RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Meervoudige belastingkamer
Uitspraak in het geding tussen:
[bedrijfsnaam] Vastgoed B.V.
te Doetinchem,
eiseres,
de heffingsambtenaar van de gemeente Doetinchem
verweerder.
Aan eiseres is op 28 februari 2009 een gecombineerd aanslagbiljet met aanslagbiljetnummer [nummer] gezonden bestaande uit een beschikking in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) en een gecombineerde aanslag gemeentelijke heffingen, waaronder de onroerende zaakbelasting 2009, hierna: de OZB, waarbij per waardepeildatum 1 januari 2008 de WOZ-waarde van de [adres] te Doetinchem is vastgesteld op € 296.000(niet-woning) en daarbij is een OZB-aanslag opgelegd van
€ 493,73 (OZB-eigenaren).
Bij uitspraak van 29 oktober 2009 heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de aanslag gemeentelijke belastingen 2009 gehandhaafd.
Eiseres heeft bij brief van 9 december 2009 beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is gevoegd met andere zaken behandeld ter zitting van 1 juli 2010, waar eiseres is verschenen bij gemachtigde [eiseres]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen bij gemachtigde J.H.M. Berndsen, fiscaal-juridisch medewerker, bijgestaan door J.E.H. Odink, WOZ-taxateur.
2.1 De raad van de gemeente Doetinchem heeft in zijn vergadering van 3 november 2008 in de programmabegroting 2009 de voorlopige belastingtarieven voor 2009 bepaald. Daarin zijn met betrekking tot de tarieven onroerende zaakbelastingen 2009 nog de tarieven opgenomen per € 2.500, - onder vermelding van het feit dat er rekening mee moet worden gehouden dat deze tarieven zullen worden gewijzigd in een percentage van de WOZ-waarde en zullen worden afgestemd op de totaal voor de gemeente Doetinchem actuele nieuw bepaalde WOZ-waarde
In de Verordening onroerendezaakbelastingen 2009, vastgesteld op 18 december 2008 door de raad van de gemeente Doetinchem, zijn in artikel 5, eerste lid, voor de heffing met ingang van 1 januari 2009 de volgende percentages opgenomen:
a. de gebruikersbelasting 0,1379%
b. de eigenarenbelasting:
1. voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen 0,1668%
2.voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen 0,0919%
In de correctie Verordening onroerendezaakbelastingen 2009, vastgesteld op 12 februari 2009 door de raad van de gemeente Doetinchem, is vermeld dat de in december 2008 vastgestelde Verordening onroerende zaakbelastingen 2009 een typefout bevat en dat voor artikel 5, eerste lid, van die Verordening, moet worden gelezen:
a. de gebruikersbelasting 0,1379%
b. de eigenarenbelasting:
1. voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen 0,0919%
2. voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen 0,1668%
Tevens is daarin vermeld dat de datum van ingang van de heffing 1 januari 2009 is.
2.2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de op 18 december 2008 vastgestelde Verordening onroerendezaakbelastingen 2009 voor een ieder kenbaar afweek van het daaraan ten grondslag liggende raadsbesluit van 18 december 2008 over de tarieven voor 2009 en de eerder op 3 november 2008 vastgestelde Programmabegroting 2009, waarin is vermeld dat de opbrengst van de onroerendezaakbelastingen wordt verhoogd met gemiddeld 1,9%. Volgens verweerder zijn bij de omzetting van het raadsbesluit van 18 december 2008 in de Verordening de percentages voor de eigenarenbelasting woningen en eigenarenbelasting niet-woningen onbedoeld verwisseld. Verweerder heeft aangevoerd dat deze misslag bij raadsbesluit van 12 februari 2009 is hersteld en dat de bij dit raadsbesluit vastgestelde correctie Verordening onroerendezaakbelastingen 2009 bindend is, nu het gaat om een herstel van een kenbare fout en die gecorrigeerde Verordening aansluit bij het raadsbesluit van 18 december 2008.
