RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Familie
Zaaknummer: 110868 FARK 10-343
beschikking van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 20 juli 2010
[verzoeker],
wonende te [plaats],
verzoeker, verder te noemen de man,
advocaat: mr. M.M.H. Ceelen te Doetinchem,
[verweerster],
wonende te [plaats],
verweerster, verder te noemen de vrouw,
advocaat: mr. Th.R.M. Welling te Doetinchem.
Dit verloop blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 19 februari 2010;
- het verweerschrift, ingekomen op 11 maart 2010;
- de tussenbeschikking van deze rechtbank van 16 maart 2010;
- de brief met bijlagen van mr. Ceelen van 3 juni 2010;
- de brief met bijlagen van mr. J.H. Hofstede namens mr. Welling van 8 juni 2010;
- het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting op 15 juni 2010.
Uit het huwelijk tussen de vrouw en de man zijn de navolgende minderjarige kinderen geboren:
[zoon 1], geboren op [2002] te Doetinchem, en
[zoon 2], geboren op [2004] te Doetinchem.
Bij beschikking van deze rechtbank van 19 juli 2006 is tussen de man en de vrouw de echtscheiding uitgesproken. Deze is op 3 augustus 2006 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Montferland.
Tevens is in deze beschikking bepaald dat de man ten behoeve van voornoemde minderjarigen, vanaf het moment waarop de bewoning van de echtelijke woning door de vrouw en de kinderen zal zijn beëindigd, een onderhoudsbijdrage dient te voldoen van € 185,-- per kind per maand, welke onderhoudsbijdrage thans na indexering € 204,58 per kind per maand bedraagt.
De man verzoekt dat de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voornoemde beschikking van 19 juli 2006 zal wijzigen en zal bepalen dat de man de daarin vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde kinderen met ingang van 19 januari 2008 niet langer hoeft te voldoen en de vrouw c.q. het LBIO zal veroordelen tegen kwijting aan de man te betalen hetgeen de man vanaf [2008] aan de vrouw c.q. het LBIO te veel heeft voldaan, dan wel vanaf een door de rechtbank te bepalen datum, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek daarover vanaf de datum waarop deze beschikking zal worden gegeven.
De man stelt dat de beschikking door wijziging van omstandigheden niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet. Hij heeft met zijn nieuwe partner op [2008] een zoon gekregen: [zoon 3]. Hij woont samen met zijn partner als waren zij gehuwd en zij vormen een gezin met [zoon 3] en de twee kinderen van de partner uit haar eerdere relatie. De partner is door de gezondheidssituatie van haar zoon [zoon 4] en de gezondheids-situatie van [zoon 3] niet in staat om inkomsten te verwerven en dus niet in staat om in haar eigen levensonderhoud te voorzien en een bijdrage te leveren in de kosten van haar kinderen. De vader van de twee kinderen van de partner uit een vorige relatie draagt niet bij in de kosten van deze twee kinderen. Hieromtrent heeft de partner recent een procedure gevoerd. De partner en [zoon 3] en de beide kinderen van de partner komen daardoor geheel ten laste van de man.
Na de geboorte van [zoon 3] verbleef de man in verband met de gezondheidssituatie van [zoon 3] veelvuldig bij zijn nieuwe partner. Hoewel hij over het veelvuldige verblijf bij zijn partner afspraken had gemaakt met een medewerker van de sociale dienst van de gemeente Apeldoorn, heeft de sociale dienst enige tijd geleden onverwachts geconcludeerd dat hij met zijn partner vanaf [2008] een gezamenlijke huishouding voert en dat zijn partner vanaf die datum ten onrechte een bijstandsuitkering heeft ontvangen. Op 15 december 2009 heeft de gemeente Apeldoorn een terugvorderingsbeschikking gegeven en bepaald dat de schuld € 29.650,66 bedraagt. De wijziging van de alimentatie dient daarom in te gaan op [2008]. Zo niet, dan dient er met de aflossing op de schuld bij de sociale dienst rekening te worden gehouden, zijnde een bedrag van € 129,51 per maand.
