ECLI:NL:RBZUT:2010:BO1698

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
18 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
109387 FA RK 09-2535
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgoederen en aanspraken uit lijfrentepolis na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zutphen op 18 oktober 2010, ging het om de verdeling van huwelijksgoederen en de aanspraken uit een lijfrentepolis na de echtscheiding van partijen. De man en de vrouw, die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld waren, hadden verschillende geschilpunten, waaronder de opnamekosten in een kliniek, de verdeling van de inboedel en de status van een lijfrentepolis die was aangekocht met een ontslagvergoeding. De rechtbank had eerder op 24 maart 2010 de echtscheiding uitgesproken en bepaalde dat de man maandelijks € 1.591,-- aan de vrouw moest betalen voor levensonderhoud. De vrouw kreeg het gebruik van de woning en de inboedel, terwijl de man een vergoeding voor het gebruik moest betalen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 15 juni 2010 werd duidelijk dat partijen overeenstemming hadden bereikt over enkele geschilpunten, maar dat er nog onenigheid bestond over de opnamekosten, de inboedel en de lijfrentepolis. De rechtbank oordeelde dat de opnamekosten voor rekening van de man kwamen, omdat deze na de afgesproken peildatum voor de verdeling van de bankrekeningen waren gemaakt. Wat betreft de inboedel werd beslist dat het staande horloge en de vitrinekast met Swarowski kristal aan de vrouw toekwamen, terwijl de man de flatscreen-tv, de Bose geluidsinstallatie en de wasmachine kreeg.

Een belangrijk punt van discussie was de lijfrentepolis, die door de man was aangekocht met een ontslagvergoeding. De rechtbank oordeelde dat deze polis niet onder de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding viel en dat de aanspraken uit de polis, die bedoeld waren ter aanvulling van de pensioenopbouw, buiten de gemeenschap van goederen vielen. De rechtbank baseerde haar beslissing op eerdere uitspraken van de Hoge Raad en concludeerde dat de lijfrentepolis, die was aangekocht met de ontslagvergoeding, niet in de verdeling moest worden betrokken. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het verzoek van de vrouw tot verdeling van de lijfrentepolis werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Familie
Zaaknummer: 109387 FA RK 09-2535
beschikking van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 18 oktober 2010
in de zaak van:
[verzoeker]
wonende te [plaats],
verzoeker, hierna te noemen de man,
advocaat: mr. P.G.F.M. van Oss te Ermelo,
e n
[verweerder],
wonende te [plaats],
verweerder, hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. L.C. Bruggink-de Bruyn Kops te Ermelo.
Het verdere procesverloop
Dit verloop blijkt uit:
- de (tussen)beschikking van deze rechtbank van 23 december 2009;
- de brieven met bijlagen van mr. P.G.F.M. van Oss van 3 maart, 4 juni en 10 juni 2010;
- de brieven met bijlagen van mr. L.C. Bruggink-de Bruyn Kops van 16 februari, 4 juni, en 11 juni 2010;
- het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting op 15 juni 2010;
- de brief met bijlagen van mr. P.G.F.M. van Oss van 25 juni 2010;
- de brief met bijlage van mr. L.C. Bruggink-de Bruyn Kops van 12 juli 2010.
De verdere beoordeling
De rechtbank neemt over hetgeen in voormelde (tussen)beschikking is overwogen en beslist en volhardt daarin. In deze beschikking:
- is de echtscheiding uitgesproken;
- is bepaald dat de man aan de vrouw voor kosten van levensonderhoud zal betalen de som van € 1.591,-- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
- is bepaald dat de vrouw jegens de man bevoegd is tot voortzetting van het gebruik van de woning en de inboedel;
- is bepaald dat de vrouw aan de man als vergoeding voor dit gebruik dient te voldoen € 335,-- een en ander te verrekenen bij de verdeling;
- is een mondelinge behandeling van partijen bepaald ten aanzien van de verdeling en is aan partijen verzocht nadere informatie over te leggen.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 juni 2010. Blijkens het proces- verbaal van 15 juni 2010 is volgens partijen de beschikking tot echtscheiding op 24 maart 2010 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand en hebben partijen ten aanzien van een aantal geschilpunten overeenstemming bereikt en/of afspraken gemaakt. Nu partijen hierop in de nadere correspondentie niet meer zijn ingegaan, wordt ervan uitgegaan dat deze punten in overleg zijn of worden afgewikkeld.
