RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/850347-09
Uitspraak d.d.: 21 september 2010
tegenspraak / dnip
[verdachte],
geboren te [plaats, 1984],
wonende te [adres].
Raadsvrouw: mr. M.L. van Asselt, advocaat te Zutphen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 september 2010.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 06 september 2009, te Warnsveld, gemeente Zutphen, opzettelijk brand heeft gesticht in een kamer ([kamer]) van een pand aan de [adres], immers heeft verdachte toen aldaar (telkens) opzettelijk een aansteker bij een matras en/of een kussen en/of een gordijn en/of een dekbed gehouden, in elk geval (telkens)
opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een matras en/of een kussen en/of een gordijn en/of een dekbed, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die matras en/of dat kussen en/of dat gordijn en/of dat dekbed geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor andere zich in die kamer en/of andere (aangrenzende) kamers in dat pand bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor andere zich in dat pand bevindende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 06 september 2009, te Warnsveld, gemeente Zutphen, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in een kamer ([kamer]) van een pand aan de [adres], terwijl daarvan gemeen gevaar voor zich in die kamer en/of andere (aangrenzende) kamers in dat pand bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (andere) zich in dat pand bevindende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was, met dat opzet (telkens) opzettelijk een aansteker bij een matras en/of een kussen en/of een gordijn en/of een dekbed heeft gehouden, in elk geval met dat opzet (open) vuur in aanraking heeft gebracht met een matras en/of een kussen en/of een dekbed en/of een gordijn, althans met (een) brandbare stof(fen), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 31 augustus 2009, te Zutphen, opzettelijk en wederrechtelijk een of meer bloempot(ten) en/of een lamp en/of een schaal, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [zorginstelling], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 31 augustus 2009, te Zutphen, opzettelijk en wederrechtelijk een reclamebord, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf] en/of [slachtoffer A], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit
Aanleiding van het onderzoek1
Aanleiding van het onderzoek was een aangifte bij de politie op 8 september 2009 in verband met een brandstichting bij GGNet te Warnsveld.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan verdachte ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard op basis van de verklaring van verdachte, de aangifte van [aangever] en de foto's van de kamer waar brand is gesticht.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat zij zich met betrekking tot de bewezenverklaring zal refereren aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de aangifte van [aangever]2, de resultaten van het sporenonderzoek3 en de verklaring van verdachte4, die hij ter zitting heeft bevestigd, het onder 1 ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard.
[aangever] heeft verklaard dat op zondag 6 september 2009 in Warnsveld rond 0.25 uur het brandalarm afging. Hij heeft boven de deur van verdachte, [kamer], het brandalarm zien knipperen. Met de sleutel die hij in zijn zak had, heeft hij de deur opengemaakt. Hij heeft gezien dat er een kussen, laken en deken op het bed in brand stonden. De vlammen waren wel zeker 70 cm hoog. [aangever] heeft verklaard dat de kamers dicht op elkaar zitten en dat er bewoners lagen te slapen. Nadat het vuur uit was, is het erg gaan roken en zijn de overige twee bewoners uit hun kamer gehaald omdat er sterke rookontwikkeling was en dit niet goed was voor hun gezondheid. Uit het sporenonderzoek blijkt dat er een brand heeft plaatsgevonden in [kamer] van Intensieve zorg afdeling A. Deze kamer is binnen het paviljoen ook bekend als [kamer]. De branden zijn ontstaan door het al dan niet opzettelijk bijbrengen of achterlaten van vuur. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op zaterdag 5 september 2009 de matras van zijn bed met een aansteker in brand heeft gestoken. Hij heeft verklaard dat hij hierna de kamer is uitgelopen en dat hij de deur heeft dicht gedaan. Voordat hij de matras in de brand heeft gestoken, heeft hij nog geprobeerd om de gordijnen in de brand te steken door een stuk karton/papier in brand te steken en dit tussen de plooien van het gordijn te steken, maar dat vuur doofde na korte tijd. Het was midden in de nacht en er waren nog 3 of 4 mensen in het paviljoen die allemaal lagen te slapen. Hij heeft de brand gesticht, omdat hij dacht dat hij bij aankomst van de brandweer dan het pand en terrein kon verlaten.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit
Aanleiding van het onderzoek5
Aanleiding van het onderzoek was de aangifte van [aangever zorginstelling] op 2 september 2009 van een vernieling op 31 augustus 2009 bij [zorginstelling] aan de [adres] te Zutphen.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan verdachte ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard op basis van de bekennende verklaring van verdachte, de aangifte van [aangever zorginstelling] en de verklaringen van de getuigen [getuige A] en [getuige B].
