Sector Straf
Meervoudige Jeugdstrafkamer
Parketnummer: 06/940149-10
Uitspraak d.d. 14 september 2010
Tegenspraak / dip
Raadsman: jhr. mr. E.A.C. Sandberg te Vorden
[verdachte],
geboren te Zevenaar op [1993],
thans verblijvende in Justitiële Jeugdinrichting De Hunnerberg te Nijmegen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van de achter gesloten deuren gehouden onderzoeken op de terechtzittingen van 6 juli 2010 en 31 augustus 2010.
Aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 maart 2010 te Didam, althans in de gemeente Montferland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op de openbare weg, te weten de [adres 1], althans een openbare weg, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk Samsung) en/of een sporttas met inhoud (portemonnee / bankpas /id-kaart / kleding), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken, en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s):
- die [slachtoffer 1] heeft/hebben gevolgd, en/of
- (verderop) van achter een (coniferen)haag te voorschijn is/zijn gesprong(en) en/of gekomen
en/of daarbij (bivak)muts(en) heeft/hebben gedragen, en/of
- die [slachtoffer 1] (daarbij) heeft/hebben toegevoegd: "De mobiel hier" en/of "Het geld hier",
en/of
- een stroomstootwapen heeft/hebben gepakt en/of vastgehouden en/of die [slachtoffer 1] met dat
stroomstootwapen een stroomstoot in de zij, althans tegen zijn lichaam heeft/hebben
gegeven, en/of
- (vervolgens) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die
[slachtoffer 1] heeft/hebben gericht, althans aan die [slachtoffer 1] heeft/hebben getoond, en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer 1] tegen/in een knieholte, althans tegen een been en/of (toen die
[slachtoffer 1] op de grond lag) tegen het bovenlichaam, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer 1]
heeft/hebben geschopt, en/of
- (daarbij) tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben geroepen "Je blijft liggen. Je houdt je bek, anders
dan schiet ik je neer";
art 312 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 11 april 2010 te Didam, althans in de gemeente Montferland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op de openbare weg, te weten [adres 3], althans op een openbare weg, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (licht)bruine tas met inhoud (mobiele telefoon / portemonnee / geld / bankpasjes / pasjes / andere goederen), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken, en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s):
- met de bromfiets die [slachtoffer 2] (die op de fiets zat) heeft/hebben ingehaald,
en/of;
- die [slachtoffer 2] heeft/hebben gedwongen/gezegd te stoppen, en/of
- (vervolgens) met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp (op
korte afstand) in de richting van / op het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft/hebben gewezen /
gericht, althans aan die [slachtoffer 2] getoond, en/of
- tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd "Geef mij je geld. Geef me je geld. Geef mij je
fucking geld." en/of "hoer" en/of "kutwijf";
art 312 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
Ten aanzien van feit 12:
Op 28 maart 2010 vond er tussen 3.00 uur en 3.30 uur, op de [adres 1] te Didam, een (gewapende) straatroof plaats. Aangever [slachtoffer 1] is, nadat hij eerst een tijdje gevolgd is door twee jongens op een fiets, op een gegeven moment door deze twee (vermomde) jongens, vanuit de bosjes besprongen en is hem door middel van geweld en door middel van bedreiging met geweld, te weten door een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, zijnde een balletjespistool en een stroomstootwapen te tonen en te gebruiken en door hem op zijn lichaam te trappen, gedwongen zijn mobiele telefoon en zijn sporttas met inhoud af te staan. Terzake straatroof werd aangifte gedaan door [slachtoffer 1]. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft bij de politie en ter terechtzitting het plegen van dit feit samen met verdachte bekend.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting het plegen van dit feit ontkend.