Tussen partijen bestaat nu nog een geschil over:
a. de opnamekosten in de [kliniek];
b. inboedel;
c. lijfrentepolis met een lijfrente-uitkering van € 22.026,-- per jaar;
De rechtbank zal deze geschilpunten hieronder achtereenvolgens bespreken.
a. de opnamekosten in de [kliniek]
Partijen zijn het erover eens dat zij als peildatum voor de verdeling van de bankrekeningen 1 maart 2009 hanteren, omdat partijen vanaf dat moment een gescheiden huishouden zijn gaan voeren. Zij zijn overeengekomen om uitgaven en ontvangsten die zien op de periode voor 1 maart 2009 te verrekenen. Naar het oordeel van de rechtbank leidt deze afspraak ertoe dat de opnamekosten in de [kliniek] voor rekening van de man komen. De opname van de man in de [kliniek] vond plaats op 4 maart 2009, dus na de genoemde peildatum, evenals de betaling van de kosten voor de opname. Het enkele feit dat de aanvraag voor opname in de kliniek is gedaan voor 1 maart 2009 maakt deze conclusie niet anders. Gebleken is dat de man elk moment de opname kon beëindigen en dan ook geen kosten zou hebben gemaakt.
b. Inboedel
De verdeling van de inboedel is vastgelopen op het staande horloge. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de man te kennen gegeven bereid te zijn af te zien van de vitrinekast met Swarowski kristal en genoegen te nemen met de flatscreen-tv, de Bose geluidsinstallatie, de wasmachine en het staande horloge en dat indien de vrouw hiermee niet instemt de inboedel dient te worden getaxeerd en de vast te stellen waarde dient te worden verrekend. De vrouw kan er niet mee instemmen dat de man het staande horloge ontvangt. Zij heeft deze al bij het begin van haar eerste huwelijk van haar eerste echtgenoot ontvangen.
Naar het oordeel van de rechtbank dient het staande horloge te worden toegedeeld aan de vrouw, omdat deze van haar zijde in de gemeenschap is gevallen evenals de vitrinekast met Swarowski kristal, terwijl de overige goederen - de flatscreen-tv, de Bose geluidsinstallatie, de wasmachine - dienen te worden toegedeeld aan de man.
Naar het oordeel van de rechtbank vormt de toedeling van het staande horloge aan de vrouw geen aanleiding alsnog over te gaan tot taxatie. De man heeft de stelling van de vrouw dat hij met de toedeling van de wasmachine, Bose geluidsinstallatie en de flatscreen-tv ongeveer een gelijke waarde ontvangt onvoldoende betwist. Nu de rechtbank voorbij gaat aan de door de man gevraagde taxatie, komt de rechtbank niet toe aan een (her)verdeling van de overige inboedelgoederen.
c. lijfrentepolis met een lijfrente-uitkering van € 22.026,-- per jaar;
Gebleken is dat per 30 december 2005 (anderhalf jaar voor het huwelijk van partijen) de arbeidsovereenkomst die de man had met VVAA is beëindigd.
Ter gelegenheid van de beëindiging is de man een ontslagvergoeding toegekend waarvoor een stamrechtverplichting is aangegaan. De ontslagvergoeding bestond uit twee delen. Een bedrag (eerste deel) was bedoeld ter aanvulling van zijn inkomen tot 80% van zijn laatstverdiende loon. Het andere bedrag (tweede deel) was bedoeld ter aanvulling van zijn pensioenopbouw. Het eerste deel groot € 236.218,-- is overgemaakt naar Nationale Nederlanden per 29 december 2005 voor de aankoop van een lijfrente leidend tot een uitkering gedurende de periode 1 januari 2006 tot 1 februari 2009. Het tweede deel ter grootte van € 165.000,-- is in eerste instantie gestort bij de NV Amersfoortse Levensverzekering maatschappij te Amersfoort, zodat het bedrag nog kon renderen en is op 16 februari 2009 - toen ter grootte van € 186.932,-- - aangewend voor een lijfrentepolis van Nationale Nederlanden Levensverzekeringmaatschappij N.V. strekkende tot een lijfrente-uitkering van 22.026,-- per jaar voor de duur van 10 jaar en op de levens van de man (eerste begunstigde) en de vrouw (tweede begunstigde). De ingangsdatum van 16 februari 2009 betreft de datum van ingang van het pré-pensioen van de man.