In verband met zijn voormelde financiële situatie heeft hij geen draagkracht om bij te dragen in de kosten van de kinderen van partijen. Indien de rechtbank van oordeel heeft dat hij wel draagkracht heeft, dient deze te worden verdeeld over vijf kinderen. Ook dient te worden onderzocht of de vrouw een bijdrage kan leveren in de behoefte van de kinderen van partijen.
De vrouw verzoekt dat de rechtbank de man in zijn verzoek niet-ontvankelijk zal verklaren dan wel dat verzoek zal afwijzen.
Zij stelt dat de man en zijn huidige partner zich schuldig hebben gemaakt aan bijstandsfraude. Haar was de samenwoning over de desbetreffende periode niet bekend, de man heeft de samenwoning stelselmatig betwist. Zij voert verweer tegen de door de man verzochte terugwerkende kracht. De partner van de man heeft in een andere procedure begin 2010 nog ontkend dat er sprake was van samenwoning. De man heeft zijn situatie aan zichzelf te wijten en heeft nimmer een signaal afgegeven dat hij zijn verplichting niet meer zou kunnen nakomen. Op zijn vroegst kan een eventuele wijziging ingaan op de datum waarop het verzoekschrift door de rechtbank is ontvangen.
In de draagkrachtberekening van de man dient geen rekening te worden gehouden met de schulden van de partner van de man. De partner blijft zelf verantwoordelijk voor de betaling van haar schulden. Voor het maken van de schuld aan de gemeente Apeldoorn treft de man ernstig verwijt, daarom dient deze schuld evenmin ten koste van de alimentatiebijdrage voor de kinderen van partijen te gaan. Voorts moet het feit dat zijn huidige partner en de vader van de twee oudere kinderen van de partner niet in staat zijn de lasten van hun eigen kinderen te dragen, niet ten laste van de draagkracht van de man worden gebracht. De man is niet onderhoudsplichtig jegens de kinderen van zijn partner.
Uit de stukken blijkt niet dat de man onderhoudsplichtig is jegens [zoon 3]. Nu [zoon 3] de achternaam van zijn partner draagt, moet worden verondersteld dat de man hem niet heeft erkend.
De vrouw betwist de gezondheidssituatie van [zoon 3] en [zoon 4] niet, maar vindt dat dit onvoldoende aanleiding vormt om te concluderen dat de partner van de man niet in staat is in haar eigen levensonderhoud en dat van haar kinderen te voorzien. Uitgangspunt is dat de onderhoudsverplichting van de man jegens zijn kinderen prioriteit heeft. Zelfs al zou de man onderhoudsplichtig zijn ten opzichte van zijn partner dan is dat nog niet van belang voor de beoordeling van de onderhoudsverplichting jegens zijn kinderen. De man moet voor de berekening van zijn draagkracht als een alleenstaande worden beschouwd. De draagkracht komt primair toe aan de beide kinderen van partijen en daarnaast, indien vaststaat dat hij jegens [zoon 3] ook onderhoudsplichtig is, aan [zoon 3].
Met betrekking tot haar eigen situatie stelt zij dat zij evenmin in staat is een bijdrage te leveren in de kosten van de kinderen. Zij is vanwege gezondheidsproblemen niet in staat om te werken en geniet een WIA-uitkering van circa € 900,-- per maand. Haar huidige partner is niet onderhoudsplichtig jegens de kinderen van partijen en heeft in verband met zijn onderhoudsverplichtingen jegens zijn eigen kinderen evenmin ruimte.
Ingevolge artikel 1:401 Burgerlijk Wetboek kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
Gebleken is dat de man met zijn nieuwe partner op [2008] een kind heeft gekregen, [zoon 3]. Dit is een relevante wijziging van omstandigheden die een onderzoek naar de behoefte en de draagkracht noodzakelijk en gerechtvaardigd maakt. De man heeft [zoon 3] weliswaar pas op [2010] erkend, maar nu [zoon 3] zijn biologische kind is en sprake is van een gezinsverband, is sprake van een onderhoudsplicht vanaf [2008].
