ECLI:NL:RBZUT:2010:BO4438

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
24 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
106181 - HA ZA 09-1171
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht schorsen van brandverzekeringsdekking door Achmea wegens premieachterstand

In deze zaak vorderde eiser, een particulier, dat de rechtbank zou verklaren dat Achmea, de gedaagde en zijn verzekeraar, toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van de verzekeringsovereenkomst. Eiser had een woonverzekering afgesloten met FBTO, de rechtsvoorganger van Achmea, en betwistte dat hij in verzuim was met de premiebetaling. De rechtbank diende te beoordelen of Achmea terecht de dekking van de verzekering had opgeschort vanwege vermeende achterstallige premiebetalingen. Eiser stelde dat hij nooit een premienota had ontvangen voor de maand februari 2007 en dat de betaling van 1 maart 2007, die door Achmea was gestorneerd, op grond van de wet aan de oudste openstaande betalingsverplichting moest worden toegerekend. Achmea voerde aan dat eiser wel degelijk in verzuim was en dat de opschorting van de dekking gerechtvaardigd was.

De rechtbank oordeelde dat Achmea niet had aangetoond dat de aanmaningsbrieven daadwerkelijk waren verzonden en ontvangen door eiser. De rechtbank stelde vast dat de opschorting van de dekking niet rechtsgeldig was, omdat niet was voldaan aan de wettelijke vereisten voor opschorting van de verzekeringsovereenkomst. De rechtbank wees de vordering van eiser toe en verklaarde dat Achmea toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van de verzekeringsovereenkomst. De zaak werd aangehouden voor verdere behandeling van de schadevergoeding, waarbij eiser in de gelegenheid werd gesteld om de schade nader te specificeren. Dit vonnis werd uitgesproken op 24 februari 2010 door mr. M. Engelbert-Clarenbeek.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 106181 / HA ZA 09-1171
Vonnis van 24 februari 2010
in de zaak van
[Eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. M.M. de Jonge te Utrecht,
tegen
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
advocaat mr. A. Volkerink-de Boer te Apeldoorn.
Partijen zullen hierna [eiser] en Achmea genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 november 2009
- het proces-verbaal van comparitie van 25 januari 2010
- de akte wijziging van eis tevens akte overlegging stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] heeft per 1 februari 2004 met FBTO, de rechtsvoorganger van Achmea, een verzekeringsovereenkomst gesloten. Het betreft een woonverzekering. Als risico adres is op de polis vermeld: [adres te plaats].
2.2. Op de verzekeringsovereenkomst zijn algemene voorwaarden van toepassing.
Ten tijde van het aangaan van de overeenkomst was luidden deze voorwaarden als volgt (productie 1 van Achmea):
“(…)
2.9 Premiebetaling en –restitutie
In dit artikel wordt met u en uw de verzekeringnemer bedoeld.
U bent verplicht de premie vooruit te betalen.
U mag geen premie verrekenen met van ons te ontvangen vergoedingen.
Als het bedrag dat u moet betalen niet binnen 30 dagen na notadatum is voldaan, eindigt de dekking van de verzekering. Indien het vorderen van het openstaande bedrag aan een incassobureau wordt overgedragen, bent u tevens verplicht de kosten hiervan te betalen.(…)”
In de versie 1 mei 2006 (productie 1 van [eiser]) van deze algemene voorwaarden is onder meer te lezen:
“(…)
Artikel 13 – Betaling van de premie
13.1 Zodra u met FBTO de overeenkomst bent aangegaan, betaalt u het bedrag dat op de eerste premienota staat. Als u niet betaalt binnen de termijn die op de nota is vermeld, is er geen verzekeringsdekking voor gebeurtenissen die vanaf de genoemde datum hebben plaatsgehad.
13.2 U betaalt - (…) - de door ons in rekening gebrachte bedragen vóór de datum die wij u meedelen.
13.3. FBTO deelt u schriftelijk mee wat de gevolgen zijn voor de geldigheid van deze overeenkomst als u te laat betaalt.
13.4 Als door te laat betalen de verzekeringsdekking wordt opgeschort, dan wordt de verzekeringsdekking pas weer van kracht op de dag volgend op die waarop de betaling van het gehele openstaande bedrag is bijgeschreven op de rekening van FBTO.