Tussen partijen staat vast dat de lijfrentepolis niet valt onder de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.
Ten aanzien van deze lijfrentepolis gelden voor zover te dezen van belang de volgende voorwaarden. De verzekering dekt geen overlijdensrisico en geeft geen recht op afkoop. De verzekeringnemer kan binnen 30 dagen na afgifte van de polis door schriftelijke opzegging de verzekering beëindigen onder gelijktijdige terugvordering van de betaalde premie. De polis houdt verband met een door de verzekerde binnen het Rijk uitgeoefende dienstbetrekking. Elke lijfrente-uitkering zal beschouwd worden als loon.
Tussen partijen is in geschil of deze lijfrentepolis met een lijfrente-uitkering van € 22.026,-- per jaar in de gemeenschap van goederen van partijen valt of dat er sprake is van verknochtheid (van zodanige aard dat deze zich verzet tegen het vallen in de gemeenschap in de zin van artikel 1:94 lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW)). De wettelijke gemeenschap van goederen omvat in beginsel alle tegenwoordige en toekomstige goederen. Voorop staat dat slechts in zeer uitzonderlijke gevallen goederen op grond van verknochtheid buiten de gemeenschap vallen. Of een goed op bijzondere wijze aan één van de echtgenoten is verknocht en, zo ja, in hoeverre die verknochtheid zich er tegen verzet dat het goed in de gemeenschap valt, hangt af van de aard van dat goed, zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald.
De Hoge Raad heeft op 17 oktober 2008, NJ 2009, 41 voor een soortgelijk geval uitspraak gedaan. Blijkens deze uitspraak vallen aanspraken voortvloeiende uit een tussen de man en diens werkgever gesloten overeenkomst ter beëindiging van de dienstbetrekking op grond waarvan de werkgever een zodanige koopsom voor een stamrechtverzekering onder een verzekeringsmaatschappij heeft gestort dat de man tot de ingangsdatum van zijn ouderdomspensioen periodieke uitkeringen verkreeg niet in de gemeenschap voor zover deze aanspraken zien op de periode na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap. In de desbetreffende casus was sprake van een tweeledige uitkering, een uitkering tot aan de pensioengerechtigde leeftijd en een uitkering na de ingangsdatum van het ouderdomspensioen. Over de uitkering na de ingangsdatum van het ouderdomspensioen heeft de Hoge Raad zich niet met zoveel woorden uitgelaten.
In de conclusie van de Procureur Generaal bij dit arrest staat nog het volgende vermeld. Gelet op de uitspraken van de Hoge Raad van 24 oktober 1997, NJ 1998, 693 en van 3 november 2006, NJ 2008, 258 geldt ook voor een ontslagvergoeding onverkort dat de beantwoording van de vragen of de ontslagvergoeding moet worden aangemerkt als een goed dat op bijzondere wijze aan de betrokken echtgenoot is verknocht en, zo ja, of deze verknochtheid zich ertegen verzet dat de vergoeding in de verdeling wordt betrokken, afhangt van de aard van de betrokken vergoeding zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald. Gaat het om schadevergoeding wegens ontslag dan zal in een procedure moeten worden gesteld tot vergoeding van welke schade die ontslagvergoeding strekt, opdat de betrokken rechter kan vaststellen of, en zo ja, in hoeverre de hier bedoelde vragen ten aanzien van een of meer componenten van de vergoeding bevestigend moeten worden beantwoord, in welk verband in het bijzonder van belang is in hoeverre sprake is van een toekomstig element. Een in een stamrechtverzekering ondergebrachte ontslagvergoeding die de strekking heeft van een inkomenssuppletie ter vervanging van in de toekomst gederfd arbeidsinkomen, kan — voor zover het gaat om inkomenssuppletie na de ontbinding van het huwelijk — naar haar aard zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald, worden beschouwd als een goed dat op bijzondere