Ten aanzien van feit 2:
Op 11 april 2010 omstreeks 01.55 uur, werd op [adres 3] te Didam, een vrouw op de fiets beroofd door twee jongens die overeenkomsten vertoonden met het signalement van de vorige twee overvallers (zie feit 1). Ook bij dit feit is gebruik gemaakt van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te weten een balletjespistool. Terzake straatroof werd aangifte gedaan door [slachtoffer 2]. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft bij de politie en ter terechtzitting het plegen van dit feit samen met verdachte bekend.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting het plegen van dit feit ontkend.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en
2 ten laste gelegde feiten. Zij heeft aangevoerd dat deze feiten niet alleen op basis van de bekennende verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 2] bij de politie en ter terechtzitting bewezen kunnen worden verklaard, maar ook op basis van de beide aangiften.
Standpunt van de verdachte, de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de Salduz-rechten van verdachte zijn geschonden, zodat de verklaringen van verdachte en van de medeverdachte van het bewijs moeten worden uitgesloten. De raadsman voert daartoe aan dat volgens de aanwijzingen rechtsbijstand politieverhoor minderjarigen in het beginsel consultatiebijstand dienen te krijgen en dat afstand daarvan -volgens het EHRM- niet anders kan dan tegenover een advocaat. Ook afstand van bijstand bij een verhoor moet ten overstaan van een advocaat worden gedaan. De aldus verkregen verklaringen dienen -conform Salduz en volgende arresten- worden uitgesloten van het bewijs.
De raadsman concludeert dat hij met deze uitsluiting onder het bewijsminimum komt en dat er dan sprake is van "unus testis nullus testis"; alleen op de verklaring van aangevers kan geen veroordeling volgen wegens het ontbreken van wettig bewijs. Daarnaast is hij van mening dat, gelet op verdachtes stellige ontkenning, de feiten ook niet overtuigend bewezen kunnen worden, zodat vrijspraak dient te volgen.
De raadsman heeft zich verder op het standpunt gesteld dat, voor zover de rechtbank (een deel van) de verklaringen van verdachte en van medeverdachte wel als bewijsmiddel kan gebruiken, evenzeer vrijspraak dient te volgen voor beide ten laste gelegde feiten.
De raadsman voert ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde aan, dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. Hij voert daartoe aan dat verdachte dit feit al vanaf zijn aanhouding stellig heeft ontkend en dat als er al aanwijzingen zijn die in zijn richting wijzen, deze met grote behoedzaamheid dienen te worden beoordeeld, niet in de laatste plaats omdat er in de kringen waarin verdachte en medeverdachten zich bewegen veel en kennelijk maar raak wordt gekletst. Daarbij zijn er in het dossier ook aanwijzingen te vinden dat er mogelijk derden in het spel zijn die een rol spelen.
Voorts merkt de raadsman op dat er ten aanzien van de verdenking van verdachte wat af te dingen is. Zo heeft aangever [slachtoffer 1] verdachte pas achteraf, aan de hand van informatie van de politie en een zoektocht op Hyves, herkend (hindsight bias). Ook vindt de raadsman het opmerkelijk dat aangever [slachtoffer 1] een lengteverschil aangeeft en verklaart dat degene die hij herkent als [verdachte] (de langste van het tweetal) beslist niet degene is geweest met het pistool (maar degene met de taser). Dit is opmerkelijk omdat medeverdachte [medeverdachte 2], die kleiner is dan verdachte, juist heeft verklaard dat hij degene is geweest met de taser en verdachte degene met het pistool. Ook vraagt de raadsman zich af waarom het masker, een jas, tassen e.d. bij medeverdachte [medeverdachte 2] zijn aangetroffen, terwijl die nu juist beweert dat het verdachte was die de goederen mee naar huis nam. En waarom heeft [naam 4] de mobiele telefoon van [medeverdachte 2] gekocht en niet van verdachte.