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat zij zich met betrekking tot de bewezenverklaring zal refereren aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de aangifte van [aangever zorginstelling]6 en de bekennende verklaring van verdachte7 tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van het aan verdachte verweten feit.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit
Vaststaande feiten / aanleiding van het onderzoek8
Aanleiding van het onderzoek was de aangifte van [slachtoffer A] op 31 augustus 2009 van een vernieling bij [bedrijf] aan de [adres] te Zutphen.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan verdachte ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard op basis van de bekennende verklaring van verdachte en de aangifte van [slachtoffer A].
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat zij zich met betrekking tot de bewezenverklaring zal refereren aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de aangifte van [slachtoffer A]9 en de bekennende verklaring van verdachte10 tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van het aan verdachte verweten feit.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 06 september 2009, te Warnsveld, gemeente Zutphen, opzettelijk brand heeft gesticht in een kamer ([kamer]) van een pand aan de [adres], immers heeft verdachte toen aldaar (telkens) opzettelijk een aansteker bij een matras en een kussen en een gordijn en een dekbed gehouden, ten gevolge waarvan die matras en dat kussen en dat gordijn en dat dekbed gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor andere zich in die kamer en andere (aangrenzende) kamers in dat pand bevindende goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor andere zich in dat pand bevindende personen, te duchten was;
hij op 31 augustus 2009, te Zutphen, opzettelijk en wederrechtelijk bloempotten en een lamp en een schaal, geheel of ten dele toebehorende aan [zorginstelling], heeft vernield;
hij op 31 augustus 2009, te Zutphen, opzettelijk en wederrechtelijk een reclamebord, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf] en/of [slachtoffer A], heeft vernield.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
Feit 1:
Opzettelijk brandstichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
Feit 2 en 3 (telkens):
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen.
Strafbaarheid van de verdachte
Omtrent de persoon van verdachte is door drs. C.W.M.M. Putman, forensisch psychiater, onderzoek gedaan, waarvan het resultaat is neergelegd in een rapport van 29 maart 201011. Verdachte is enkele dagen voor het onder 1 ten laste gelegde overgeplaatst in verband met een psychotische decompensatie, maniforme ontremming en verwardheid. Volgens Putman is het aannemelijk dat deze problematiek ten tijde van de brandstichting nog doorwerkte. Door de zwakzinnigheid en de pervasieve ontwikkelingsstoornis van verdachte is hij weinig in staat de gevolgen van zijn handelen te overzien. Verdachte is egocentrisch gericht, door een tekort aan empathie is hij beperkt in staat rekening te houden met de belangen/veiligheid van anderen. Mogelijk komt daar bovenop een maniforme ontremming die het gevolg is van de bipolaire stoornis waaraan betrokkene al jaren lijdt. Volgens Putman is verdachte in ieder geval significant beïnvloed door de problematiek, maar is hij enigszins planmatig te werk gegaan bij de brandstichting, waarbij hij geen rekening heeft gehouden met de veiligheid van anderen. Putman heeft geadviseerd verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen ten tijde van de brandstichting.