13.5 (…)
13.6 Er is geen verzekeringsdekking in de periode dat deze overeenkomst is opgeschort of beëindigd.
13.7 Uw betalingsverplichtingen blijven bestaan nadat deze overeenkomst is opgeschort of beëindigd.
(…)”.
2.3. In 2006 zijn premiebetalingen van de rekening van [eiser] via automatische incasso betaalbaar gesteld op 2 januari, 1 februari,1 maart, 3 april, 2 mei, 1 juni, 1 augustus, 1 september, 2 oktober, 1 november en 1 december en geïncasseerd. De betaling van 3 juli is op 10 juli gestorneerd. [eiser] heeft op 27 juli 2006 per acceptgiro alsnog deze betaling verricht.
In 2007 heeft Achmea van [eiser] via automatische incasso premiebetalingen ontvangen op 2 januari, 1 maart, 2 april, 2 mei, 1 juni, 29 juni, 1 augustus, 3 september, 1 oktober, 1 november en 3 december. De betaling van 1 februari is op 7 februari gestorneerd. [eiser] heeft per acceptgiro betaald op 16 april 2007.
2.4. Volgens het door Achmea gebruikte geautomatiseerde systeem is op 13 februari 2007 aan [eiser] een aanmaningsbrief met aangehechte acceptgirokaart gezonden met betrekking tot de premiebetaling over de maand februari 2007. De door Achmea gebruikte, geautomatiseerd aangemaakte, aanmaningsbrieven hebben de volgende inhoud: “(…) Voor bovengenoemde verzekering hebt u ons gemachtigd de verschuldigde premie automatisch te incasseren van rekeningnummer (…). Dit is niet gelukt voor de periode (…). Wij verzoeken u vriendelijk bovenstaande nota binnen 30 dagen na dagtekening van deze brief te voldoen. Indien uw betaling niet binnen deze termijn door ons is ontvangen, zijn wij helaas genoodzaakt de dekking met ingang van de 30e dag na dagtekening van deze brief op te schorten. Er kunnen dan geen rechten aan de verzekering worden ontleend. (…)”.
2.5. Volgens het door Achmea gebruikte geautomatiseerde systeem is op 20 maart 2007 aan [eiser] een opschortingsbrief gezonden. De door Achmea gebruikte, automatisch aangemaakte opschortingsbrieven hebben de volgende inhoud: “(…) Hierbij maken wij u er op attent dat de betaling voor de onderstaande nota niet is ontvangen (…) In onze laatste herinneringsbrief hebben wij reeds de opschorting van de dekking aangekondigd. Deze opschorting is per dagtekening van deze brief ingegaan en kan pas worden hersteld, een dag na ontvangst van uw betaling. Op dit moment bent u niet verzekerd. Als gevolg hiervan loopt u het risico geconfronteerd te worden met hoge schadebedragen die voor uw eigen rekening komen. (…) Indien binnen 21 dagen na dagtekening van deze brief de premie nog niet is voldaan, dan zal de verzekering per de 21e dag na dagtekening van deze brief beëindigd worden wegens het niet nakomen van de financiële verplichtingen. (…)”.
2.6. Op 1 april 2007 heeft in de woning van [eiser] brand gewoed. [eiser] heeft dit telefonische aan Achmea gemeld. Achmea heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat de verzekeringsdekking ten tijde van het schadevoorval was geschorst in verband met niet tijdige betaling van de verschuldigde premie.
2.7. De schade als gevolg van de brand is in opdracht van Achmea beoordeeld door Houijmans Caldis Expertise BV te Rotterdam. In een tussenrapportage van 28 september 2009 (productie 2 van de zijde van Achmea) wordt de schade door haar geraamd op
€ 80.000,- voor de opstal en € 50.000,- voor de inboedel.