Ten aanzien van het aantreffen van het balletjespistool merkt de raadsman nog op dat hij zich afvraagt of het balletjespistool dat bij verdachte in huis is aangetroffen wel hetzelfde pistool is als waarover aangevers en [medeverdachte 2] verklaren.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde voert de raadsman aan dat aangeefster heeft verklaard dat de twee daders duidelijk een zeer verschillende rol in deze overval hebben gehad; de chauffeur van een brommer, die passief was en die niet actief heeft deelgenomen aan de beroving, en degene die de overval daadwerkelijk heeft gepleegd. [medeverdachte 2] heeft over deze rolverdeling heel anders verklaard, namelijk dat beiden eerst op de brommer zaten, maar later samen zijn afgestapt en vervolgens samen aangeefster [slachtoffer 2] hebben overvallen. Deze verklaring strookt niet met de verklaring die aangeefster heeft afgelegd. De raadsman is van mening dat de verklaring van aangeefster betrouwbaar overkomt en concludeert dat [medeverdachte 2] over de betrokkenheid van verdachte liegt omdat hij hem "erbij wil lappen".
Al met al is de raadsman van mening dat er sprake is van een zodanige twijfel zodat deze feiten niet wettig en niet overtuigend bewezen kunnen worden verklaard en verdachte dient te worden vrijgesproken van beide ten laste gelegde feiten.
Beoordeling van de rechtbank
In het licht van het door de raadsman gevoerde Salduz-verweer stelt de rechtbank het volgende voorop. Gelet op de jurisprudentie van het EHRM, aangevangen met de arresten inzake Salduz tegen Turkije van 27 november 2008 en Panovits tegen Cyprus van 11 december 2008, alsmede het arrest van de Hoge Raad van 30 juni 2009 moet een aangehouden verdachte, behoudens uitzonderingen, binnen redelijke grenzen gelegenheid worden geboden vóór het politieverhoor een advocaat te raadplegen en moet de verdachte op dat consultatierecht worden gewezen. Voor jeugdige verdachten geldt bovendien dat zij recht hebben op de aanwezigheid van een raadsman of een andere vertrouwenspersoon
- doorgaans (een van) de ouders - tijdens het politieverhoor, het zogeheten aanwezigheidsrecht.
Vastgesteld dient te worden of verdachte is gewezen op zijn consultatie- en aanwezigheidsrecht. Nu de politie verdachte bij de aanhouding zijn consultatie- en aanwezigheidsrechten heeft voorgehouden3 en de politie direct daarna ter uitvoering van de werkinstructie van het Wetenschappelijk Bureau Openbaar Ministerie en de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 30 juni 2009 voor de Rechten van het Mens inzake Salduz en Panovits, verdachte nogmaals voornoemde rechten heeft voorgehouden4, is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat het consultatie- en aanwezigheidsrecht van verdachte tot dusverre is geëerbiedigd.
Overigens heeft verdachte vervolgens op hiervoor bedoelde vraag van de politie bij zijn inverzekeringstelling5 verklaard dat hij wel gebruik wilde maken van zijn recht op een onderhoud met zijn advocaat en met de aanwezigheid van een vertrouwenspersoon voor de volgende verhoren.
Verdachte heeft vervolgens op 18 april 2010 te 12.50 uur zijn eerste (sociale) verklaring afgelegd6, nadat hij overleg heeft gevoerd met zijn advocaat (die op 18 april 2010 om 8.50 uur aanwezig was7) en in bijzijn van zijn vertrouwenspersoon, te weten zijn broer, [naam 3].
Medeverdachte [medeverdachte 2] is eveneens niet in zijn belangen geschonden nu hem bij zijn aanhouding ook zijn consultatie- en aanwezigheidsrechten zijn voorgehouden8, hij bij zijn voorgeleiding nogmaals gewezen is op voornoemde rechten9 en hij vervolgens pas op 16 april 2010 te 14.00 uur zijn eerste (sociale) verklaring heeft afgelegd10, eerst nadat hij overleg had gevoerd met zijn raadsman (die op 16 april 2010 om 12.24 uur aanwezig was11).
Naar het oordeel van de rechtbank is het consultatie- en aanwezigheidsrecht voldoende nageleefd en is de consequentie van uitsluiting van het bewijs van deze verklaringen niet gerechtvaardigd.
De rechtbank stelt vast dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De rechtbank baseert zich bij de bewezenverklaring van het onder 112 ten laste gelegde op de aangifte van [slachtoffer 1]13, het proces-verbaal van bevindingen betreffende het aantreffen van het balletjespistool bij verdachte14 en de bekennende verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] bij de politie15, herhaald ter terechtzitting van 31 augustus 201016.