Ten tijde van de ten laste gelegde vernielingen onder feit 2 en 3 had verdachte cocaïne gebruikt en hierdoor is hij psychisch ontregeld geraakt. Er is sprake van een maniforme ontremming en er is bij verdachte verwardheid geweest waarbij de realiteitstoetsing gebrekkig was. Dat verdachte opstandig is, wegloopt en middelen gebruikt, kan mede het gevolg zijn van een hypomaan toestandsbeeld met ontremming in het kader van de bipolaire stoornis. Verdachte is tijdens de vernielingen op 31 augustus 2009 maximaal beïnvloed in zijn denken, voelen en handelen door de opeenstapeling van psychische problematiek; psychotische decompensatie, ontremming en verwardheid. Putman heeft geadviseerd verdachte ten tijde van de vernielingen als ontoerekeningsvatbaar te beschouwen.
Ook door mevrouw drs. S. Labrijn, GZ-psycholoog, is onderzoek gedaan omtrent de persoon van verdachte12. Volgens Labrijn was verdachte ten tijde van de ten laste gelegde vernieling psychotisch als gevolg van cocaïnegebruik. Er is sprake van maniforme ontremming en verwardheid geweest waarbij de realiteitstoetsing gebrekkig was. Labrijn heeft geadviseerd verdachte als ontoerekeningsvatbaar te beschouwen ten tijde van de tenlastegelegde vernielingen. Zij acht het onduidelijk in hoeverre verdachte enkele dagen later tijdens de brandstichting nog psychotisch was. Wel is verdachte in ieder geval beïnvloed door lichte zwakzinnigheid en een pervasieve ontwikkelingsstoornis. Hierdoor is hij weinig in staat de gevolgen van zijn handelen te overzien. Ondanks dat verdachte significant beïnvloed werd door deze problematiek, is hij enigszins planmatig te werk gegaan, waarbij hij geen rekening heeft gehouden met de veiligheid van anderen. Labrijn heeft adviseerd verdachte ten tijde van de tenlastegelegde brandstichting als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De officier van justitie deelt de mening van de forensisch psychiater en de GZ-psycholoog.
De raadsvrouw van verdachte deelt de mening van de forensisch psychiater en de GZ-psycholoog ten aanzien van de vernielingen, maar zij voert aan dat verdachte ook ten tijde van de brandstichting geheel ontoerekeningsvatbaar dient te worden geacht. Zij voert aan dat de psychose waar verdachte vanaf 31 augustus 2009 in verkeerde, ten tijde van de brandstichting nog zodanig aanwezig was dat hij ook op dat moment ontoerekeningsvatbaar dient te worden verklaard. Nu verdachte zich voor alle feiten beroept op een schulduitsluitingsgrond, dient hij te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Mede gelet op hetgeen haar omtrent de persoon van verdachte ter terechtzitting is gebleken en hetgeen is geconcludeerd in de goed gemotiveerde rapporten, kan de rechtbank zich vinden in de voormelde conclusies van de forensisch psychiater en de GZ-psycholoog en neemt zij die over.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte voor feit 2 en 3 ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht. Er heeft bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling danwel ziekelijke stoornis van de geestesvermogen bestaan op het moment van deze delicten en er is een causaal verband tussen de vastgestelde abnormale geestesgesteldheid en de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten. Deze abnormale geestesgesteldheid van verdachte is zodanig dat deze aan de toerekening van die feiten aan verdachte in de weg staat. Verdachte wordt dan ook voor de feiten 2 en 3 ontslagen van alle rechtsvervolging.
