RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen:
[verzoeker]
te Zelhem,
verzoeker,
het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst
verweerder.
Bij besluit van 17 februari 2010 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder verzoeker gelast om een op het perceel, kadastraal bekend gemeente Zelhem, [kadastrale gegevens], en plaatselijk bekend [adres] te Zelhem (hierna: het perceel) geplaatste paardenstal en op het perceel aanwezige pony’s uiterlijk op 1 augustus 2010 te verwijderen en verwijderd te houden.
Verzoeker heeft daartegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.
Bij besluit van 2 augustus 2010 heeft verweerder de begunstigingstermijn opgeschort tot
4 weken na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 24 augustus 2010, waar verzoeker in persoon is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Heringa.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek heropend en verzoeker in de gelegenheid gesteld om een reactie te geven op verweerders brief van 25 augustus 2010. Verzoeker heeft bij brief van 30 augustus 2010 een reactie ingediend.
Vervolgens heeft de voorzieningenrechter, met schriftelijke toestemming van partijen, bepaald dat nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. Het onderzoek is gesloten.
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist.
Ten aanzien van de paardenstal
2.2 Anders dan verzoeker meent, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de stal niet als bouwvergunningsvrij bouwwerk op de voet van artikel 43, eerste lid, onder c, van de Woningwet, gelezen in samenhang met artikel 2, aanhef en onder b, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken kan worden aangemerkt, aangezien de stal is gebouwd op gronden die niet behoren tot het achtererf van een bestaande woning. De conclusie is dat voor de paardenstal een bouwvergunning vereist is. Nu die niet voorhanden is, is in strijd met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet gehandeld, zodat verweerder bevoegd is handhavend op te treden tegen de paardenstal.
2.3 Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4 De voorzieningenrechter stelt vast en tussen partijen is niet in geschil dat de paardenstal in strijd was met de voorschriften van het ten tijde van het bestreden besluit op het perceel vigerende bestemmingsplan “Dr. Grashuisstraat–Stationsplein herziening 1-1989 Zelhem” en dat het bouwwerk evenmin past binnen de voorschriften van het thans voor het perceel vigerende bestemmingsplan “Zelhem Dorp”.
Voor zover verzoeker heeft beoogd te betogen dat concreet zicht op legalisering bestaat omdat op grond van het overgangsrecht een bouwvergunning voor de stal kan worden verleend, faalt dit betoog. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), waaronder de uitspraak van 26 augustus 2009 (zaak nr. 200900514/1, www.raadvanstate.nl), verschaft de toepasselijkheid van het overgangsrecht geen bouwvergunning vervangende titel en wordt de bouw daardoor evenmin anderszins gelegaliseerd. Van concreet zicht op legalisering is dan ook geen sprake.
2.5 Evenmin is gebleken van bijzondere omstandigheden die maken dat handhavend optreden zodanig onevenredig zou zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden behoort te worden afgezien.
De voorzieningenrechter verwacht dat het bestreden besluit in zoverre in bezwaar stand zal houden.
Ten aanzien van de pony’s
2.6 Verzoeker heeft betoogd dat het houden van de pony’s op het perceel niet in strijd is met het bestemmingsplan, omdat het is toegestaan op grond van het overgangsrecht. De voorzieningenrechter overweegt daarover als volgt.
2.6.1 Ingevolge artikel 32.2.1 van de voorschriften van het vigerende bestemmingsplan “Zelhem Dorp” mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet.
Ingevolge artikel 32.2.4 is het bepaalde in artikel 32.2.1 niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
2.6.2 De voorzieningenrechter stelt vast en tussen partijen is niet in geschil dat het (hobbymatig) houden van de pony’s op het perceel door verzoeker niet past binnen de bestemming “gemengd 2” die op het perceel rust, maar tevens dat de pony's al werden gehouden op het perceel op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan op 20 mei 2010. Gelet op artikel 32.2.4 van de planvoorschriften wordt het houden van de pony’s niettemin niet beschermd door het overgangsrecht indien het houden van de pony's in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan “Dr. Grashuisstraat–Stationsplein herziening 1-1989 Zelhem”, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dit plan.
2.6.3 De voorzieningenrechter stelt daarover vast dat het hobbymatig houden van de pony’s in strijd was met de bestemming “bedrijven” die op grond van de bij dat laatste bestemmingsplan behorende plankaart op het perceel rustte. Ter beoordeling staat dan of het houden van de pony’s in strijd is met de overgangsbepalingen van dat bestemmingsplan.
2.6.4 Ingevolge artikel 12, tweede lid, van de voorschriften van dat bestemmingsplan mag het gebruik van de in het plan begrepen gronden en bouwwerken, dat op de datum van het onherroepelijk worden van het plan bestaat en strijdig is met het plan, worden voortgezet.
2.6.5 De voorzieningenrechter leidt uit verweerders brief van 25 augustus 2010 af dat dat bestemmingsplan op 4 augustus 1989 is goedgekeurd en dat het goedkeuringsbesluit op 22 augustus 1989 is bekendgemaakt. De voorzieningenrechter gaat er, gelet op de artikelen 28 en 29 van de – inmiddels vervallen – Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals die bepalingen luidden ten tijde van belang, voorshands vanuit dat dat bestemmingsplan op of kort na 22 augustus 1989 onherroepelijk is geworden.
2.6.6 Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling dient degene die zich op het overgangsrecht beroept de feiten en omstandigheden waarop dat beroep berust aannemelijk te maken. Voor deze zaak betekent dit dat verzoeker aannemelijk dient te maken dat op of kort na 22 augustus 1989 al pony's op het perceel werden gehouden.
2.6.7 Verzoeker heeft gesteld dat dit het geval was en heeft ter onderbouwing een brief overgelegd. Daarin staat vermeld dat hij op zoek is gegaan naar getuigen en dat die getuigen door middel van hun handtekening bevestigen dat er zeker vanaf 1984 pony’s liepen op het stukje grond gelegen tussen de Welkoop en Prinses Beatrixstraat 32. Onderaan de brief is vervolgens een viertal handtekeningen geplaatst. Voorts heeft verzoeker bij de brief een tweetal kopieën van foto’s gevoegd, waarop onder meer is vermeld "foto's ± 1988".
2.6.8 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker met deze brief vooralsnog niet aannemelijk gemaakt dat al in augustus 1989 pony's werden gehouden op het perceel. De personen die hun handtekeningen hebben geplaatst, verklaren niet zelf over de aanwezigheid van de pony’s ten tijde van belang. Twee van de vier ondertekenaars verklaren nabestaanden te zijn van ene [naam]. Onduidelijk is daarmee of zij zelf kennis hebben van de situatie in 1989. Op grond van de overgelegde kopieën van de foto's kan voorts niet met zekerheid worden vastgesteld dat deze dateren van de periode in geding. De conclusie is dat verzoeker vooralsnog geen geslaagd beroep op het overgangsrecht kan doen. Verweerder heeft derhalve terecht geconcludeerd dat het houden van de pony's in strijd is met het bestemmingsplan.
2.7 Van concreet zicht op legalisering is voorts niet gebleken. Evenmin is gebleken van bijzondere omstandigheden die maken dat handhavend optreden zodanig onevenredig zou zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden behoort te worden afgezien.
2.8 Gezien het voorgaande kan het bestreden besluit naar verwachting ook in zoverre in bezwaar stand houden. Er is dan ook geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Voor een veroordeling in proceskosten bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. van Breda. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 september 2010.