De man heeft de behoefte van de kinderen van partijen aan de eerder vastgestelde alimentatie niet betwist. De behoefte bedraagt daarom op dit moment, gelijk aan de geïndexeerde alimentatiebijdrage, thans ten minste € 204,58 per kind per maand.
Gelet op de hoogte van de WIA-uitkering van de vrouw en de toelichting van de vrouw omtrent de medische klachten waardoor zij niet in staat is om werkzaamheden te verrichten, is voldoende komen vast te staan dat zij niet in staat is om in de behoefte van de kinderen bij te dragen.
De behoefte van [zoon 3] dient te worden gebaseerd op de hoogte van het inkomen van de man, nu hij opgroeit in het gezin dat de man met zijn partner vormt en deze partner geen inkomsten geniet. Op grond van de door de man overgelegde salarisspecificaties (waaruit onder meer blijkt dat hij naast vakantiegeld ook aanspraak heeft op een dertiende maand) stelt de rechtbank dit inkomen op basis van de hierna te maken berekening in redelijkheid op circa € 2.070,-- netto per maand. Dit bedrag is hoger dan de netto uitbetaling, hetgeen met vakantiegeld, de dertiende maand en de lease-auto te maken heeft. Van de lease-auto profiteert [zoon 3] - naar mag worden aangenomen - echter ook, zodat het redelijk is die in de bepaling van de behoefte mee te laten wegen.
De rechtbank zoekt vervolgens aansluiting bij het rapport kosten van kinderen, laatstelijk gepubliceerd in juli 2009, en de daarbij behorende tabel die jaarlijks wordt aangepast. Aan de hand van dit rapport en voormeld netto maand¬inkomen is het eigen aandeel van de ouders in de kosten van [zoon 3] (uitgaande van een gezin met drie kinderen in verband met de andere twee kinderen van de partner), in ieder geval vast te stellen op € 177,-- per maand.
Partijen zijn voorts verdeeld over de draagkracht van de man.
De rechtbank is van oordeel dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn huidige partner in verband met de specifieke verzorgingsbehoeften van [zoon 3] en [zoon 4] niet kan werken. Er is sprake van veelvuldige ziekenhuisopnames, doktersbezoeken en diverse vormen van medische ondersteuning zowel elders als thuis. De partner is derhalve naar het oordeel van de rechtbank niet in staat om inkomsten te verwerven en daarmee in haar levensonderhoud en dat van haar kinderen te voorzien. De man is echter niet gehuwd met de partner. Er bestaat daarom geen wettelijke onderhoudsverplichting jegens zijn partner en de twee oudere kinderen van de partner.
Daarom zal de rechtbank de man in het kader van de berekening van zijn draagkracht als alleenstaande beschouwen en de draagkracht naar rato van de behoefte over drie kinderen verdelen. Wel zal de rechtbank - gelet op de daadwerkelijk leefsituatie van de man en zijn partner en [zoon 3] en de twee oudere kinderen van de partner - bepalen of hun financiële situatie, bij het voldoen van de berekende alimentatiebijdrage voor de beide kinderen van partijen, niet beneden een redelijk bestaansniveau geraakt.
De rechtbank zal in de hierna te maken berekening de man derhalve als alleenstaande beschouwen. De volledige woonlast wordt meegenomen, nu deze woning mede ten behoeve van [zoon 3] wordt gebruikt. Geen rekening wordt gehouden met de premie ziektekostenverzekering voor de partner en de schulden van de partner, inclusief de schuld aan de gemeente Apeldoorn, nu de man daarvoor niet aansprakelijk is. Voorts berekent de rechtbank het voor alimentatie beschikbare bedrag naar een percentage van 70 van de draagkrachtruimte.