Anders dan de raadsvrouw, is de rechtbank van oordeel dat verdachte strafbaar is voor feit 1, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. In de hiervoor genoemde rapporten is immers aangegeven dat verdachte ten tijde van de brandstichting weliswaar significant werd beïnvloed door zijn problematiek, maar dat hij enigszins planmatig te werk is gegaan, terwijl hij wist dat brandstichting niet geoorloofd is. Gelet op deze uiteenzetting door de deskundigen, ziet de rechtbank geen grond om in dezen tot een andere conclusie te komen dan tot de door hen geadviseerde sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de feiten 2 en 3 ontslagen wordt van alle rechtsvervolging. Voor feit 1 heeft de officier van justitie gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich houdt aan het toezicht van de reclassering, ook als dat inhoudt dat verdachte zich houdt aan de afspraken die gemaakt worden met [zorginstelling], meewerkt aan urinecontroles en er toezicht wordt gehouden op medicatiegebruik en het gebruik van verdovende middelen van verdachte. Daarbij heeft de officier van justitie rekening gehouden met de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om verdachte voor alle feiten te ontslaan van alle rechtsvervolging overeenkomstig artikel 39 Wetboek van Strafrecht. Subsidiair heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om verdachte schuldig te verklaren zonder strafoplegging overeenkomstig artikel 9a Wetboek van Strafrecht, althans een geheel voorwaardelijke straf met reclasseringstoezicht op te leggen, zoals geadviseerd door de reclassering en de deskundigen.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. Verdachte heeft bij het plegen van het feit een groot risico genomen en daarbij enkel en alleen aan zijn eigen belangen gedacht. Hij heeft immers verklaard brand te hebben gesticht met de bedoeling een gelegenheid te creëren om weg te kunnen lopen uit de instelling. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat de schade van de brandstichting beperkt is gebleven door met name de aanwezigheid van de brandmelder, de brandwerendheid van de inventaris op de kamer van verdachte en het snelle optreden van het personeel. De rechtbank houdt tevens in het voordeel van verdachte rekening met de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, zoals de forensisch psychiater en de GZ-psycholoog hebben geadviseerd. Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte op grond van een rechterlijke machtiging verblijft bij [zorginstelling].
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden, maar voor kortere duur dan gevorderd, mede gelet op de persoon van verdachte en het gepleegde feit. De rechtbank zal verdachte, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Gelet op het verleden van verdachte, de huidige persoonlijke omstandigheden en de conclusies uit de rapporten, zal de rechtbank aan verdachte de bijzondere voorwaarde opleggen, namelijk dat hij zich houdt aan de aanwijzingen en voorschriften hem door of vanwege de reclassering te geven, ook als dat inhoudt het meewerken aan urinecontroles (op gebruik van drugs). Het meewerken aan het ontvangen van depot-injecties of -innames acht de rechtbank te verstrekkend om als afzonderlijke gedragsvoorwaarde op te leggen in het kader van de voorwaardelijke straf.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 39, 57, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
* verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
Feit 1:
Opzettelijk brandstichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
Feit 2 en 3 (telkens):
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen.
* Verklaart verdachte ten aanzien van feit 2 en 3 niet strafbaar;
* Ontslaat verdachte ten aanzien van feit 2 en 3 van alle rechtsvervolging;
* verklaart verdachte ten aanzien van feit 1 strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden;
* bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
* stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de Reclassering, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt, ook als dit inhoudt dat veroordeelde urinecontroles dient te ondergaan ter controle van drugsgebruik
Aldus gewezen door mrs. Van der Mei, voorzitter, Van de Wetering en Troost, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Oosting, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 september 2010.
Eindnoten
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer 2009068029-7, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, gesloten en ondertekend op 23 oktober 2009.
2 Proces-verbaal van aangifte van [aangever], p. 12-15
3 Proces-verbaal Sporenonderzoek, p. 21-23
4 Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 29-32
5 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer 2009068029-7, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, gesloten en ondertekend op 23 oktober 2009.
6 Proces-verbaal van aangifte van [aangever zorginstelling], p. 34-35
7 Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 42-44
8 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal nummer 2009068029-7, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, gesloten en ondertekend op 23 oktober 2009
9 Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer A], p. 47-48
10 Proces-verbaal van verdachte, p. 50-52
11 Psychiatrisch Onderzoek Pro Justitia betreffende [verdachte], d.d. 29 maart 2010
12 Psychologisch onderzoek Pro Justitia betreffende [verdachte], d.d. 14 april 2010.