeks 01.20 uur kwam verdachte hard teruglopen naar zijn woning uit de richting van de Elsbosweg. Vervolgens heeft [verbalisant 1] gezien dat verdachte om 01.54 uur de woning via de achterzijde en via de tuindeur heeft verlaten, lopend in de richting van het perceel [adres]. Hij heeft ook gezien dat de verdachte zijn capuchon over zijn hoofd trok. Verdachte is in zijn zicht gebleven tot het moment waarop hij verdween achter een auto die was geparkeerd langs de Kaartenmakershoeve, net voor de steeg naast het perceel [adres]. Tijdens de schouw heeft [verbalisant 1] aangeduid waar laatstgenoemde auto geparkeerd stond: gezien vanaf de plek waar hij observeerde aan de rechterzijde van de weg. [verbalisant 1] heeft gezien dat verdachte om 02.03 uur weer achter de geparkeerde auto vandaan terugkwam, met stevige pas (of: in draf) naar zijn woning is teruggegaan en gehaast via de tuindeur naar binnen is gegaan. Om 02.04 uur rook [verbalisant 1] een brandlucht en heel kort erna zag hij een rode gloed in de buurt van de steeg nabij perceel [adres] waar verdachte was heengelopen. Hij gaf dit door via de portofoon en hoorde enkele seconden later van verbalisant [verbalisant 2] dat deze hoge vlammen zag en dat er daar een auto in de brand stond. [verbalisant 1] heeft verklaard dat in de periode van een kwartier vóór het ontdekken van de brand niemand anders dan verdachte over de straat tussen de woning van verdachte en het perceel [adres] heeft gelopen.
[verbalisant 2] is kort na 01.20 uur vanaf het pleintje door de steeg gelopen. Bij de oprit aan [adres] heeft hij een sterk weeïge alcohollucht geroken, maar verder heeft hij geen bijzonderheden aangetroffen. Hij is weer naar het pleintje gegaan en heeft daarna niemand in de steeg zien lopen en ook geen geluiden gehoord.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank overweegt dat verdachte tegenover de politie heeft ontkend de brand te hebben gesticht. Verdachte heeft onder meer verklaard, dat hij om 00.45 uur naar bed is gegaan en, met uitzondering van een korte onderbreking, tot 03.30 uur heeft geslapen.
De rechtbank zal eerst de vraag beantwoorden of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de bewuste brand heeft gesticht; vervolgens zullen verdachtes verweren besproken worden.
Op grond van de waarneming van [verbalisant 1] stelt de rechtbank vast dat om 02.04 uur een brandlucht waarneembaar was en kort daarna een rode gloed, in de buurt van de plaats delict. Verder stelt de rechtbank op grond van de waarnemingen van [verbalisant 1] vast, dat verdachte kort daarvoor, om 01.54 uur zijn woning had verlaten, dat verdachte vervolgens is gelopen in de richting van wat later de plaats delict bleek te zijn en om 02.03 uur uit die richting terugkwam, met stevige pas, of: in draf, en gehaast zijn woning inging.
Het tijdverschil tussen het terugkomen uit de richting van de plaats delict en het waarnemen van brandverschijnselen aldaar, bedraagt derhalve (ongeveer) een minuut.
Deze tijdsindicatie komt overeen met de bevindingen uit het voornoemd onderzoek naar brand(versnellende) middelen, waaruit blijkt dat het brandverloop van brandgel in een periode van anderhalf minuut zorgt voor grotere vlammen.
Terugrekenend in de tijd, betekent dit naar het oordeel van de rechtbank, dat verdachte in de zeer directe (onmiddellijke) nabijheid van de plaats delict is geweest, op het moment dat de brand daar werd gesticht.