2.8. Namens [eiser] heeft de Vereniging Eigen Huis bij brief van 30 juli 2007 de stichting Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) verzocht om bemiddeling. (producties 3 bij dagvaarding) Achmea heeft advies gevraagd van prof. mr. J.H. Wansink (hierna: Wansink) over de vraag of het door Achmea ingenomen standpunt juridisch correct en redelijk is. Het advies is uitgebracht bij brief van 25 juni 2007. Wansink schrijft hierin onder meer: “(…) Samenvattend lijkt mij een afwijzing van dekking met een beroep op opschorting van de dekking wegens verzuim van premiebetaling in de context van de wettelijke vereisten zoals neergelegd in art. 7:934 BW, alleszins verdedigbaar. Resteert de beantwoording van de vraag of een afwijzing van dekking in de gegeven omstandigheden alsnog moet worden aangemerkt als zijnde naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar in de zin van art. 6:248 lid 2 BW. Naar mijn mening past een ontkennend antwoord. (…)”.
Het advies is door Achmea aan de ombudsman Financiële Dienstverlening toegezonden. Bij brief van 4 september 2007 heeft de ombudsman aan de gemachtigde van [eiser] geschreven niet over aanknopingspunten te beschikken om het standpunt van Achmea met enige kans op succes aan te vechten.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. zal verklaren voor recht dat Achmea toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten verzekeringsovereenkomst en tot nakoming gehouden is,
2. Achmea zal veroordelen tot nakoming van de tussen partijen gesloten verzekeringsovereenkomst, in die zin dat Achmea aan [eiser] een bedrag betaalt dat overeenkomt met het bedrag dat zou zijn uitbetaald als ware de vordering van [eiser] direct en volledig gehonoreerd, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2007, althans een in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag van volledige betaling,
3. Achmea zal veroordelen in de proceskosten.
3.2. [eiser] legt aan zij vordering het volgende ten grondslag. Achmea heeft ten onrechte de dekking van de verzekering opgeschort. Een juridische grond hiervoor ontbreekt. [eiser] is niet in verzuim geraakt met de betaling van de premie over de maand februari 2007. De betaling van 1 maart 2007 moet op grond van artikel 63 lid 2 BW worden toegerekend aan de oudste openstaande betalingsverplichting, zodat de premie voor februari daarmee betaald moet worden geacht. In de tweede plaats heeft Achmea nimmer een premienota voor deze maand aan [eiser] gezonden, zodat de premie pas bij de eerste herinneringsbrief opeisbaar is geworden. Die brief kan dan ook alleen al om die reden niet worden aangemerkt als aanmaning. Ook overigens voldoet die brief niet als aanmaning, nu er slechts een aansporing tot betaling in te lezen is. De opschortingsbevoegdheid van Achmea is gebaserd op art. 6:262 BW, waaruit volgt dat de dekking met terugwerkende kracht herleeft bij de betaling van de premie.
Betwist wordt dat Achmea de brief van 13 februari 2007 heeft verzonden. In elk geval is deze nooit door [eiser] ontvangen. Ditzelfde geldt ook voor de gestelde brief van 20 maart 2007. Het niet ontvangen komt voor risico van Achmea, zeker nu de gestelde brieven niet aangetekend verzonden zijn. [eiser] heeft al jaren problemen met de postbezorging. Dit wordt, aldus [eiser], bevestigd door buurtbewoners, van wie [eiser] schriftelijke verklaringen in het geding heeft gebracht.
3.3. Achmea voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser], althans afwijzing van de vorderingen. Achmea is van mening dat zij terecht de verzekeringsdekking heeft opgeschort vanwege de achterstallige premiebetaling. De premie over de maand februari 2007 is pas op 16 april, na de brand, voldaan. Nu sprake is van automatische incasso per de eerste werkdag van iedere maand is een andere premienota niet nodig. De aangewezen betalingsdag staat al vast. Het komt voor risico van [eiser] dat de automatische incasso voor februari 2007 werd gestorneerd. Achmea heeft [eiser] per brief van 17 februari 2007 aangemaand tot betaling en daarbij de dreigende schorsing van de dekking aangekondigd. Bij brief van 20 maart 2007 is de schorsing meegedeeld aan [eiser].
Het is onaannemelijk dat [eiser] de brieven van 17 februari 2007 en 20 maart 2007 beide niet heeft ontvangen. Hij heeft hierover wisselende standpunten ingenomen, terwijl overigens uit zijn reactie na de schademelding afgeleid moet worden dat hij zich bewust was van het ontbreken van dekking. Gelet op het betalingsverleden van [eiser], waarbij het herhaaldelijk tot opschorting van de dekking is gekomen, was [eiser] ook bekend met de gevolgen van niet tijdige premiebetaling.