Verdachte en mededader [medeverdachte 2] hebben in de vroege ochtend van 28 maart 2010 in eerste instantie aangever [slachtoffer 1] een tijdje gevolgd en hebben hem, toen hij langs een dichte haag liep, vanuit de bosjes - onherkenbaar vermomd- besprongen en hebben hem dreigend om geld gevraagd. Aangever reageerde niet, waarop [medeverdachte 2] een stroomstootwapen tevoorschijn haalde en deze vervolgens tegen aangevers lichaam aandrukte. Aangever voelde dit door zijn jas heen. Vervolgens heeft verdachte een pistool (naar later blijkt een balletjespistool) tevoorschijn gehaald en heeft deze op korte afstand op aangevers gezicht gericht. [medeverdachte 2] heeft de mobiele telefoon van aangever uit aangevers zak gehaald en verdachte heeft zijn sporttas gepakt. Vervolgens heeft verdachte met zijn wreef hard tegen aangevers knie geschopt waarbij hij hem heeft gesommeerd te blijven liggen en zijn mond te houden. Vervolgens zijn de daders er vandoor gegaan.
De rechtbank baseert zich bij de bewezenverklaring van het onder 217 ten laste gelegde op de aangifte van [slachtoffer 2]18 en de bekennende verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] bij de politie19, herhaald ter terechtzitting van 31 augustus 201020.
Omdat het zo makkelijk ging en omdat ze het geld nodig hadden, besluiten ze nog iemand te overvallen. Een ruime week later, op zondagmorgen rond 01.45 uur, komen zij aangeefster [slachtoffer 2] op haar fiets tegen die ze ook op dreigende toon om geld vragen. Verdachte rijdt op een scooter en [medeverdachte 2] zit achterop. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft het balletjespistool in handen en richt daarmee op haar hoofd. Als aangeefster niet snel genoeg haar portemonnee uit haar tas haalt, grist [medeverdachte 2] de tas uit haar handen en springt dan achter op de gereedstaande brommer waarop verdachte zit te wachten.
De rechtbank is van oordeel dat voor de bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde, dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal met geweld, niet noodzakelijk is dat bewezen wordt dat verdachte alle handelingen daadwerkelijk zelf (mede) voor zijn rekening heeft genomen. Dat er sprake was van een nauwe en volledige samenwerking, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank tussen verdachte en de mededader het geval was, volstaat. Van belang is dat verdachte en de mededader in gelijke gezindheid hebben gehandeld.
Anders dan de raadsman acht de rechtbank de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] wel betrouwbaar. Niet valt in te zien waarom [medeverdachte 2] verdachte de schuld in de schoenen wilt schuiven, zoals de raadsman heeft aangevoerd, temeer nu [medeverdachte 2] zijn eigen rol bij de straatroof niet bagatelliseert. De verklaring van [medeverdachte 2] over de betrokkenheid van verdachte bij deze straatroof vindt bovendien steun in de overige verklaringen die zich in het dossier bevinden.
Overigens bevatten de verklaringen van de slachtoffers, die betrouwbaar overkomen en die los van elkaar over de incidenten zijn gegeven, veel overeenkomsten met betrekking tot de modus operandi in beide zaken.
Tot slot merkt de rechtbank nog op dat zij de (aanvullende) verklaringen die verdachte bij de politie en ter terechtzitting heeft afgelegd met betrekking tot de aanwezigheid van een derde onbekende jongen (van wie verdachte de naam niet wil noemen), onbetrouwbaar en ongeloofwaardig overkomen en dit scenario vindt bovendien geen steun in het dossier.