Ter beoordeling van de draagkracht van de man rekent de rechtbank - op grond van de overgelegde bescheiden, met name de salarisspecificaties over maart, april en mei 2010 - met een bruto maandinkomen van € 2.786,--, te vermeerderen met 8% vakantiegeld en een dertiende maand. Zijn bruto inkomsten bedragen dan in totaal € 38.893,--.
Rekening houdend met alles op jaarbasis - de pensioenpremies ad € 2.776,-- en € 271,--, de inkomensafhankelijke werkgeversbijdrage inzake de Zorgverzekeringswet ad € 2.340,--, het kindgebonden budget ad € 901,--, de algemene heffingskorting ad € 1.987,--, de arbeidskorting ad € 1.489,--, de inkomensafhankelijke combinatiekorting ad € 1.859,-- en de inkomensheffing ad € 9.139,-- berekent de rechtbank het besteedbaar maandinkomen van de man op afgerond € 2.495,--.
Bij de bepaling van het draagkrachtloos inkomen van de man is de rechtbank uitgegaan van de bijstandsnorm voor een alleenstaande van € 909,-- per maand minus de wooncomponent van € 207,-- en van de navolgende, door de vrouw niet betwiste lasten op maandbasis:
- de huur ad € 528,34;
- de totale premie Zorgverzekeringswet ad € 288,64, zijnde de basis- en aanvullende premie ad € 149,39 vermeerderd met de inkomensafhankelijke werkgeversbijdrage ad € 195,-- en het verplichte eigen risico van € 13,75 per maand, en verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel premie ZVW ad € 44,-- per maand en met de helft van de ambtshalve berekende zorgtoeslag oftewel € 25,50 per maand.
Ter zake van de door de man opgevoerde betalingen ad € 250,-- per maand in verband met een huwelijkse schuld van partijen, houdt de rechtbank in redelijkheid rekening met een bedrag van € 125,-- per maand. De man heeft toegelicht dat de schuld deels een huwelijkse schuld betreft, maar dat van die schuld ook herinrichtingskosten zijn voldaan. De man heeft de noodzaak tot het aangaan van herinrichtingskosten onvoldoende onderbouwd en die eventuele herinrichtingskosten hadden ook al kunnen zijn afbetaald, nu volgens de richtlijn in het Tremarapport maximaal wordt gerekend met € 5.500,-- en met een financiële verplichting van € 125,-- per maand.
Van de draagkrachtruimte ad € 851,-- per maand is 70 %, ofwel een bedrag van € 596,-- beschikbaar voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen jegens wie hij onderhoudsplichtig is. Aldus gerekend en rekening houdend met de persoonsgebonden lastenaftrek in verband met de alimentatiebetaling voor de twee kinderen van partijen, heeft de man voldoende draagkracht om zowel in de behoefte van de beide kinderen van partijen ad € 204,58 per kind per maand als de behoefte van [zoon 3] ad € 177,-- per maand te voorzien.
In verband met de daadwerkelijk leefsituatie van de man en zijn partner en [zoon 3] en de twee oudere kinderen van de partner zal de rechtbank, zoals hiervoor overwogen, bepalen of hun financiële situatie, bij het voldoen van de huidige alimentatiebijdrage niet beneden een redelijk bestaansniveau geraakt. In dat kader wordt in de hierna te maken berekening in redelijkheid rekening gehouden met 90% van de bijstandnorm voor een gezin en de werkelijke lasten van zowel de man als zijn partner.
De rechtbank baseert deze berekening ook op het bruto inkomen van de man van € 38.893,-- bruto per jaar. Rekening houdend met alles op jaarbasis - de pensioenpremies ad € 2.776,-- en € 271,--, de inkomensafhankelijke werkgeversbijdrage inzake de Zorgverzekeringswet ad € 2.340,--, het kindgebonden budget ad € 901,--, de algemene heffingskorting ad € 1.987,--, de arbeidskorting ad € 1.489,--, de inkomensafhankelijke combinatiekorting ad € 1.859,--, de bij te tellen heffingskorting van partner ad € 1.987,-- en de inkomensheffing ad € 9.139,-- berekent de rechtbank het besteedbaar maandinkomen van de man op afgerond € 2.661,--.