wijze is verknocht aan de echtgenoot die deze vergoeding ontvangt, zodanig dat het goed — voor zover het gaat om inkomenssuppletie na de ontbinding van het huwelijk — bij de ontbinding van de gemeenschap door echtscheiding buiten de verdeling moet blijven en derhalve in zoverre niet in de gemeenschap valt. De ontslagvergoeding kan evenwel niet worden beschouwd als verknocht in de hier bedoelde zin voor zover het gaat om inkomenssuppletie tot aan de ontbinding van het huwelijk. In een geval waarin het gaat om een ontslagvergoeding die aanstonds in een stamrechtverzekering is ondergebracht uit hoofde waarvan de man maandelijks als inkomenssuppletie periodieke uitkeringen ontvangt, is uit de aard der zaak een scheiding aan te brengen tussen dat deel van de uitkeringen (en het daarmee corresponderende deel van de ontslagvergoeding en de stamrechtverzekering) dat strekt tot inkomenssuppletie over de periode tot aan de ontbinding van het huwelijk en anderzijds dat deel (het toekomstige schade-element) dat strekt tot inkomenssuppletie over de periode na de ontbinding van het huwelijk. De maandelijkse uitkeringen die — als inkomenssuppletie — vóór de ontbinding van het huwelijk zijn gedaan, zijn in zoverre in de gemeenschap gevallen zoals ook inkomen staande huwelijk in de gemeenschap valt.
De rechtbank oordeelt op grond van de uitspraak van de Hoge Raad, de inhoud van de overgelegde stukken en hetgeen de man ter toelichting heeft aangevoerd dat er nagenoeg sprake is van een gelijke situatie, zodat ook in dit geval sprake is van zodanige verknochtheid dat de (aanspraken uit de) lijfrentepolis aangekocht met de ontslagvergoeding buiten de verdeling dient te blijven. Het gaat hier om het deel van de ontslagvergoeding (mede) bedoeld ter aanvulling van in de toekomst gederfde pensioenopbouw en in zoverre inkomenssuppletie zij het met ingang van de datum van (pré-)pensioen. Het betreft naar de rechtbank begrijpt mede een aanvulling van het pensioen tot de grondslag van het pensioen dat de man zou hebben genoten indien het dienstverband zou hebben voortgeduurd en in zoverre een schadevergoeding die in nauw verband staat met de schadevergoeding voor zover betrekking hebbend op de aanvulling van het arbeidsinkomen. Niet valt in te zien waarom een kunstmatige streep zou moeten worden getrokken tussen het deel van de ontslagvergoeding dat is aangewend voor inkomenssuppletie tot aan de ingangsdatum van het prepensioen en het deel van de ontslagvergoeding dat is aangewend voor inkomenssuppletie vanaf de ingangsdatum van het prepensioen, nu immers het toekomstige element in beide delen een even grote rol speelt. Het enkele feit dat de vrouw tweede begunstigde is doet aan de bijzondere verknochtheid niet af. De vrouw heeft slechts een voorwaardelijk recht. Anders dan de vrouw heeft gesteld is er geen sprake van een wijziging van de bestemming zoals uit de voorwaarden verbonden aan de verzekering blijkt. De rechtbank zal beslissen als na te melden.
De beslissing
De rechtbank:
bepaalt dat de opnamekosten in de [kliniek] voor rekening van de man komen en dat hij deze kosten volledig dient te voldoen;
deelt toe aan de vrouw het staande horloge en de vitrinekast met Swarowski kristal zonder dat daarvoor enige verrekening hoeft plaats te vinden;
deelt toe aan de man de flatscreen-tv, de Bose geluidsinstallatie en de wasmachine zonder dat daarvoor nog enige verrekening hoeft plaats te vinden;
wijst af het verzoek van de vrouw tot verdeling van de lijfrente polis bij Nationale Nederlanden Levensverzekeringmaatschappij N.V.;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het anders of meer verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.M.J. Peters en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 oktober 2010, in tegenwoordigheid van de griffier.