Ter zitting heeft verweerder, ter nadere ondersteuning van zijn standpunt dat sprake is van een kenbare fout, nog aangevoerd dat als de in de Verordening onroerendezaakbelastingen 2009, zoals vastgesteld op 18 december 2008, vermelde percentages correct zouden zijn geweest, dit – kort gezegd – zou betekenen dat ten opzichte van het belastingjaar 2008 het tarief voor woningen met 81% zou stijgen en het tarief voor niet-woningen zou dalen met 46%. Verweerder heeft er daarbij op gewezen dat deze stijging en daling van het tarief niet in overeenstemming zijn met het raadsbesluit van 18 december 2008 en de op 3 november 2008 vastgestelde Programmabegroting 2009.
2.3 Eiseres heeft in bezwaar en beroep aangevoerd dat het tarief dat in rekening is gebracht voor haar bedrijfspanden hoger is dan oorspronkelijk op 18 december 2009 in de verordening was vastgesteld. De gemeente heeft weliswaar bij raadsbesluit van 12 februari 2009 een correctiebesluit genomen en het tarief voor onroerende zaken, die niet in hoofdzaak tot woning dienen, verhoogd, maar volgens eiseres is in de gemeentewet vastgesteld dat de verordening onroerendezaakbelastingen vóór 1 januari van het jaar waarvoor de belasting geldt, moet zijn vastgelegd.
2.4 De rechtbank vat het betoog van eiseres op als een beroep op het rechtzekerheids- en legaliteitsbeginsel en overweegt dienaangaande als volgt.
2.5 De rechtbank stelt vast dat de terugwerkende kracht van het raadsbesluit van 12 februari 2009, waarbij het percentage eigenarenbelasting voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen in plaats van 0,0919% is gesteld op 0,1668%, in het nadeel werkt van belastingplichtigen, zoals eiser. Volgens vaste jurisprudentie dient de rechtbank daarom te beoordelen of de uit dat raadsbesluit volgende verhoging van het percentage met ingang van 1 januari 2009 voor de betrokken belastingplichtigen in zodanige mate voorzienbaar was dat sprake is van een bijzondere omstandigheid die een inbreuk wettigt op het op de eisen van de rechtszekerheid berustende rechtsbeginsel dat wetgevende maatregelen alleen voor de toekomst behoren te gelden (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 24 april 2009, LJN: BG4806).
Hoewel verweerder met de gegeven toelichting aannemelijk heeft gemaakt dat de in op
18 december 2008 vastgestelde Verordening onroerendezaakbelastingen 2009 opgenomen percentages, voor zover van belang voor de heffing van eigenarenbelasting voor onroerende zaken en het daarbij gehanteerde tarief, onbedoeld zijn verwisseld en dat met het raadsbesluit van 12 februari 2009 is beoogd deze misslag te herstellen, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet aangetoond dat sprake is van een bijzondere omstandigheid in voormelde zin. Nog daargelaten of voor belastingplichtigen kenbaar is geweest dat de Verordening, zoals vastgesteld op 18 december 2008, een misslag in de tariefstelling bevatte, is de rechtbank van oordeel dat voor belastingplichtigen in ieder geval niet kenbaar was waaruit die misslag precies bestond, te weten een omwisseling van twee percentages. In het raadsbesluit noch in de programmabegroting stond immers vermeld welke percentages zouden gelden. De rechtbank is daarom van oordeel dat alleen hierom al de correctie met terugwerkende kracht bij Verordening van 12 februari 2009 voor eiseres niet in zodanige mate voorzienbaar was dat sprake is van een bijzondere omstandigheid als volgens de jurisprudentie vereist.
2.6 Met eiseres is de rechtbank dan ook van oordeel dat de gecorrigeerde Verordening onroerendezaakbelastingen 2009, zoals vastgesteld op 12 februari 2009, onverbindend moet worden geacht, voor zover daarbij het percentage eigenarenbelasting voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen in plaats van 0,0919% is gesteld op 0,1668%. De rechtbank zal de aan eiseres opgelegde aanslag overeenkomstig verminderen.
2.7 Het beroep is derhalve gegrond.
Niet is gebleken dat eiseres proceskosten heeft gemaakt die op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Wel zal worden bepaald dat het door eiseres betaalde griffierecht moet worden vergoed.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- stelt de OZB-aanslag (eigenarenbelasting) voor de [adres] te Doetinchem vast op € 272,02 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak;
- gelast verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht ad € 297 te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. van Baaren, voorzitter, en mrs. E.H.T. Rademaker en E. Troost, leden. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op woensdag 11 augustus 2010.