Bij de bepaling van het draagkrachtloos inkomen van de man is de rechtbank uitgegaan van 90% van de bijstandsnorm voor een gezin (derhalve inclusief de kosten van drie kinderen, behoudens eventuele bijzondere kosten), zijnde € 1.169,-- per maand, minus de wooncomponent van € 207,-- en van de navolgende lasten op maandbasis:
- de huur ad € 528,34;
- de totale premie Zorgverzekeringswet ad € 372,99, zijnde de basis- en aanvullende premie van de man ad € 149,39 en van de partner van € 125,-- vermeerderd met de inkomensafhankelijke werkgeversbijdrage ad € 195,-- en het verplichte eigen risico van € 27,50 per maand, en verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel premie ZVW ad € 72,90 (90 % van € 81,--) per maand en de zorgtoeslag, ambtshalve berekend op € 51,--;
- de rente en aflossing van € 250,-- op de (deels huwelijkse) schuld van de man;
- de maandtermijn op de schuld aan de gemeente Apeldoorn ad € 130,--; nu de man geen bezwaar tegen de beschikking van de gemeente Apeldoorn heeft ingesteld, is deze last een feit;
- de rente en aflossing op de huwelijkse schuld van de partner en de extra kosten voor [zoon 4] ad € 120,--, omdat deze kosten genoegzaam met stukken door de man zijn onderbouwd (de man en zijn partner worden onder andere persoonlijk aangemaand om de kosten te voldoen).
Aldus gerekend bedraagt het draagkrachtloos inkomen van de man en zijn gezin in totaal € 2.363,-- ten opzichte van een besteedbaar inkomen van € 2.661,--. Er resteert derhalve een bedrag van € 298,-- per maand (100% van de draagkrachtruimte) dat de man kan aanwenden voor een alimentatiebijdrage voor de beide kinderen van partijen zonder onder een redelijk bestaansminimum te komen; de kosten voor [zoon 3] worden immers geacht reeds in de bijstandsnorm te zijn verdisconteerd.
In verband met de persoonsgebonden lastenaftrek (belastingvoordeel) in verband met de alimentatiebetaling voor de twee kinderen van partijen van in totaal € 91,-- per maand, heeft de man dan in redelijkheid draagkracht voor een bijdrage van in totaal € 389,-- per maand, ofwel € 194,50 per kind per maand. De rechtbank ziet in deze berekening aanleiding de eerder door deze rechtbank vastgestelde alimentatiebijdrage te beperken tot laatstgenoemd bedrag.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een andere ingangsdatum te bepalen dan de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop het verzoekschrift is ingediend, in dit geval 1 maart 2010. De vrouw heeft eerst met ingang van die datum rekening kunnen en moeten houden met een eventuele verlaging van de door de man te betalen bijdrage in de kosten van de kinderen van partijen.
In verband met deze ingangsdatum zal het overige door de man verzochte, te weten het verzoek de vrouw c.q. het LBIO zal veroordelen tegen kwijting aan de man te betalen hetgeen de man vanaf [2008] aan de vrouw c.q. het LBIO te veel heeft voldaan, dan wel vanaf een door de rechtbank te bepalen datum, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek daarover vanaf de datum waarop deze beschikking zal worden gegeven, worden afgewezen.
wijzigt de bij beschikking van deze rechtbank van 19 juli 2006 bepaalde bijdrage in de verzorging en opvoeding van de minderjarigen:
[zoon 1], geboren op [2002] te Doetinchem, en
[zoon 2], geboren op [2004] te Doetinchem,
en stelt deze met ingang van 1 maart 2010 vast op een bedrag van € 194,50 (eenhonderd-vierennegentig euro en vijftig eurocent) per kind per maand;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Eskes en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juli 2010, in tegenwoordigheid van de griffier.