4. De beoordeling
4.1. Ter beoordeling is de vraag of Achmea terecht en op de juiste wijze is overgegaan tot opschorting van de verzekeringsdekking en daarom terecht geweigerd heeft over te gaan tot het betalen van een schadevergoeding aan [eiser] met betrekking tot de woningbrand.
4.2. [eiser] heeft aanvankelijk gesteld dat hij de premie tot 2006 per maandelijkse acceptgiro betaalde, maar dat dit, vanwege de grote problemen met de postbezorging en (daardoor) ontstane betalingsachterstand, in overleg met Achmea is gewijzigd in een betaling per automatische incasso. Achmea betwist dit en stelt dat vanaf het begin een maandelijkse premiebetaling per automatische incasso overeengekomen is. Alleen voor een jaarpremie, die hier niet aan de orde is, is bij Achmea een betaling per acceptgiro mogelijk. Dat [eiser] vaker per acceptgiro betaald heeft komt, aldus Achmea, omdat Achmea na stornering van de betaling een aanmaning stuurt met een aangehechte acceptgiro. [eiser] heeft in 2004 en 2005 veelvuldig op die manier betaald.
[eiser] heeft deze gang van zaken niet langer weersproken, zodat er van wordt uitgegaan dat partijen betaling per automatische incasso zijn overeengekomen.
4.3. [eiser] heeft niet weersproken dat, zoals Achmea stelt, bij een keuze van een verzekeringnemer voor een maandelijks premiebetaling, overeengekomen is dat de automatische incasso van de premie steeds op de eerste werkdag van de maand plaatsvindt. Daaruit volgt, dat de eerste werkdag van de maand de door Achmea aangewezen betalingsdag is. De stelling van [eiser] van geen betalingsdag is overeengekomen omdat geen premienota is ontvangen kan dan ook niet worden gevolgd.
4.4. Vast staat, dat de automatische incasso voor de premiebetaling van februari 2007 is gestorneerd. Onduidelijk is, of [eiser] daarvan via zijn bank bericht zal hebben gehad. Uitgangspunt is, dat [eiser] gehouden is tijdig voor betaling van zijn uit de overeenkomst voortvloeiende verplichting tot premiebetaling zorg te dragen. Doordat de betaling op de overeengekomen betalingsdag, de eerste werkdag van de maand februari 2007, is uitgebleven, was [eiser] in gebreke.
4.5. In artikel 7:934 BW is bepaald: “Het niet nakomen van de verplichting tot betaling van de vervolgpremie kan eerst leiden tot beëindiging of schorsing van de verzekeringsovereenkomst of de dekking, nadat de schuldenaar na de vervaldag onder vermelding van de gevolgen van het uitblijven van betaling vruchteloos is aangemaand tot betaling binnen een termijn van 14 dagen, aanvangende de dag na aanmaning.”
Achmea stelt dat zij heeft aangemaand met de hierboven onder 2.4 genoemde aanmaningsbrief die op 13 februari 2007 aan [eiser] is gezonden, en vervolgens - toen betaling uit bleef - de onder 2.5 genoemde schorsingsbrief aan [eiser] heeft gezonden en tot schorsing van de dekking is overgegaan.
4.6. [eiser] betwist dat Achmea de genoemde brieven verzonden heeft en stelt in elk geval geen van de brieven ontvangen te hebben.
Nu Achmea zich beroept op het rechtsgevolg van het (verzenden en) ontvangen van de brieven, namelijk de werking van art. 7:934 BW en de schorsing van de dekking, is het aan Achmea te stellen en, zo nodig, te bewijzen dat de brieven door haar zijn verzonden en door [eiser] zijn ontvangen.
De premie-incasso is bij Achmea een geautomatiseerd proces en afschriften van genoemde nota’s kunnen niet worden verstrekt. Wel heeft Achmea als producties (zie 2.4 en 2.5) voorbeeldbrieven van soortgelijke aanmanings- en schorsingsbrieven overgelegd.