Hieruit volgt dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het in vereniging plegen van een tweetal diefstallen met geweld.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 28 maart 2010 te Didam, tezamen en in vereniging met een ander op de openbare weg, te weten de [adres 1], met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk Samsung) en een sporttas met inhoud (portemonnee / bankpas /id-kaart / kleding), toebehorende aan [slachtoffer 1], welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en zijn mededader:
- die [slachtoffer 1] hebben gevolgd, en
- verderop van achter een (coniferen)haag te voorschijn zijn gesprongen en daarbij
mutsen hebben gedragen, en
- die [slachtoffer 1] daarbij hebben toegevoegd: "De mobiel hier" en "Het geld hier", en
- een stroomstootwapen hebben gepakt en vastgehouden en die [slachtoffer 1] met dat
stroomstootwapen een stroomstoot in de zij hebben gegeven, en
- vervolgens een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 1] hebben gericht,
althans aan die [slachtoffer 1] hebben getoond, en
- vervolgens die [slachtoffer 1] tegen/in een knieholte, en (toen die [slachtoffer 1] op de grond lag) tegen
het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] hebben geschopt, en
- daarbij tegen die [slachtoffer 1] hebben geroepen "Je blijft liggen. Je houdt je bek, anders dan
schiet ik je neer";
2.
hij op 11 april 2010 te Didam, tezamen en in vereniging met een ander, op de openbare weg, te weten [adres 3], met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (licht)bruine tas met inhoud (mobiele telefoon / portemonnee / geld / bankpasjes / pasjes / andere goederen), toebehorende aan [slachtoffer 2], welke diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en zijn mededader:
- met de bromfiets die [slachtoffer 2] (die op de fiets zat) hebben ingehaald, en;
- die [slachtoffer 2] hebben gedwongen/gezegd te stoppen, en
- vervolgens met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp (op korte afstand) in de richting
van het hoofd van die [slachtoffer 2] hebben gewezen en
- tegen die [slachtoffer 2] hebben gezegd "Geef mij je geld. Geef me je geld. Geef mij je
fucking geld."
Vrijspraak van het meer of anders tenlastegelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel
van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
feiten 1 en 2 telkens:
diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Strafbaarheid van de verdachte
Over de persoon van verdachte is een Psychiatrisch Pro Justitia rapport gedateerd 13 augustus 2010, opgemaakt door P.M. Boeting, kinder- en jeugdpsychiater. In dit rapport, waarvan de gehele inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, wordt, zakelijk weergegeven, het volgende geconstateerd.
Er is sprake van een ziekelijke stoornis in de zin van een autismespectrumstoornis (PDD-NOS), een gedragsstoornis en een zorgelijke persoonlijkheidsontwikkeling. Aangezien de autismespectrumstoornis een ontwikkelingsstoornis is en te allen tijde aanwezig is, was hiervan ook sprake ten tijde van het plegen van de hem tenlastegelegde feiten (indien bewezen geacht).
Voor zover bewezen geacht kan betrokkene gehandeld hebben vanuit zijn beperkingen en zullen deze van invloed zijn geweest. Betrokkene heeft informatieverwerkingsproblemen. Hij heeft een gebrekkig zicht op sociale interacties en is niet goed in staat vanuit de ander te denken en met de ander mee te voelen. Hij kan niet flexibel denken, maakt interpretatiefouten en heeft een beperkte blik op de wereld om zich heen en zijn eigen gedrag. Hij kan zijn gedachten, gevoelens en gedrag niet goed integreren en zijn gedrag niet goed overzien. Hij legt uit zichzelf geen betekenisvolle verbanden. Hij heeft geen inzicht in eigen beperkingen en heeft tot nu toe niet geleerd van eerdere ervaringen. Hij zou, indien bewezen geacht, op grond van bovenstaande overwegingen, beschouwd kunnen worden als licht tot verminderd toerekeningsvatbaar.
Over de persoon van verdachte is een Psychologisch Pro Justitia rapport gedateerd 20 augustus 2010, opgemaakt door drs. M. van Heteren, GZ-psycholoog. In dit rapport, waarvan de gehele inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, wordt, zakelijk weergegeven, het volgende geconstateerd.