Vervolgens moet beantwoord worden de vraag of het dan ook verdachte is geweest, die de brandgel heeft uitgesmeerd en heeft ontstoken. Er zijn geen getuigen die verdachte juist dat hebben zien doen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders zijn, dan dat het verdachte is geweest die de brand heeft gesticht. Dit oordeel wordt gebaseerd op het bijzonder korte tijdsverloop van (ongeveer) een minuut, dat hierboven is beschreven. Verder is voor dat oordeel van belang, dat verbalisant [verbalisant 1] heeft verklaard, voor zover het gaat om de hier voor de brandstichting relevante tijdstippen van vlak voor 02.00 uur tot ongeveer 02.05 uur, dat hij in die periode geen andere personen heeft waargenomen op de Kaartenmakershoeve. Niet aannemelijk is geworden, dat [verbalisant 1], die uitgerust was met een soort nachtkijker (restlichtversterker), niet een andere persoon zou hebben waargenomen, als die zich op de Kaartenmakershoeve in de buurt van de plaats delict zou hebben opgehouden. [verbalisant 2] heeft verklaard, dat hij de uitgang van steeg achter de woning [adres], ter hoogte van de Sluiswachtershoeve, in het oog heeft gehouden en dat hij niemand aan die zijde de steeg heeft zien verlaten. Hij is niemand tegen gekomen toen hij rond 02.04 uur na de ontdekking van de brand via die steeg richting de plaats delict liep.
De door getuige [getuige B] genoemde fietser, die door de verdediging is opgevoerd als mogelijke brandstichter, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel: [getuige B] heeft immers verklaard dat zij die fietser rond 01.00 uur heeft gezien10. Dat is een uur voor het ontstaan van de brand.
Dan blijft over de mogelijkheid dat iemand vanaf de (met schuttingen afgesloten) erven die uitkomen op de bewuste steeg in de richting van het erf van aangever is gelopen, daar de bewuste brand heeft gesticht en zich weer heeft verwijderd, zonder door [verbalisant 1] of [verbalisant 2] te zijn gezien. Met name gelet op het bijzonder korte tijdsverloop van (ongeveer) een minuut tussen het terugkomen door verdachte van wat later de plaats delict bleek te zijn en het waarnemen van de brand, in relatie tot de bevindingen omtrent het brandverloop van brandgel, acht de rechtbank deze mogelijkheid een hypothetische, die zij niet aannemelijk vindt.
Daarbij is van belang, dat de rechtbank niet aannemelijk acht de verklaring van verdachte dat hij om 00.45 uur naar bed is gegaan en, met uitzondering van een korte onderbreking, tot 03.30 uur heeft geslapen. Uit de waarnemingen van verbalisant [verbalisant 1] blijkt immers dat verdachte na 00.45 uur en tot ongeveer 02.00 uur zijn woning tot drie keer toe heeft verlaten. Verder kent de rechtbank betekenis toe aan het feit dat verdachte rond 01.03 uur in zijn auto is gaan zitten, op de bestuurdersplaats, daar tien minuten is blijven zitten zonder weg te rijden en vervolgens richting de plaats delict is gelopen, terwijl een fles brandgel door de politie is aangetroffen bij de bestuurderszitplaats. Een monster van de inhoud van die fles en de monsters afkomstig van de verbrande auto komen volgens het NFI qua globale samenstelling, kleur en fluorescentie met elkaar overeen. Daarbij komt verder het door [verbalisant 1] beschreven gedrag van verdachte, dat neerkomt op het tussen 00.20 en 01.55 uur tot vijf maal toe verlaten van de woning, het meermalen lopen naar en van de latere plaats delict, het instappen en enige tijd verblijven in de auto waar later een fles met brandgel wordt aangetroffen, in combinatie met gedrag dat als schichtig kan worden omschreven (alle kanten opkijken, reageren op elk geluid, het versneld teruglopen van de latere plaats delict). De suggestie van de verdediging dat de in de auto aangetroffen fles brandgel niet gebruikt kan zijn, omdat [verbalisant 1] verdachte na de brand niet heeft zien teruggaan naar diens auto, leidt niet tot een ander oordeel, nu die omstandigheid het gebruik van de ínhoud van die fles -op enigerlei wijze- niet uitsluit.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande, afzonderlijk en in onderlinge samenhang beschouwd, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.