Gesteld noch gebleken is dat het geautomatiseerde systeem van Achmea in de maanden februari en maart 2007 haperingen vertoonde. Evenmin is gesteld of gebleken dat in het systeem niet het juiste adres van [eiser] zou zijn opgenomen. In beginsel kan er dan ook van worden uitgegaan dat de gestelde brieven door het systeem zijn aangemaakt en vervolgens per post aan het adres van [eiser] zijn verstuurd.
4.7. [eiser] stelt dat hij de brief van 13 februari 2007 noch de brief van 20 maart 2007 ontvangen heeft. Ook voor de ontvangst van de brieven draagt Achmea de bewijslast. Achmea heeft de brieven niet aangetekend of met handtekening retour verzonden, maar per gewone post. Achmea heeft geen specifiek bewijs aangeboden van de ontvangst van de brieven door [eiser]. Zij heeft aangeboden haar stellingen rond de verzending van waarschuwingsbrieven en “de daaruit voortvloeiende ontvangst daarvan door [eiser]” te bewijzen, maar uit het verzenden vloeit niet vanzelf ook de ontvangst voort, zodat dit bewijsaanbod niet ter zake doet. Bewijs voor het ontvangen van de brieven door [eiser] is niet aangeboden.
In beginsel kan echter, gelet op de algemeen bekende hoge mate van betrouwbaarheid van het Nederlandse postsysteem, ook bij gewone postverzending, er van worden uit gegaan dat post op het adres van de geadresseerde wordt bezorgd, zodat het bewijs voorshands geleverd kan worden geacht. Tegenbewijs hiertegen kan worden geleverd. Dit kan onder meer door voldoende aannemelijk te maken dat op een bepaalde locatie zodanige problemen met de postbezorging bestaan, dat er niet van kan worden uit gegaan dat met gewone post verzonden brieven ook daadwerkelijk op het adres van de geadresseerde zijn ontvangen.
4.8. [eiser] beroept zich op zodanige problemen in de periode waarin de brieven van Achmea aan zijn adres verzonden zijn, welke stelling hij onderbouwt met verklaringen van derden. Een groot deel van deze verklaringen, die door [eiser] zijn overgelegd als productie 2 bij dagvaarding en als productie 7 bij de akte wijziging van eis, is echter niet concreet over de omvang, duur en frequentie van de problemen. Zij kunnen niet ter onderbouwing van de stelling van [eiser] dienen. Dit betreft de volgende verklaringen:
- De verklaringen van [naam 1] en [naam 2] zijn geen verklaringen over eigen problemen bij de postbezorging, maar geven aan dat zij [eiser] hierover hebben horen klagen,
- De verklaring van “[naam 3], de buurvrouw van [nummer]” geeft alleen aan dat zij last heeft gehad van verkeerde postbezorging en dat de postbode de tuin in loopt, maar noemt geen periode,
- De verklaring van [naam 4] en [naam 5] betreft kennelijk een situatie in 2009 en betreft de [straat], zonder dat blijkt waar deze straat zich ten opzichte van de woning van [eiser] bevindt,
- Uit de verklaring van [naam 6] blijkt dat deze regelmatig last heeft van verkeerde postbezorging in 2009,
- [naam 7] verklaart eveneens zonder aanduiding van een periode, maar geeft daarbij bovendien aan dat de verkeerde postbezorging werd opgelost door over en weer de post naar het juiste adres te brengen,
- [naam 8] en de familie [naam 9] noemen evenmin een periode.
4.9. De overige verklaringen, van [naam 10], [naam 11], [naam 12] en [naam 13], zijn wel concreter. Zij geven aan dat er in 2007 problemen waren met de postbezorging. Zij geven aan dat het voorkomt en voorkwam dat post op het verkeerde adres bezorgd wordt of niet of te laat aankomt. Over de omvang van dit probleem is men niet helemaal duidelijk, maar het wordt omschreven als “veel” of “heel veel problemen”. Ter zitting heeft [eiser] verklaard dat het naar schatting eens per maand voor kwam, maar ook wel maanden goed ging en dan opeens een paar keer per maand fout.
Gelet op deze verklaringen is het tegenbewijs voldoende geleverd en moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat de brieven van Achmea niet door [eiser] zijn ontvangen.