Er is sprake van een ziekelijke stoornis in de zin van een persvasieve ontwikkelingsstoornis NAO (PDD-NOS). Tevens is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling door het hebben ontwikkeld van een ernstige gedragsstoornis beginnend in de adolescentie. Er is sprake van een zorgelijke persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale kenmerken. Daarnaast is er misbruik van alcohol en cannabis.
Voor zover bewezen geacht kan betrokkene gehandeld hebben vanuit zijn onvermogen sociale situaties juist in te schatten en het proberen zijn onvermogen in de peergroup te maskeren. Hij wordt bij grensoverschrijdingen tevens geleid door zijn gedragsstoornis die hem impulsief psychische draaglast direct doet omzetten in gedrag. Er zit weinig rem op zijn gedrag, niet door gewetensfuncties, niet door slachtofferempathie en niet door angst voor de gevolgen. Derhalve wordt geadviseerd betrokkene voor de ten laste gelegde feiten, indien bewezen, verminderd toerekeningsvatbaar te achten, gehinderd als hij werd door beide stoornissen.
Met de conclusie van deze rapporen, te weten dat verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht, kan de rechtbank zich verenigen. Zij neemt deze conclusie over.
Verdachte is strafbaar, nu overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft, uitgaande van een bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, gevorderd verdachte te veroordelen tot een jeugddetentie voor de duur van 150 dagen met aftrek van het voorarrest en daarnaast -voorwaardelijke- plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met proeftijd van twee jaren met daarbij de bijzondere voorwaarden van verplicht jeugdreclasseringcontact, ook als dit inhoudt meewerken aan het ITB Harde Kern traject en behandelingen bij Iris verslavingszorg, bij Autimaat te Doetinchem en/of polikliniek Karakter of een soortgelijke instelling.
Door de raadsman is ten aanzien van de strafmaat aangevoerd dat verdachte het eens is met de conclusies van de deskundigen, dat hij ook onderkent dat er wat met hem aan de hand is en dat er wat aan gedaan moet worden, maar dat dit los van deze strafzaak dient te gebeuren, aangezien deze ten laste gelegde feiten niet bewezen kunnen worden en dus geen straf mag volgen. Subsidiair bepleit de raadsman aan verdachte een jeugddetentie gelijk aan het voorarrest op te leggen, met daarnaast een geheel voorwaardelijke jeugddetentie met de bijzondere voorwaarden van verplicht jeugdreclasseringscontact en meewerken aan het ITB Harde Kern traject. Meer subsidiair bepleit de raadsman oplegging van een taakstraf als de rechtbank over zou gaan tot het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie.
Tot slot verzoekt de raadsman de rechtbank rekening te houden met verdachtes verminderde toerekeningsvatbaarheid en met het gegeven dat verdachte al 136 dagen in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte zich in woord en daad, samen met zijn mededader, schuldig heeft gemaakt aan twee gewelddadige gewapende straatroven op twee willekeurig uitgekozen slachtoffers, waarbij ze - onherkenbaar vermomd- niet alleen een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en een stroomstootwapen hebben getoond, maar deze laatste ook daadwerkelijk hebben gebruikt (feit 1).
Verdachte (en medeverdachte) heeft met zijn op geld gerichte handelwijze op geen enkele manier rekening gehouden met de gevolgen die zijn daden voor de slachtoffers zouden kunnen hebben en heeft het gevoel van veiligheid van de slachtoffers in ernstige mate aangetast. Dat de gedragingen voor de slachtoffers nadelige gevolgen hebben gehad en nog altijd hebben, is onder andere gebleken uit de toelichting van de vordering tot schadevergoeding van slachtoffer [slachtoffer 1]. Straatroven veroorzaken ook in de maatschappij in het algemeen gevoelens van onrust en onveiligheid.
Voor deze gewelddadige gewapende overvallen dient in beginsel te worden gereageerd met een forse straf.
De rechtbank heeft ten nadele van verdachte meegewogen dat uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij al meermalen met politie en justitie in aanraking is gekomen voor strafbare feiten en daarvoor -laatstelijk door de kantonrechter op 6 april 2010- is veroordeeld, hetgeen hem er blijkbaar niet van heeft weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan. Voorts slaat de rechtbank ten nadele van verdachte verder acht op verdachtes ontkennende proceshouding, waarbij hij geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers.