Verdachte heeft tijdens de nachtelijke uren een auto in brand heeft gestoken terwijl er, gezien het tijdstip, rekening mee moest worden gehouden dat in de zeer nabij gelegen woning mensen lagen te slapen. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat er sprake was van gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van de woning. Hetgeen de verdediging daartegen heeft aangevoerd, met name voor wat betreft het gevaar voor de bewoners, is gezien de bevindingen van de forensisch onderzoekers van politie en van de brandweer, onvoldoende concreet en specifiek voor een andersluidend oordeel.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 29 oktober 2009 te Apeldoorn opzettelijk brand heeft gesticht aan een auto, geparkeerd op de oprit van de woning gelegen aan de [adres] aldaar, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk brandgel en/of brandpasta aangebracht aan/op onderdelen van die auto en vervolgens deze brandgel en/of brandpasta aangestoken, ten gevolge waarvan die auto gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die auto en een naastgelegen auto en (het dak van) de nabijgelegen woning en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer] en een andere bewoner van voornoemde woning aan de [adres], te duchten was.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Strafbaarheid van de verdachte
De rechtbank heeft uit de inhoud van het dossier opgemaakt dat er bij verdachte sprake lijkt te zijn van enige persoonlijkheidsproblematiek. Verdachte heeft echter niet mee willen werken aan onderzoek naar zijn geestesgesteldheid, waardoor er geen zicht is op een eventuele stoornis. Verdachte wordt derhalve ten aanzien van het ten laste gelegde volledig toerekeningsvatbaar geacht.
Verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Ter toelichting heeft de officier van justitie aangevoerd dat de brand door kordaat optreden van de bewoner snel is geblust, waardoor erger is voorkomen. De brand is gesticht in een periode waarin de onrust onder de buurtbewoners groot was vanwege diverse brandstichtingen.
De raadsman heeft naast de bepleite vrijspraak geen strafmaatverweer gevoerd.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze voor een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden - dat verdachte in de nacht een auto in brand heeft gestoken die vlakbij een woning stond. Hij lijkt bij zijn handelen geen oog te hebben gehad voor het gevaar dat hij daarmee veroorzaakte voor de goederen en voor de in de woning slapende bewoners. Zij hadden bij de brand niet alleen al hun bezittingen kunnen verliezen, waarbij persoonlijke zaken vaak niet vervangbaar zijn, maar ook het leven kunnen laten.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van onverantwoord en bijzonder risicovol gedrag van verdachte en rekent dat verdachte aan. Ook rekent zij verdachte aan dat hij het feit heeft gepleegd in een periode dat er in de betreffende woonwijk veel onrust heerste en er gevoelens van angst leefden door eerdere brandstichtingen. Dat de schade uiteindelijk beperkt is gebleven, is uitsluitend te danken aan het tijdig wakker worden van de bewoners en het blussen van de brand door aangever.
Het gevolg van de proceshouding van verdachte is, dat hij iedereen achterlaat met de vraag waarom hij de brand heeft gesticht. Dat is onbevredigend.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het door verdachte gepleegde feit een aanzienlijke gevangenisstraf rechtvaardigt. De rechtbank zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen. De door de officier van justitie voorgestelde straf, acht de rechtbank passend en geboden.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 135,-- gevoegd in het strafproces ten aanzien van het tenlastegelegde.
Tevens is verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van verdachte heeft zich niet uitgelaten over de vordering.
Nu niet is weersproken dat de benadeelde partij, zoals deze heeft gesteld, als gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag en de vordering de rechtbank niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, zal deze vordering worden toegewezen. Tevens zal de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
De verdachte is voor de schade - naar burgerlijk recht - aansprakelijk.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 24c, 27, 36f en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank:
* verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
Opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en
levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
* bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 12 (twaalf) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
* beveelt, dat de tijd door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
* veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer], [adres], [postcode plaats], rekeningnummer [nummer], ten bedrage van € 135,--, met veroordeling in de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
* legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], een bedrag te betalen van € 135,--, met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal 2 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
* bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mrs. Krijger, voorzitter, Van der Mei en Boerwinkel, rechters, in tegenwoordigheid van [verbalisant 2], griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van
26 november 2010.
Voetnoten:
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer 2009081207, van Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district Apeldoorn, team Recherche, gesloten en ondertekend op 26 maart 2010.
2 Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer], pag. 387-389
3 Proces-verbaal van sporenonderzoek, pag. 390-396
4 Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige C], pag. 547-550
5 Proces-verbaal van sporenonderzoek, pag. 390-396
6 Proces-verbaal van sporenonderzoek, pag. 398-404
7 Deskundigenrapport van het NFI, pag. 139-147
8 Proces-verbaal van onderzoek brand (versnellende) middelen, pag. 407 en achterzijde (ongenummerd)
9 Proces-verbaal van bevindingen, pag. 53-55, proces-verbaal van terechtzitting 24 augustus 2010, proces-verbaal verhoor getuige [verbalisant 2] bij rechter-commissaris op 20 september 2010
10 Proces-verbaal terechtzitting 24 augustus 2010