Anders dan Achmea kennelijk veronderstelt is het niet de verantwoordelijkheid van [eiser] maatregelen te nemen om te zorgen dat aan hem geadresseerde post hem bereikt, maar komt het niet ontvangen van haar brieven door [eiser] voor risico van Achmea. Achmea had er voor kunnen kiezen de brieven op een andere wijze, bijvoorbeeld met bericht van ontvangst, te verzenden, waardoor zij zekerheid ten aanzien van de ontvangst van haar brieven had kunnen verkrijgen.
4.10. Achmea heeft, ter onderbouwing van haar stelling dat [eiser] de brieven wel ontvangen moet hebben, ook gewezen op de reactie van [eiser] op de mededeling van Achmea na de brandmelding dat sprake was van schoring van de dekking. Volgens Achmea bleek daaruit niet dat [eiser] door deze mededeling verrast was. Ook is, naar onweersproken is gesteld, vervolgens door de vader van [eiser] aan Achmea een regeling voorgesteld. Hieruit volgt, dat ook hij uit ging van de juistheid van de mededeling dat er geen dekking was. Het doen van zo’n voorstel past in een situatie van bekendheid bij [eiser] van het ontbreken van dekking. In het andere geval had een heftige, betwistende reactie van [eiser] en/of zijn vader meer voor de hand gelegen, aldus Achmea.
Hierin kan Achmea niet worden gevolgd. [eiser] heeft ter zitting verklaard dat hij door de mededeling dat er geen dekking was zodanig van slag was dat hij niet in staat was te reageren. De reactie van de vader van [eiser], die niet zonder meer aan [eiser] toegerekend kan worden, is, uitgaande van de mededeling van Achmea dat geen betaling zou volgen, ook te zien als een poging om Achmea te bewegen ondanks haar standpunt toch tot enige betaling over te gaan.
Ook overigens heeft [eiser] zich niet neergelegd bij het standpunt van Achmea, maar heeft hij, met bijstand van de Vereniging Eigen Huis, bemiddeling van de Ombudsman Kifid gevraagd.
4.11. De overige argumenten van Achmea, namelijk de situatie van veelvuldige te late betaling door [eiser] in de voorafgaande jaren en de eigen verantwoordelijkheid van [eiser] er voor te zorgen dat hij tijdig aan zijn betalingsverplichtingen voldoet, kunnen onbesproken blijven, nu zij niet van invloed zijn op de vraag of door Achmea aan de in artikel 7:934 BW genoemde voorwaarden voor opschorting van de verzekeringsdekking is voldaan.
4.12. Nu niet is komen vast te staan dat de aanmaningsbrief [eiser] heeft bereikt en dus evenmin dat [eiser] “na de vervaldag onder vermelding van de gevolgen van het uitblijven van betaling vruchteloos is aangemaand tot betaling binnen een termijn van 14 dagen, aanvangende de dag na aanmaning” was Achmea niet gerechtigd de dekking van de verzekering te schorsen. Dit brengt mee, dat de vordering van [eiser] ten aanzien van de verklaring voor recht kan worden toegewezen.
4.13. [eiser] vordert voorts betaling door Achmea van het bedrag dat overeenkomst met het bedrag dat zou zijn uitbetaald als Achmea de claim van [eiser] direct en volledig zou hebben gehonoreerd, vermeerderd met rente. [eiser] stelt dat de schade door de brand € 130.000,- is geweest. Achmea bestrijdt dit en wijst er op dat de schade alleen is geraamd, maar niet is vastgesteld.
Ter comparitie heeft [eiser] verklaard dat de schade aan de woning is hersteld. Het is dan ook aannemelijk dat de concrete omvang van de herstelkosten en overige schade thans vast te stellen is. Nu [eiser] feitelijk vergoeding van die concrete schade vordert - uiteraard voor zover het schade betreft die onder de verzekeringsdekking valt – zal hij bij akte in de gelegenheid worden gesteld de omvang van de schade nader aan te geven en, waar mogelijk onderbouwd met stukken, te specificeren. Achmea zal hierop kunnen reageren.
4.14. Om redenen van proceseconomische aard zal de rechtbank tussentijds hoger beroep van dit vonnis toestaan. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 7 april 2010 voor het nemen van een akte door [eiser] over hetgeen is vermeld onder 4.13,
5.2. bepaalt dat van dit vonnis hoger beroep kan worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen,
5.3. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Engelbert-Clarenbeek en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2010.