Ten voordele heeft de rechtbank rekening gehouden met verdachtes forse problematiek en met de omstandigheid dat verdachte nog een langdurige behandeling dient te ondergaan. Aan deze behandeling hecht de rechtbank veel waarde en zij acht deze ook absoluut noodzakelijk. Voorts is rekening gehouden met het gegeven dat de feiten in verminderde mate aan hem kunnen worden toegerekend.
Over de op te leggen maatregel van voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen overweegt de rechtbank als volgt.
In hun rapporten constateren voormelde deskundigen een grote kans op herhaling zonder behandeling. Beide deskundigen adviseren derhalve een voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Boeting voornoemd rapporteert daaromtrent dat betrokkene erg geschrokken is van de Hunnerberg plaatsing en hier goed op structuur reageert en dat daarom een voorwaardelijk PIJ-kader, gecombineerd met begeleiding van de jeugdreclassering, het meest aangewezen is.
Van Heteren voornoemd rapporteert daaromtrent dat hoewel betrokkene qua problematiek, gevaar op algemene recidive en gevaar van geweldsrecidive zeker PIJ-waardig geacht moet worden, de deskundige toch de rechtbank in overweging geven om ambulant, via een voorwaardelijke PIJ, de deraillering van betrokkene te stoppen. Omdat betrokkene erg is geschrokken van de plaatsing in de Hunnerberg en goed reageert op de aangeboden structuur, acht de deskundige een voorwaardelijke PIJ in combinatie met een langdurig jeugdreclasseringscontact, het proberen waard. Gelet op betrokkenes vermijdende en koppige kant, acht de deskundige een voorwaardelijke jeugddetentie een ongeschikt kader bij betrokkene, omdat hij wel eens bewust zou kunnen "kiezen" voor uitzitten in plaats van investeren.
De Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering kunnen zich eveneens vinden in oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel met bijzondere voorwaarden.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte een intensieve behandeling behoeft, maar dat deze behandeling op dit moment nog niet in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel hoeft plaats te vinden, zodat kan worden volstaan met oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel met als bijzondere voorwaarden verplicht jeugdreclasseringscontact, ook als dit inhoudt meewerken aan het ITB Harde Kern traject en behandelingen bij de Verslavingszorg, bij Autimaat te Doetinchem en/of polikliniek Karakter of een soortgelijke instelling.
Gelet op bovenstaande acht de rechtbank het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel met de hierna te noemen bijzondere voorwaarden dan ook passend en geboden, teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen, alsmede ter ondersteuning van een optimale medewerking van verdachte aan de begeleiding van de jeugdreclassering en aan de behandeling bij Autimaat en/of Karakter of een soortgelijke instelling.
Voorts acht de rechtbank het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest op zijn plaats.
Vorderingen tot schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 2.403,00 gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toe te wijzen tot het gevorderde bedrag en daarbij de maatregel tot schadevergoeding op te leggen.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering te gecompliceerd is en dat deze derhalve niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Hij voert met betrekking tot de opgevoerde kosten inzake de mobiele telefoon aan dat hij zich afvraagt of het slachtoffer wel rechtstreeks schade heeft geleden, nu de telefoon mogelijk ook door [naam 4] (de persoon die de telefoon later van verdachte heeft gekocht) zou kunnen zijn beschadigd. Daarnaast voert hij aan dat de (beschadigde) telefoon aan de benadeelde is teruggegeven en de factuur een pro forma factuur betreft. Voorts is hij van mening dat met betrekking tot de kosten van de psycholoog geen relatie met het feit is aangetoond en dat mogelijk een andere (mede)oorzaak plausibel is. Ten aanzien van de immateriële schade voert de raadsman tot slot nog aan dat het bijgevoegde voorbeeld uit de smartengeldgids niet van toepassing is op deze zaak en dat de deze gevorderde immateriële schade dan ook gematigd dient te worden.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vorderingen is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen immateriële schade heeft geleden, die naar redelijkheid en billijkheid kan worden begroot op € 1.000,00. Voorts is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks materiële schade heeft geleden en wel tot het gevorderde bedrag van € 750,00.
