4.2. [gedaagden] heeft haar verweer als volgt onderbouwd.
De uitvoering van de mestafzetovereenkomsten werd vrijwel vanaf het begin in handen gelegd van MBO Beheer BV en Mestbureau Logistiek BV. [eisers] wisten dat c.q. konden dat weten. Deze vennootschappen werden volledig gecontroleerd door MBO. In verband met een wijziging in de Meststoffenwet per 1 januari 2002 moesten de bestaande contracten met de veehouders worden gewijzigd. Omdat MBO Beheer BV toen de eigenlijke activiteiten uitvoerde, is er voor gekozen om nieuwe contracten af te sluiten tussen de mestproducenten en MBO Beheer BV. De mestproducenten moesten, alvorens een nieuw contract af te sluiten, een verklaring tekenen waarin zij afstand deden van hun rechten uit het oude contract met MBO. De mestproducenten die een contract hadden met MBO zijn door ons nooit verplicht om een nieuw contract af te sluiten. De meerderheid heeft dat wel gedaan, maar enkele honderden niet. Een klein aantal van degenen die het nieuwe contract niet hebben ondertekend, hebben vervolgens ook geen mest meer afgeleverd aan MBO, hoewel zij daartoe wel verplicht waren.
De faillissementen van MBO Beheer BV en Mest Bureau Logistiek BV hielden onder meer verband met de verliesgevende nieuwe fabriek in Eibergen, alsmede met het feit dat veehouders aan MBO een hogere afzet van mest opgaven dan de werkelijke afzet van mest uiteindelijk was. Na het faillissement van MBO Beheer BV en Mestbureau Logistiek BV is om meerdere redenen besloten tot een doorstart. Als er niet zou worden doorgegaan, zou de 1 miljoen gulden waarborgsom, die gestort was om erkend te worden als mestdistributeur, verloren gaan. Ook wilde [gedaagden] rekening houden met de rechten van de mestproducenten die nog een contract hadden met MBO en met de belangen van de mestproducenten die een nieuw contract waren aangegaan met MBO Beheer BV. Bovendien leek het zinvol om al die mestproducenten bij elkaar te houden, aldus [gedaagden]
Omdat in juli 2002 nog niet duidelijk was of de MBO bij het faillissement zou worden betrokken en omdat de bestuurders van de MBO niet in aanmerking kwamen voor een nieuwe erkenning vanwege het faillissement van MBO Beheer B.V., is er toen voor gekozen om een nieuwe stichting, Stichting Medino (hierna: Medino), op te richten. MBO heeft gelden geleend aan Medino, die op haar beurt gelden heeft doorgeleend aan Distrimest BV om te investeren ten behoeve van een bedrijfsmatige mestafvoer en mestverwerking. Uiteindelijk is ook Distrimest Holding BV opgericht, in welke vennootschap ondermeer de opslagcapaciteit en de mestwagens zijn ondergebracht. De aandelen van Distrimest BV en Distrimest Holding BV zijn voor 100 % in eigendom van Medino.
Om te waarborgen dat Medino en de nieuwe vennootschappen zouden werken conform de doelstelling van MBO is tussen de besturen van MBO en Medino een stemovereenkomst gesloten. Die overeenkomst houdt in dat alle besluiten van het bestuur van Medino moeten overeenstemmen met wat het bestuur van MBO beslist. Deze overeenkomst is niet vastgelegd in de statuten van Medino. Toch houdt MBO op die manier directe invloed in Medino en Distrimest BV.
Ook thans is MBO via Medino en Distrimest BV doende met haar werkzaamheden en doelstellingen, overeenkomstig haar statutaire doelomschrijving. Het staat MBO vrij om voor de uitvoering van de mestafzetovereenkomsten derden, in casu volledig door haarzelf gecontroleerd rechtspersonen, in te schakelen.
Het is wel zo dat de activiteiten op mindere schaal plaats vinden. De omzet van de mestverwerking betreft thans ongeveer 150.000 ton mest per jaar, terwijl dat in 2001 om ongeveer 2 miljoen ton mest per jaar ging. De mestactiviteiten van Distrimest BV zijn soms wel en soms niet winstgevend. In verband met een nieuwe wijziging van de Mestwetgeving worden er vanaf 2005 geen contracten meer afgesloten met mestproducenten, maar wordt op afroep mest afgevoerd of verwerkt tegen het dan geldende tarief.
[gedaagden] betwist dat zij haar werkzaamheden heeft gestaakt. Enkel jegens de contractanten die geen mest meer aanboden aan MBO en MBO niet meer betaalden, heeft MBO haar diensten feitelijk moeten beëindigen. Van een liquidatie van MBO kan daarom nog geen sprake zijn, en ook omdat zij nog vorderingen heeft op de gefailleerde vennootschappen MBO Beheer BV en Mest Bureau Logistiek BV, welke vorderingen zij zo mogelijk nog wenst te innen. Om tot een liquidatie van MBO te geraken heeft [eisers] de verkeerde rechtsgang bewandeld.
Van een onrechtmatig handelen van de bestuurders van MBO is evenmin sprake. [eisers] heeft zelf besloten om geen gebruik meer te maken van de diensten van MBO. Dat impliceert niet dat de inleggelden daarom zouden moeten worden terugbetaald.
Dat staat ook in artikel 8.5 van de Algemene Voorwaarden, welk artikel onderdeel was van de rechtsverhouding tussen MBO en de gecontracteerde veehouders. Nergens is vastgelegd dat op enig moment rekening en verantwoording moet worden afgelegd.