De rechtbank overweegt daartoe dat de benadeelde partij zijn mobiele telefoon inderdaad terug heeft gekregen, maar dat deze dusdanig beschadigd was dat deze niet meer bruikbaar was. Verdachte is voor deze vordering naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk. De vordering dient tot een totaalbedrag van € 1.750,00 te worden toegewezen.
Voor het overig gevorderde zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, nu zij van oordeel is dat de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor afdoening in het strafgeding. De benadeelde partij kan derhalve haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som gelds ten behoeve van genoemde slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke artikelen
Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen 27, 36f, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
* verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit als:
feiten 1 en 2 telkens:
diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 150 dagen;
* beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
* gelast dat verdachte in een inrichting voor jeugdigen zal worden geplaatst;
* bepaalt, dat de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
* stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften die veroordeelde zullen worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg Gelderland, afdeling jeugdreclassering zolang deze instelling dat noodzakelijk oordeelt, ook als dit inhoudt meewerken aan het ITB Harde Kern traject en behandelingen bij de Verslavingszorg, bij Autimaat te Doetinchem en/of polikliniek Karakter of een soortgelijke instelling;
* geeft genoemde reclasseringsinstelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarde hulp en steun te verlenen;
* veroordeelt verdachte betreffende feit 1 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], [adres] (bankrek.nummer [nummer]), van een bedrag van € 1.750,00, vermeerderd met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
* verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering;
* verstaat dat indien en voor zover door de mededader het betreffende schadebedrag is betaald, veroordeelde daarvan zal zijn bevrijd;
* legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] voornoemd, een bedrag te betalen van € 1.750,00, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal 27 dagen jeugddetentie zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
* bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
* heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door mr. Roelvink, voorzitter, tevens kinderrechter, mrs. Krijger en Steenhuisen, rechters, in tegenwoordigheid van Vriezekolk, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 september 2010.
1 wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm
opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal met procesnummer
PL0640-2010068160-76, Afdeling Noord Oost Gelderland, District Achterhoek, Team
recherche Achterhoek, gesloten en ondertekend op 26 mei 2010 te Doetinchem
2 wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm
opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal met procesnummer
PL0640/2010068160-76, Afdeling Noord Oost Gelderland, District Achterhoek, Team recherche
Achterhoek, gesloten en ondertekend op 26 mei 2010 te Doetinchem
3 Proces-verbaal van aanhouding, pag. 58-59
4 Proces-verbaal van bevindingen, pag. 62-63
5 Bevel tot inverzekeringstelling, pag. 64-65
6 Proces-verbaal van verhoor van verdachte, pag. 72-75
7 Verklaring optreden piket [verdachte]
8 Proces-verbaal van aanhouding, pag. 26-27
9 Proces-verbaal van bevindingen, pag. 29-30
10 Proces-verbaal van verhoor van verdachte, pag. 38-41
11 Verklaring optreden piket [medeverdachte 2]
12 wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm
opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal met procesnummer
PL0640/2010068160-76, Afdeling Noord Oost Gelderland, District Achterhoek, Team recherche
Achterhoek, gesloten en ondertekend op 26 mei 2010 te Doetinchem
13 Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1], pag. 92-102
14 Proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten, pag. 76-84
15 Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2], pag. 136-161
16 Proces-verbaal ter terechtzitting van 31 augustus 2010
17 wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm
opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal met procesnummer
PL0640/2010068160-76, Afdeling Noord Oost Gelderland, District Achterhoek, Team recherche
Achterhoek, gesloten en ondertekend op 26 mei 2010 te Doetinchem
18 Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2], pag. 190-196
19 Proces-verbaal van verhoor van verdachte, pag. 136-161
20 Proces-verbaal ter terechtzitting van 31 augustus 2010